Deze brief is op verzoek op 2 november 2018 door mr. K.D. Regter gezonden aan de administratie Strafzaken van de Hoge Raad der Nederlanden
HR, 09-07-2019, nr. 18/04125
ECLI:NL:HR:2019:1158
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-07-2019
- Zaaknummer
18/04125
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1158, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑07‑2019; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:762
ECLI:NL:PHR:2019:762, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1158
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0292
Uitspraak 09‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Herziening. Rijden met ongeldig verklaard rijbewijs, art. 9.2 WVW 1994. Aangevoerd wordt dat Pr OM n-o had verklaard in vervolging indien Pr bekend was geweest met sepotbeslissing van CVOM gericht aan aanvrager. HR: Op in CAG vermelde gronden moet aangevoerde worden aangemerkt als gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. CAG: Aan overgelegde stukken zijn voldoende deugdelijke argumenten te ontlenen die oordeel dat “Kennisgeving sepot” inderdaad betrekking heeft op bewezenverklaard feit kunnen dragen, terwijl er geen enkel argument valt aan te wijzen dat houvast biedt aan gedachte dat aanvrager op één en dezelfde dag nog eens zou zijn aangehouden voor rijden zonder geldig rijbewijs of dat pleegdatum en/of -plaats bij sepotfeit niet zou(den) kloppen. HR verklaart aanvraag gegrond en verwijst zaak naar Hof.
Partij(en)
9 juli 2019
Strafkamer
nr. S 18/04125 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 juli 2018, nummer 03/088193-18, ingediend door K.D. Regter, advocaat te Heerlen, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van1. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" en 2. "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat indien de Politierechter bekend was geweest met de sepotbeslissing van 19 mei 2018 van het CVOM gericht aan de aanvrager, de Politierechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het in de aanvraag vermelde vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw wordt berecht en afgedaan, zulks met inachtneming van het bepaalde in art. 478, tweede lid, Sv.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt, voor zover nodig, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv wat betreft het onder 2 tenlastegelegde opnieuw zal worden berecht en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij op de voet van art. 478, tweede lid, Sv voor het onder 1 bewezenverklaarde de straf te bepalen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019.
Conclusie 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Herziening. Aanvraag berust op de stelling dat indien de Pr. bekend was geweest met de sepotbeslissing van het CVOM gericht aan aanvrager, de Pr het OM n-o had verklaard in de vervolging in de vervolging t.a.v. feit 2. HR: op de gronden van de CAG is de aanvraag gegrond. CAG: aan de onderhavige stukken zijn voldoende deugdelijke argumenten te ontlenen die het oordeel dat de “Kennisgeving sepot” inderdaad betrekking heeft op feit 2 kunnen dragen, terwijl er geen enkel argument valt aan te wijzen die houvast biedt aan de gedachte dat aanvrager op één en dezelfde dag nog eens zou zijn aangehouden voor – kort gezegd – het rijden zonder geldig rijbewijs of dat de pleegdatum en/of –plaats bij het sepotfeit niet zou(den) kloppen. Volgt verwijzing wat betreft feit 2, teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij ex art. 478.2 Sv voor feit 1 de straf te bepalen.
Nr. 18/04125 H Zitting: 23 april 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [aanvrager] |
De uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd
1. De politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, heeft bij uitspraak van 19 juli 2018 bij verstek de aanvrager wegens “feit 1: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” en “feit 2: overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994” (in deze zaak aangeduid als rijden tijdens ontzegging rijbevoegdheid), beide op 5 mei 2018 gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is dit vonnis op 3 augustus 2018 onherroepelijk geworden. Daarbij merk ik op dat de inleidende dagvaarding aan de aanvrager in persoon is uitgereikt en er niet binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis van de politierechter een gewoon rechtsmiddel is aangewend.
De aanvraag tot herziening
2. Namens de aanvrager heeft mr. K.D. Regter, advocaat te Heerlen, een aanvraag tot herziening van voornoemd vonnis ingediend.
3. De aanvraag berust op de stelling dat reeds vóór de terechtzitting van de politierechter het openbaar ministerie de strafzaak, doch in ieder geval feit 2, had geseponeerd en dat de politierechter, ware hij met dat gegeven bekend geweest, het openbaar ministerie (partieel) niet-ontvankelijk had verklaard in de vervolging.
