Vgl. in dit verband HR 6 februari 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8587, NJ 1979/340 m.nt Mulder, waar reeds uit kan worden afgeleid dat (bij een verstekberechting) niet per definitie van alles wat in het dossier zit, moet worden aangenomen dat de rechter ermee bekend is geweest. Dat de rechter tot een veroordeling is gekomen, is een sterke aanwijzing dat hij er niet mee bekend was dat de sepotbeslissing op hetzelfde feit zag. Vgl. in dit verband A.J.A. van Dorst, Herziening in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 55, die spreekt van een ‘vooronderstelling (…) dat alles wat in het strafdossier zit, geacht wordt bekend te zijn geweest bij dat onderzoek op de terechtzitting’. Die vooronderstelling kan in bijzondere gevallen wijken voor aanwijzingen van het tegendeel. Ik wijs er daarbij op dat het trekken van consequenties uit het uittreksel het combineren van informatie (of interpretatie) vereiste. Vgl. in heel ander verband HR 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4153, rov. 4.4.3.6. Ik merk tenslotte nog op dat in de vermelding in het uittreksel niet besloten ligt dat aan de verdachte een ‘Kennisgeving sepot’ is gestuurd en dat de verdachte deze heeft ontvangen.
HR, 21-02-2023, nr. 22/03830
ECLI:NL:HR:2023:269
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-02-2023
- Zaaknummer
22/03830
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:269, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑02‑2023; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:123
ECLI:NL:PHR:2023:123, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑01‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:269
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Herziening. Rijden onder invloed van cannabis (art. 8.5 WVW 1994). Aangevoerd wordt dat indien de politierechter bekend was geweest met sepotbeslissing gericht aan aanvrager, politierechter OM n-o had verklaard in de vervolging. HR: Op in CAG vermelde gronden moet in aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als gegeven a.b.i. art. 457.1.c. Sv, zodat aanvraag gegrond is. CAG: Sepotbeslissing is ruim een maand voor de behandeling ter terechtzitting aan de aanvrager verzonden en ziet op hetzelfde feit als waarvoor aanvrager onherroepelijk is veroordeeld. HR verklaart aanvraag gegrond en verwijst zaak naar hof.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/03830 H
Datum 21 februari 2023
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2022, nummer 96-219856-21, ingediend door B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de aanvrager voor overtreding van artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een geldboete van € 850, subsidiair 17 dagen hechtenis en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. De aanvraag tot herziening
2.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat indien de politierechter bekend was geweest met de sepotbeslissing van 22 februari 2022 gericht aan de aanvrager, de politierechter het openbaar ministerie niet-ontvankelijk had verklaard in de vervolging.
3. De conclusie van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 23 maart 2022 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw wordt berecht en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Op de door de advocaat-generaal in zijn conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
- beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de politierechter;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op de voet van artikel 472 lid 2 Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2023.
Conclusie 31‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Herziening. Rijden onder invloed van cannabis, art. 8 lid 5 WVW 1994. Als novum wordt aangevoerd dat de politierechter het OM n-o had verklaard in de vervolging indien de politierechter bekend was geweest met een sepotbeslissing gericht aan aanvrager. Conclusie strekt tot gegrondverklaring.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03830 H
Zitting 31 januari 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de aanvrager
De aanvrager van herziening is bij vonnis van 23 maart 2022 door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wegens ‘overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’, veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 850, subsidiair 17 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de aanvrager heeft B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, een aanvraag tot herziening van bovenvermeld vonnis ingediend.
Tegen het vonnis waarvan herziening wordt verzocht, staat blijkens een verklaring van de griffier van de rechtbank Noord-Holland die zich bij de stukken van het geding bevindt geen (gewoon) rechtsmiddel meer open.
