Vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverweging 3.4.2, onder i).
HR, 23-10-2020, nr. 19/04499
ECLI:NL:HR:2020:1670
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-10-2020
- Zaaknummer
19/04499
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑10‑2020
ECLI:NL:HR:2020:1670, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑10‑2020; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:3246
- Vindplaatsen
V-N 2020/54.25 met annotatie van Redactie
NLF 2020/2370 met annotatie van Angelique Perdaems
JB 2021/1 met annotatie van Timmermans, L.J.M.
BNB 2021/47 met annotatie van G.J.M.E. DE BONT
FED 2021/54 met annotatie van E. POELMANN
NTFR 2020/3088 met annotatie van Mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Beroepschrift 23‑10‑2020
Edelhoogachtbaar College,
Hierbij motiveert belanghebbende, [X] B.V., gevestigd aan de [a-straat 1], te [Z], ten deze vertegenwoordigd door en domicilie kiezende ten kantore van […], advocaat/belastingkundige, kantoorhoudende aan de [b-straat 1] te [R], onder toepassing van het bepaalde in artikel 28, lid 6 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, haar beroep in cassatie tegen de hierna genoemde uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch met dagtekening 30 augustus 2019 tegen:
- •
beschikkingen tot aansprakelijkheidsstelling,
naheffingsaanslagen loonheffingen, (BRE 15/7806 en 15/7807).
Gronden van cassatie
Aan het beroep in cassatie liggen de navolgende cassatiemiddelen ten grondslag:
Middel I
Schending en/of verkeerde toepassing van het Nederlands recht, waaronder mede begrepen schending van artikel 34, lid 1 Invorderingswet waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan de nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen doordat het Hof ten onrechte dan wel onvoldoende draagkrachtig met redenen omkleed heeft geoordeeld (motiveringsgebrek) dat de beschikking aansprakelijkstelling niet prematuur zijn afgegeven (rechtsoverweging 4.1. tot en met 4.2.).
Toelichting:
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de Ontvanger te weinig inzicht heeft verstrekt over de invordering van belastingschulden bij de uitlenende vennootschappen c.q. de bestuurders van de uitlenende vennootschappen. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt of de Ontvanger aan haar onderzoekplicht en heeft voldaan. Een verwijzing naar een uittreksel van de Kamer van Koophandel is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er geen bekende baten meer aanwezig zijn.
Derhalve concludeert belanghebbende dat het Hof onvoldoende draagkrachtig met redenen heeft omkleed tot het oordeel is gekomen dat de beschikkingen niet prematuur zijn afgegeven.
Middel II
Schending en/of verkeerde toepassing van het Nederlands recht, waaronder mede begrepen schending van artikel 8:42 AWB waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan de nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen doordat het Hof ten onrechte dan wel onvoldoende draagkrachtig met redenen omkleed heeft geoordeeld (motiveringsgebrek) dat het bedrag ‘niet verloond’ terecht en tot het juiste bedrag in de beschikking aansprakelijkstelling is opgenomen (rechtsoverweging 4.18 tot en met 4.19).
Toelichting:
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de correctieposten gebruikt gemaakt van informatie verkregen uit België en Duitsland. Deze documenten behoren blijkbaar niet tot het procesdossier, terwijl het wel op de zaak betrekking hebbende stukken betreft. Immers, daarmee kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat de 26 personen ‘in dienstbetrekking’ stonden met de uitlenende vennootschappen. In een aansprakelijkheidsprocedure betreffen de op de zaak betrekking hebbende stukken niet alleen de aansprakelijkstelling zelf, maar ook stukken die de Inspecteur ter beschikking hebben gestaan bij het opleggen van de naheffingsaanslagen en het daaraan ten grondslag liggende boekenonderzoek. De uit België en Duitsland ontvangen informatie behoren tot het procesdossier. De aansprakelijkgestelde moet worden toegelaten tot het betwisten van de onderliggende aanslagen (artikel 49 lid 7 IW 1990) en heeft toegang een compleet dossier, ook in aansprakelijkheidsprocedures. Verwezen wordt onder andere naar ECLI:N:HR: 2016:2722 en 2724.