De processtukken
4. Tot het aan de Hoge Raad toegezonden dossier behoren, voor zover hier van belang, de navolgende stukken:
- Een proces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Heerlen, met parketnummer 03/088193-18 opgemaakt tegen de aanvrager (met bijlagen). Gerelateerd wordt dat de aanvrager op 5 mei 2018 te 14:30 uur is aangehouden op de [a- straat] in [plaats]. Door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is in een proces-verbaal van bevindingen van dezelfde datum uiteengezet waarom zij de aanvrager als bestuurder van een voertuig een stopteken hadden gegeven. Na controle door middel van RDW bevraging bleek de aanvrager niet in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs; zijn rijbewijs was volgens het systeem sedert 2017 ongeldig verklaard. De aanvrager verklaarde dat hij een brief bij zich had van het CBR waarop zou staan dat hij toch nog mocht rijden en liet deze brief aan verbalisant [verbalisant 1] lezen. Daarna wordt de situatie wat gespannen. Bij het overhandigen van de autosleutel aan een van de verbalisanten, hoorden zij de aanvrager “vuile hufter” zeggen. Dit resulteerde in de aanhouding van de aanvrager voor belediging van een ambtenaar in functie en overbrenging naar het politiebureau in [plaats].
- Een mutatierapport van 5 mei 2018, waaruit blijkt dat het Wegenverkeerswetfeit is “afgehandeld middels verkort art. 9 WVW pv”.
- Een akte van uitreiking, in persoon aan de aanvrager uitgereikt op 5 mei 2018 om 21:15 uur, met parketnummer 03-088193-18 en met een dagvaarding om op 19 juli 2018 (11:00 uur) te verschijnen voor de politierechter. Bijgevoegd was een tenlastelegging met twee feiten, te weten – kort gezegd – feit 1 het op 5 mei 2018 te Heerlen beledigen van een ambtenaar in functie en feit 2 het op die dag in Heerlen rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid.
- Een “stempelvonnis” met parketnummer 03-088193-18 van de politierechter in de rechtbank Limburg van 19 juli 2018 waaruit blijkt dat de aanvrager voor beide feiten bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
- Een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de aanvrager. Daarop staan, voor zover hier van belang, als volledig afgedaan vermeld (met nummering van mijn hand, AG):
(i) de zaak met de gegevens: parketnummer 03-088193-18, 19 juli 2018 politierechter, feit 1 “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” en feit 2 “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, pleegdatum 5 mei 2018 te Heerlen, PL2431 Politie Heerlen-Centrum 2018066334,
en
(ii) een zaak met CVOM 96-091079-18, datum beslissing 19 mei 2018, een feit, gepleegd 5 mei 2018 te Heerlen, PL2400 Politie Limburg-Zuid, 050520181415197739.
5. Voorts bevinden zich onder de stukken van het geding:
- Een schrijven van 27 augustus 2018 waarin door het ministerie van Veiligheid en Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen, aan de aanvrager wordt meegedeeld dat hij ter zake van de door de PR Maastricht op 19 juli 2018 met parketnummer 03-088193-18 opgelegde gevangenisstraf van 14 dagen zich op 12 oktober 2018 moet melden bij de Penitentiaire Inrichting Sittard.
- De schriftelijke reactie daarop van de aanvrager van 31 augustus 2018 zowel aan het OM Limburg, als aan de Selectiefunctionaris, Divisie Individuele Zaken, waarbij de aanvrager, voor zover hier van belang, meedeelt bezwaar te hebben aangetekend tegen de oproep, omdat hem in de brief van het openbaar ministerie van 19 mei 2018 met kenmerk 96-091079-18/65386265-BV0107 is gemeld dat “besloten is hem daarvoor verder niet te vervolgen en dat daarmee de eventueel eerder verstrekte dagvaarding is komen te vervallen”.
- De door aanvrager bedoelde brief van het Parket CVOM van 19 mei 2018 en met kenmerk 96-091079-18/65386265-BV0107 bevindt zich bij de onderhavige stukken. Deze brief draagt als onderwerp “Kennisgeving sepot” en bevat de volgende inhoud:
“Geachte [aanvrager],
Op mijn kantoor is een proces-verbaal binnengekomen waarin u als verdachte bent aangemerkt. Inmiddels heb ik besloten u daarvoor niet te vervolgen.
De reden hiervoor is dat naar mijn oordeel
er onvoldoende bewijs is.
Een eventueel eerder verstrekte dagvaarding/(verkorte) oproeping voor een terechtzitting komt hiermee te vervallen.
Deze zaak is hiermee afgedaan, tenzij a. ik op grond van nieuwe feiten en omstandigheden deze beslissing moet herzien; b. […].
De officier van justitie.