Het parketnummer van de zaak waar de aanvraag betrekking op heeft is 96-219856-21. De aanvraag steunt op de stelling dat gelet op een sepotbeslissing van 22 februari 2022 onder parketnummer 96-247338-21 in deze zaak geen vervolgingsrecht meer bestond voor het openbaar ministerie en dat het onderzoek van de zaak bij de politierechter, indien deze hiermee bekend was geweest, tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie zou hebben geleid. Ter staving van deze stelling wordt verwezen naar het volgende:
(i) Een dagvaarding met akte van uitreiking. De dagvaarding is blijkens de akte van uitreiking in persoon aan de aanvrager uitgereikt op 20 januari 2022. Dagvaarding en akte van uitreiking vermelden parketnummer 96-219856-21. In de dagvaarding wordt de verdachte opgeroepen om op 23 maart 2022, tijdstip 15:55 uur te verschijnen voor de politierechter. De in deze dagvaarding opgenomen tenlastelegging behelst – kort gezegd – het verwijt dat de verdachte op of omstreeks 7 april 2021 te [plaats] een personenauto heeft bestuurd na het gebruik van cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van art. 8 WVW 1994 het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,2 microgram THC per liter bloed bedroeg (bijlage 1 bij het herzieningsverzoek);
(ii) Een brief met als onderwerp ‘Kennisgeving sepot’, met als datum 22 februari 2022. Deze kennisgeving vermeldt het parketnummer 96-247338-21. Uit deze kennisgeving blijkt dat dit parketnummer een proces-verbaal betreft van Pol. ZaWa, unit ZN ter zake van: ‘Rijden onder invloed andere stof (bestuurder) gepleegd 07 april 2021 te [plaats] , gemeente Zaanstad’. De brief, afkomstig van onderdeel ZSM is niet ondertekend verzonden door ‘De officier van justitie’ (bijlage 2 bij het herzieningsverzoek);
(iii) Een foto van een brief van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie met als datum 02 september 2022, waarin aanvrager is medegedeeld dat zijn rijbewijs op basis van artikel 123b WVW 1994 ongeldig is geworden op de datum dat het vonnis (van 23 maart 2022) onherroepelijk is geworden. In de brief wordt de verdachte te kennen gegeven dat hij verplicht is het rijbewijs zo spoedig mogelijk in te leveren. Deze brief vermeldt het parketnummer 96-219056-21 (bijlage 3 bij het herzieningsverzoek);
(iv) Een uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 20 april 2022, waaruit zou blijken dat het bij beide bovenvermelde parketnummers gaat om dezelfde verdenking, nu het bij beide parketnummers vermelde politie PV-nummer hetzelfde is, te weten 2021068987 (bijlage 4 bij het herzieningsverzoek);
(v) Het proces-verbaal van de Politie, eenheid Noord-Holland, district Zaanstreek-Waterland, nummer PL1100-2021068987 (bijlage 5 bij het herzieningsverzoek). Dit proces-verbaal behoort, zo begrijp ik, bij parketnummer 96-219856-21. Op het voorblad staat als ‘Pleegplaats voorval’ vermeldt [a-straat] , [plaats] en als ‘Pleegdatum voorval’ 7 april 2021.
5. De bijlagen (i) en (v) maken ook deel uit van het aan de Hoge Raad toegezonden dossier betreffende de zaak waarin de politierechter vonnis wees. Het aan de Hoge Raad toegezonden dossier bevat eveneens een uittreksel justitiële documentatie, maar van een andere datum, te weten 18 maart 2022. Dit uittreksel vermeldt eveneens beide bovenvermelde parketnummers, en vermeldt bij beide parketnummers eveneens hetzelfde PV-nummer, te weten 2021068987.