Derhalve concludeert belanghebbende dat het Hof onvoldoende draagkrachtig met redenen omkleed tot het oordeel is gekomen dat het bedrag ‘niet verloond’ terecht en tot het juiste bedrag in de beschikking aansprakelijkstelling is opgenomen
Naar aanleiding van middel I en II concludeert belanghebbende tot gegrondverklaring van het onderhavige beroep in cassatie en terug verwijzing van het geschil naar een Hof.
Belanghebbende verzoekt u de belastingdienst te veroordelen in de kosten van deze procedure. In afwachting van uw bericht.
Hoogachtend,
Uitspraak 23‑10‑2020
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/04499
Datum 23 oktober 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 augustus 2019, nrs. 18/00237 en 18/00238, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 15/7806 en 15/7807) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen tot aansprakelijkstelling voor de van [A] B.V. te [R] , [B] B.V. te [S] en [C] B.V. te [T] nageheven loonheffingen over de jaren 2008 tot en met 2011. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1
Middel II bevat de klacht dat het Hof artikel 8:42 Awb heeft geschonden doordat het heeft nagelaten erop toe te zien dat de Ontvanger in het procesdossier ontbrekende documenten met uit het buitenland verkregen informatie overlegde, terwijl deze documenten wel op de zaak betrekking hebbende stukken vormen.
2.2.1
Op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb dient het bestuursorgaan in beginsel alle op de zaak betrekking hebbende stukken die aan dat orgaan ter beschikking staan of hebben gestaan aan de rechter over te leggen. Tot de op grond van die bepaling over te leggen stukken behoren alle stukken die het bestuursorgaan ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten.1.Artikel 8:42, lid 1, Awb strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit van het bestuursorgaan aan de rechter – en de wederpartij –beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door het bestuursorgaan genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden.2.
2.2.2
De rechter ziet toe op de naleving van art. 8:42, lid 1, Awb. Indien uit het dossier blijkt dat de door het bestuursorgaan ingezonden stukken niet volledig zijn, dient de rechter het bestuursorgaan op te dragen dat verzuim te herstellen. De rechter is niet gehouden om ambtshalve onderzoek te doen naar het mogelijke bestaan van stukken die het bestuursorgaan ten onrechte niet heeft overgelegd.
2.2.3
Indien de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een bepaald stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak en daarom door het bestuursorgaan moet worden overgelegd, dient aan dat verzoek te worden tegemoetgekomen, mits het bestaan van dat stuk aannemelijk is. Dit is slechts anders in gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en in uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht.3.
2.2.4
Indien uit de stukken van het geding blijkt dat het bestuursorgaan heeft verzuimd een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen, kan de belanghebbende nog in cassatie met succes erover klagen dat de rechter heeft nagelaten het bestuursorgaan op te dragen dat verzuim te herstellen, ook indien de belanghebbende niet eerder bij de feitenrechter een verzoek heeft gedaan tot overlegging van dat stuk.4.
2.3
Het Hof heeft – in navolging van de Rechtbank – vastgesteld dat de Inspecteur bij de belastingautoriteiten van België en Duitsland navraag heeft gedaan naar de registratie als ondernemer van door de betrokken besloten vennootschappen ingeleende personen. Uit de stukken van het geding blijkt niet van het bestaan van documenten waarin die autoriteiten informatie hebben neergelegd die op de zaak van belanghebbende betrekking heeft. Belanghebbende heeft noch bij de Rechtbank, noch bij het Hof met betrekking tot zulke documenten een verzoek gedaan als hiervoor in 2.2.3 bedoeld. Het Hof was daarom niet gehouden onderzoek te doen naar het bestaan van zulke documenten. Middel II faalt daarom in zoverre.
2.4
De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑10‑2020
Vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverweging 3.4.1.
Vgl. HR 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, rechtsoverweging 2.3.2.
Vgl. HR 1 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3027.