Deze zaak hangt samen met de zaak 11/05760 waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 18-12-2012, nr. 11/05764
ECLI:NL:HR:2012:BY5364
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-12-2012
- Zaaknummer
11/05764
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BY5364
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY5364, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY5364
ECLI:NL:HR:2012:BY5364, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY5364
- Vindplaatsen
Conclusie 18‑12‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Nr. 11/05764
Mr. Silvis
Zitting: 30 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Verdachte is bij arrest van 13 oktober 2011 door het Gerechtshof te Arnhem niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.
Namens verdachte heeft mr. D.P.J.M. Vermunt, advocaat te Zaltbommel, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt a) dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting heeft gesloten zonder (ervan te hebben doen blijken) zich ervan te hebben vergewist dat de oproeping van verdachte voor die zitting tijdig en regelmatig ter kennis van verdachte is gebracht, en b) dat het (mede daardoor) zijn beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep heeft doen steunen op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, althans de beslissing niet naar behoren heeft gemotiveerd.
4.
Uit de stukken blijkt het volgende. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2011 is verdachte aldaar niet verschenen. Wel was aanwezig mr. Roelofs, advocaat te Nijmegen, die aldaar verklaarde al langere tijd geen contact meer te hebben met zijn cliënt, en niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. Tegen de verdacht is verstek verleend waarna de behandeling van de zaak is voortgezet. Verdachte is vervolgens, conform de vordering van de advocaat-generaal, door het Hof ex art 416 Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat geen bezwaren tegen het vonnis waren opgegeven en het Hof ambtshalve evenmin reden zag voor een inhoudelijke behandeling van de zaak.
5.
In het dossier bevindt zich de dagvaarding van verdachte voor de terechtzitting bij het Hof te Arnhem van 13 oktober 2011. Blijkens de daaraan gehechte akte van uitreiking, is die oproeping na een vergeefse poging tot uitreiking op het adres [adres], op 7 oktober 2011 aan de griffier van de rechtbank te Arnhem uitgereikt en per post aan genoemd adres verzonden. Tussen de dag van betekening van de oproeping voor de terechtzitting en de dag van die terechtzitting zijn derhalve slechts zes dagen verlopen. Ingevolge art. 413, eerste lid, Sv is een termijn van ten minste tien dagen voorgeschreven. Die termijn is dus niet in acht genomen. Niet blijkt dat die verkorting van de termijn met toestemming van verdachte heeft plaatsgevonden, terwijl verdachte dus niet op de terechtzitting van 13 oktober 2011 is verschenen en de aldaar wel aanwezige advocaat heeft aangegeven geen contact meer te hebben met verdachte. Het Hof had reeds gelet daarop niet alleen moeten doen blijken van een onderzoek naar de tijdigheid en regelmatigheid van de oproeping en zijn oordeel daaromtrent moeten motiveren2., maar had het ingevolge art. 265, derde lid, Sv het onderzoek ter terechtzitting moeten schorsen. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.3. Het middel slaagt dus reeds in zoverre, zodat de tweede klacht buiten bespreking kan blijven.
6.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest waarvan beroep en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem dan wel verwijzing naar een ander hof, ten einde opnieuw recht te doen op basis van het bestaande hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑12‑2012
Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Sch, rov. 3.30.
HR 15 mei 2007, LJN BA1639, NJ 2007/299 en HR 10 juni 2008, LJN BC8644.
Uitspraak 18‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Falende klacht over rechtsgeldigheid betekening dagvaarding in h.b..
Partij(en)
18 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/05764
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 oktober 2011, nummer 21/000835-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft dr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Zaltbommel, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem dan wel verwijzing naar een ander hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof had moeten doen blijken van zijn onderzoek naar de geldigheid van de dagvaarding van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
- (i)
een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte voor de terechtzitting van het Hof van 13 oktober 2011 - welke inhoudt dat deze dagvaarding op 19 september 2011 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Arnhem, omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is";
- (ii)
een "ID-staat SKDB" van 12 oktober 2011 welke inhoudt dat de verdachte op dat moment niet was gedetineerd en dat hij vanaf 20 november 2009 niet in het GBA is ingeschreven;
- (iii)
een akte rechtsmiddel welke inhoudt dat op 23 februari 2011 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld en waarin als adres van de verdachte is vermeld: "Z.V.W.O.V.H.T.L.".
Op de terechtzitting van 13 oktober 2011 is de verdachte niet verschenen en heeft het Hof verstek tegen hem verleend.
2.3.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 is vermeld geeft het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding van de verdachte voor de behandeling van de zaak in hoger beroep op 13 oktober 2011 rechtsgeldig is betekend, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het niet onbegrijpelijk is. Tot nadere motivering was het Hof niet gehouden.
2.4.
De klacht faalt.
2.5.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 18 december 2012.