6. Op mijn verzoek heeft het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (het CVOM) ook het procesdossier behorende bij parketnummer 96-247338-21 aangeleverd. Dit procesdossier vermeldt als PV-nummer 2021068987. Op het voorblad staat als ‘Pleegplaats voorval’ vermeldt [a-straat] , [plaats] en als ‘Pleegdatum voorval’ 7 april 2021. Het betreft een niet-ondertekende versie van de processen-verbaal. De processen-verbaal uit dit procesdossier zijn identiek aan een aantal processen-verbaal uit het aan de Hoge Raad toegezonden dossier betreffende de zaak waarin de politierechter vonnis wees (onder parketnummer 96-219856-21). In het door het CVOM aangeleverde procesdossier ontbreken echter een aantal processen-verbaal die wel in het procesdossier behorend bij het vonnis van de politierechter van 23 maart 2022 zijn terug te vinden. Het gaat daarbij onder meer om het Rapport van Labor Mönchengladbach en de ‘Opdracht ten behoeve van Toxicologisch bloedonderzoek’.
7. De ‘Kennisgeving sepot’ van 22 februari 2022 met parketnummer 96-247338-21 houdt het volgende in: ‘Op mijn kantoor is een proces-verbaal binnengekomen, waarin u als verdachte bent aangemerkt. Inmiddels heb ik besloten u daarvoor niet verder te vervolgen. De reden hiervoor is dat naar mijn oordeel: er onvoldoende bewijs is. Een eventueel eerder verstrekte dagvaarding / (verkorte) oproeping voor een terechtzitting komt hiermee te vervallen. Deze zaak is hiermee afgedaan, tenzij a. ik op grond van nieuwe feiten of omstandigheden deze beslissing moet herzien; b. het gerechtshof alsnog een vervolging beveelt. Dat kan als een ander, die is benadeeld door een feit waarvan u nu verdacht wordt, zich beklaagt over mijn beslissing u niet te vervolgen.’ Deze kennisgeving is ruim een maand voor de behandeling ter terechtzitting op 23 maart 2022 aan de verzoeker verzonden. Dat de sepotbeslissing ziet op hetzelfde feit als waarvoor de verzoeker onherroepelijk is veroordeeld, vindt bevestiging in de twee procesdossiers die aan de sepotbeslissing respectievelijk de veroordeling ten grondslag hebben gelegen. Niet alleen komen de procesverbaalnummers overeen, de inhoud van de stukken wijst er ook op dat het om hetzelfde feit gaat.
8. De aantekening van het mondeling vonnis van de politierechter van 23 maart 2022 vermeldt dat het vonnis bij verstek gewezen is. Daaruit kan worden afgeleid dat door of namens de verdachte niet de aandacht op de sepotbeslissing is gevestigd. De enkele omstandigheid dat beide parketnummers in het uittreksel justitiële documentatie van 18 maart 2022 vermeld zijn en dat bij beide hetzelfde PV-nummer is vermeld, is naar het mij voorkomt evenmin reden om aan te nemen dat de politierechter ermee bekend was dat de sepotbeslissing op het tenlastegelegde feit zag.1.Ten overvloede merk ik op dat de mededeling in de sepotbeslissing dat een eventueel eerder verstrekte dagvaarding ‘hiermee (komt) te vervallen’ zou kunnen verklaren waarom de aanvrager verstek heeft laten gaan.
9. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv dienen een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden doet ontstaan dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling. Ik meen dat de sepotbeslissing van 22 februari 2022 kan worden aangemerkt als een gegeven dat de politierechter bij het onderzoek ter terechtzitting niet bekend was en dat het ernstige vermoeden doet ontstaan dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.2.
10. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het in randnummer 1 vermelde vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑01‑2023
Vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1158 en de voorafgaande conclusie van A-G Hofstee, in het bijzonder randnummer 12. Ik merk daarbij op dat uit rechtspraak van Uw Raad kan worden afgeleid dat toezeggingen aan de verdachte die op een misverstand of miscommunicatie berusten in beginsel niet behoeven te worden gehonoreerd. Vgl. HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2982, NJ 2015/492 m.nt. Schalken. Of in casu van een administratieve fout sprake is vergt evenwel nadere vaststellingen bij afwezigheid waarvan het in art. 457 Sv bedoelde ‘ernstig vermoeden’ bestaat.