Deze zaak met parketnummer 96-091079-18 betreft een proces-verbaal van Politie Limburg-Zuid ter zake van rijden met ongeldig verklaard rijbewijs gepleegd 05 mei 2018 te Heerlen, gemeente Heerlen.”
- Een aan de aanvrager gerichte brief van de Afdeling Executie van 25 september 20181., inhoudende:
“Geachte [aanvrager],
Het is enerzijds begrijpelijk dat er bij u twijfel is ontstaan na ontvangt van een door het OM abusievelijk verzonden sepotbrief aan uw adres. Anderzijds is het uw verantwoordelijkheid gezien de feiten die op uw dagvaarding staan, en de betekening van deze dagvaarding in persoon, om dit te verifiëren omdat de sepotbrief in strijd is met de dagvaarding die u eerder is uitgereikt. Hier had u gezien de twijfel door de tegenstrijdige signalen kunnen nagaan dat de zaak wel op zitting zou dienen. Omdat u er om voor u moverende redenen voor hebt gekozen uw strafzaak verstek te laten gaan en geen hoger beroep hebt ingesteld in de termijn na het wijzen van het vonnis, moet ik concluderen dat er heden sprake is van een onherroepelijk vonnis. Daarin ligt uw antwoord. Ik kan dit vonnis niet herroepen of vernietigen omdat u abusievelijk een sepotbrief toegestuurd hebt gekregen en daardoor ervoor hebt gekozen niet te verschijnen. Wat u nog kan doen is bij het ministerie van justitie en veiligheid in Den Haag een verzoek doen voor gratie, bij bureau gratie.”
6. Vervolgens heeft op 25 en 26 september 2018 een mailwisseling plaatsgevonden tussen de selectiefunctionaris Divisie Individuele Zaken (DJI), het openbaar ministerie (executie AP Limburg) en het Parket CVOM. Deze correspondentie houdt onder meer in:
Selectiefunctionaris DJI (25 september 2018):
“Op 19 mei heeft [aanvrager] van het Parket CVOM een brief gehad dat de zaak met parketnummer 96-0910798-18 (rijden met ongeldig verklaard rijbewijs op 5 mei 2018 in Heerlen) is geseponeerd. Op 19 juli 2018 is hetzelfde feit tenlastegelegd in de rechtbank Maastricht, nu geregistreerd onder parketnummer 03-088193-18.
[…]
Waarom staat het rijden met ongeldig rijbewijs geregistreerd onder 2 verschillende parketnummers?
Waarom heeft [aanvrager] op 19 mei bericht gehad dat het delict is geseponeerd, terwijl het in Maastricht wel ten laste is gelegd?
[…]
Met vriendelijke groeten,
[betrokkene 1]”
Openbaar Ministerie (26 september 2018):
“Geachte [betrokkene 1]
Volgend bericht is na onderzoek naar de veroordeelde verzonden:
Het is enerzijds begrijpelijk dat er bij u twijfel is ontstaan na ontvangt van een door het OM abusievelijk verzonden sepotbrief aan uw adres. Anderzijds is het uw verantwoordelijkheid gezien de feiten die op uw dagvaarding staan, en de betekening van deze dagvaarding in persoon, om dit te verifiëren omdat de sepotbrief in strijd is met de dagvaarding die u eerder is uitgereikt. Hier had u gezien de twijfel door de tegenstrijdige signalen kunnen nagaan dat de zaak wel op zitting zou dienen. Omdat u er om voor u moverende redenen voor hebt gekozen uw strafzaak verstek te laten gaan en geen hoger beroep hebt ingesteld in de termijn na het wijzen van het vonnis, moet ik concluderen dat er heden sprake is van een onherroepelijk vonnis. Daarin ligt uw antwoord. Ik kan dit vonnis niet herroepen of vernietigen omdat u abusievelijk een sepotbrief toegestuurd hebt gekregen en daardoor ervoor hebt gekozen niet te verschijnen. Wat u nog kan doen is bij het ministerie van justitie en veiligheid in Den Haag een verzoek doen voor gratie, bij bureau gratie.
[…]
Het blijft in casu vreemd dat het CVOM een nieuwe c.q. ander parketnummer heeft aangemaakt terwijl er in deze zaak al een bestaand parketnummer was, waar [aanvrager] notabene voor was gedagvaard. Dit heb ik bij de betrokken collega van het CVOM nagevraagd met onderstaande als antwoord:
(Parket CVOM, AG)
”Goedemorgen [betrokkene 2],
Vervelend dat het zo gelopen is. Wij hebben deze zaak begin mei ingeboekt via het verkort formulier art. 9. Op basis van het ontbreken van de wetenschap (eerdere staande houding / registraties) heb ik gekozen de zaak, als eerste zaak, te seponeren. Dienend als wetenschap voor een eventuele volgende staande houding. Dit is ons beleid als de wetenschap niet volledig is aan te tonen. Ik zie nu dat hij een nieuwe aanvraag had gedaan bij het CBR waardoor ik hier, achteraf, beter wel voor dagvaarden had kunnen kiezen. […]. Vervelende situatie, ik heb hier helaas geen oplossing voor.
Met vriendelijke groet”
Mochten er nog vragen resteren dan verneem ik dat graag
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 2]
Assistent Officier van Justitie”
Beoordeling van de aanvraag
7. Uit het voorgaande blijkt dat de aanvrager op 5 mei 2018 een dagvaarding in persoon betekend heeft gekregen en veertien dagen later op 19 mei 2018 – en dus twee maanden vóór de (op de akte van uitreiking en de dagvaarding aangekondigde) terechtzitting van de politierechter op 19 juli 2018 – van het Parket CVOM een brief heeft ontvangen met de kennisgeving dat de zaak met parketnummer 96-0910798-18 (rijden met ongeldig verklaard rijbewijs op 5 mei 2018 in Heerlen) wegens onvoldoende bewijs is geseponeerd (tenzij etc.) en dat een eventueel eerder (cursivering door mij, AG) verstrekte dagvaarding voor een terechtzitting daarmee is komen te vervallen. Voorts kan uit de door mij weergegeven mailwisseling worden afgeleid dat de zaak met parketnummer 96-0910798-18 (rijden met ongeldig verklaard rijbewijs op 5 mei 2018 in Heerlen) een ander parketnummer heeft gekregen en als hetzelfde feit onder parketnummer 03-088193-18 is tenlastegelegd in de zaak die op 19 juli 2018 door de politierechter in de rechtbank Maastricht is afgedaan.
8. Het ligt in deze herzieningsprocedure niet op mijn weg om de vraag te beantwoorden of de aanvrager al dan niet terecht een (volledig) verband heeft kunnen leggen tussen de dagvaarding en de “Kennisgeving sepot” in de brief van 19 mei 2018, of hij al dan niet terecht niet op de terechtzitting van de politierechter is verschenen en of hij wel of niet (eerst) gehouden was daarnaar onderzoek te doen.
9. De vraag die voorligt luidt enkel: is sprake van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de politierechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstig vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot (partiële) niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Om ten aanzien van díe vraag tot een antwoord te kunnen komen, dient eerst te worden vastgesteld of er van mag worden uitgegaan dat het Wegenverkeersfeit waarvoor de aanvrager door de politierechter is veroordeeld met parketnummer 03-088193-18 hetzelfde feit betreft als dat waarop de “Kennisgeving sepot” met het daarbij vermelde kenmerk 96-091079-18 het oog heeft.
10. Een parketnummer beginnend met de cijfers 03 is te koppelen aan de rechtbank Maastricht. Een parketnummer dat begint met 96 wordt door het Parket CVOM toegekend aan onder meer verkeerszaken. Kennelijk heeft het Parket CVOM een 96-parketnummer (kenmerk) aangemaakt omdat het in de veronderstelling verkeerde dat van een eerste zaak sprake was en het niet wist dat in die zaak al een bestaand parketnummer bestond dat tevens betrekking had op de beledigingszaak. Dit verklaart ook de mededeling in het mutatierapport dat het art. 9 WVW feit “middels verkort art. 9 WVW pv” wordt afgehandeld; dit komt immers overeen met de mededelingen die het Parket CVOM in deze zaak heeft gedaan. Daarbij merk ik nog wel op dat volgens het uittreksel Justitiële Documentatie het proces-verbaal in de zaak met parketnummer 96-091079-18 is opgemaakt door de “Politie Limburg-Zuid, dit is de aanduiding van het voormalige politiekorps aldaar, en dat de respectieve processen-verbaal van bevindingen, aanhouding en voorgeleding i.v.m. aanhouding blijkens hun aanhef telkens zijn opgemaakt door de “Politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Heerlen”.2.Waarom de verschillende aanduidingen met betrekking tot de politie-eenheid in deze zaak van elkaar afwijken, heb ik niet kunnen achterhalen. Dat dit verschil in naamgeving van belang zou kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, is mij evenmin gebleken.
11. Dát ervan mag worden uitgegaan dat van hetzelfde Wegenverkeerswetfeit sprake is, vindt niet alleen bevestiging in de onder randnummer 6 geciteerde mailberichten (zie ook randnummer 7, tweede alinea), maar ook in het uittreksel Justitiële Documentatie. Daarin staat een mijns inziens sterke aanwijzing dat hier sprake is van hetzelfde feit. Dan doel ik ten eerste op (a) de aard van het delict, te weten “art. 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994”, (b) de classificatie ”Rijbewijs verlopen/ongeldig”, (c) de datum “05 mei 2018” en (d) de plaats “Heerlen”, en ten tweede op het nummer dat verbonden is aan het feit waarvoor volgens het uittreksel een sepot is gevolgd (zie ad ii in randnummer 4 hierboven, laatste gedachtestreepje), te weten: 050520181415197739. Dit nummer komt in de stukken van het aan de Hoge Raad gezonden dossier nergens anders voor. Ik acht het bepaald niet uitgesloten dat dit het nummer is dat thuishoort bij het genoemde, maar zich niet onder de gedingstukken bevindend, “verkort art. 9 WVW pv”. Het nummer is niettemin te koppelen aan deze zaak, door het eerste deel ervan te schrijven als 05-05-2018 14:15 (waarna mogelijk een nader dienst- of registratienummer volgt). Aldus gelezen, is het op het uittreksel vermelde nummer te herleiden tot de pleegdatum en ongeveer het tijdstip van staande houding in deze zaak zoals gerelateerd in het mutatierapport: “Tussen zaterdag 5 mei 2018 om 14:15 uur en zaterdag 5 mei 2018 om 14:20 uur”. In datzelfde mutatierapport staat verder nog het volgende vermeld: “Naderhand vond [aanvrager] het nodig om collega [verbalisant 1] uit te maken voor vuile hufter. Daarvoor is [aanvrager] aangehouden. Dit is in een aparte registratie vastgelegd.”
Slotsom
12. Het is goed mogelijk dat de politierechter, ware hij bekend geweest met de sepotbrief van 19 mei 2018, niet onmiddellijk tot een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van feit 2 van de onderhavige tenlastelegging was gekomen en in plaats daarvan (eerst) het onderzoek ter terechtzitting had geschorst om één en ander te (laten) uitzoeken. Voorts is goed denkbaar dat de politierechter in dat geval uiteindelijk tot die beslissing zou zijn gekomen. Wellicht zou hij al meteen tot die beslissing zijn gekomen. Hoe dan ook, ik meen dat aan de onderhavige stukken voldoende deugdelijke argumenten te ontlenen zijn die het oordeel dat de “Kennisgeving sepot” inderdaad betrekking heeft op dat feit 2 kunnen dragen, terwijl er geen enkel argument valt aan te wijzen die houvast biedt aan de gedachte dat de aanvrager op één en dezelfde dag (5 mei 2018) nog eens zou zijn aangehouden voor – kort gezegd – het rijden zonder geldig rijbewijs of dat de pleegdatum en/of –plaats bij het sepotfeit niet zou(den) kloppen.
13. Ik meen dat het voorgaande steun geeft aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaken die hebben geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, althans in de zaak die betrekking heeft op het in randnummer 1 omschreven feit 2, een “Kennisgeving sepot” is uitgegaan en dat derhalve sprake is van een ernstig vermoeden dat de politierechter in de rechtbank Maastricht, ware hij daarmee bekend geweest, het openbaar ministerie (in zoverre) niet-ontvankelijk zou hebben verklaard in de vervolging. Ik heb daarbij in aanmerking genomen dat het openbaar ministerie hier zelf debet is aan de ontstane verwarring, de aanvrager bij verstek tevens ter zake van bedoeld feit 2 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en het openbaar ministerie blijkens de voorhanden zijnde gedingstukken ook ná de veroordeling van de aanvrager kennelijk geen algehele duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over de precieze gang van zaken (zoals met betrekking tot het registreren van het rijden met ongeldig rijbewijs onder twee verschillende parketnummers, een vraag die ook de selectiefunctionaris DJI in zoveel woorden had voorgelegd).
14. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het in randnummer 1 vermelde vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw wordt berecht en afgedaan, zulks met inachtneming van het bepaalde in art. 478, tweede lid, Sv.3.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2019
Deze bepaling luidt: “Indien bij samenloop van meerdere feiten één hoofdstraf is uitgesproken en de herziening slechts gevraagd is ten aanzien van een of meer van die feiten, wordt, in geval van vernietiging, bij uitspraak in de herziening de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald.”