Rb. Noord-Holland, 09-11-2020, nr. AWB - 19 , 5558
ECLI:NL:RBNHO:2020:9159, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
09-11-2020
- Zaaknummer
AWB - 19 _ 5558
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2020:9159, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 09‑11‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:772, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑11‑2020
Inhoudsindicatie
ongegrond, prematuur bezwaar, kinderopvangtoeslag, art. 1.3, tweede lid, aanhef en onderdeel b van de Wkkp. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag over het jaar 2017 op juiste wijze heeft berekend en verweerder terecht het teveel ontvangen bedrag aan kinderopvangtoeslag 2017 van eiseres heeft teruggevorderd. Het standpunt van eiseres dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de periode van 1 februari 2017 tot en met 31 november 2017, omdat eiseres voldoet aan alle voorwaarden en niet gesproken kan worden van een situatie, waarbij eiseres fraude pleegt, volgt de rechtbank niet. Op grond van artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onderdeel b van de Wkkp heeft eiseres recht op kinderopvangtoeslag vanaf 1 oktober 2017 nu de aanvraag op 4 januari 2018 is ontvangen door verweerder. Niet vereist is dat sprake moet zijn van fraude om enkel de termijn van drie maanden in acht te nemen.
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5558
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2020 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z] , eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 19 juli 2019 de kinderopvangtoeslag 2017 (hierna: de beschikking) definitief berekend op € 316.
Verweerder heeft op 15 juli 2019 een bezwaarschrift ontvangen gericht tegen deze beschikking.
Verweerder heeft bij beschikking op bezwaar van 4 november 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld, aangevuld bij brief van 15 september 2020
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2020 te Haarlem.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. S.V. Hendriksen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] , vergezeld door [C] , in opleiding bij verweerder.
Overwegingen
Feiten
1. Op 4 januari 2018 ontving verweerder van eiseres, gehuwd, een aanvraag kinderopvangtoeslag over 2017 (hierna: kinderopvangtoeslag 2017) voor de opvang van haar kind bij Kinderdagverblijf [D] , onderdeel van Stichting Kinderopvang [Z] (hierna: de opvang).
2. Naar aanleiding van deze aanvraag is aan eiseres met ingang van 1 oktober 2017 een voorschot kinderopvangtoeslag 2017 toegekend van € 4.657. De uitgangspunten voor de berekening van de totale kinderopvangtoeslag 2017 waren het geschatte (gezamenlijke) toetsingsinkomen van € 22.000 over 2017 en het aantal opvanguren per maand van 230 tegen een uurtarief van € 7,18.
3. Bij brieven van 26 mei 2018 en 17 juli 2018 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende informatie. Verweerder heeft op 17 juli 2018 een reactie van eiseres ontvangen. Eiseres heeft als bijlage een jaaropgave van de kinderopvang overgelegd.
4. Met dagtekening 19 juli 2019 is de kinderopvangtoeslag 2017 definitief vastgesteld op € 316. De uitgangspunten voor deze definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag 2017 zijn het vastgestelde (gezamenlijke) toetsingsinkomen van € 7.366 en het aantal opvanguren van totaal 58. Deze definitieve kinderopvangtoeslag 2017 ziet op de periode 1 oktober 2017 tot en met 25 oktober 2017. In de periode van 26 oktober tot en met 31 december 2017 heeft eiseres geen gebruik gemaakt van de kinderopvang. Eiseres dient een bedrag van € 4.523 inclusief rente (€ 182) terug te betalen.
5. Eiseres heeft op 15 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening kinderopvangtoeslag.
6. In de beslissing op bezwaar van 4 november 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor 2017 gehandhaafd op
€ 316.
Geschil 7. In geschil is of verweerder de definitieve kinderopvangtoeslag 2017 op een juiste wijze heeft berekend en terecht een bedrag van eiseres terugvordert.
8. Eiseres heeft gesteld dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan kinderopvangtoeslag dan het toegekende bedrag van € 316.
9. Verweerder stelt dat terecht is bepaald dat het aantal uren kinderopvang voor de kinderopvangtoeslag niet meer dan 58 uren bedraagt. Uit de door eiseres overgelegde jaaropgaaf van de opvang volgt dat enkel in oktober 58 uur kinderopvang is afgenomen. Voor de maand november zijn 71,50 uur geheel afgeboekt en voor de maand december 2017 is er volgens de jaaropgaaf geen opvang meer geweest. De beschikking kinderopvangtoeslag voor eiseres is derhalve terecht vastgesteld op € 316. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Prematuur bezwaar
11. Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt. Het bezwaar van eiseres, tegen de aan haar met dagtekening 15 juli 2019 opgelegde beschikking kinderopvangtoeslag, is vóór de dagtekening van de beschikking bij verweerder binnengekomen. Hiermee heeft eiseres prematuur bezwaar gemaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat in het algemeen de dagtekening van de beschikking op een later tijdstip wordt gezet dan het moment waarop de beschikking wordt verzonden. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat de onderhavige aanslag reeds vóór de dagtekening daarvan tot stand was gekomen (artikel 6:10, eerste lid, onderdeel a van de Awb). Uit het voorgaande volgt derhalve dat verweerder het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht.
Hoogte kinderopvangtoeslag
12. Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) is de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) in de kosten van kinderopvang.
13. Op grond van artikel 1.3, tweede lid, van de Wkkp is op deze wet de Awir, met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
14. Op grond van artikel 1.3, tweede lid, onderdeel b, van de Wkkp heeft, in afwijking van artikel 15, eerste lid van de Awir, een ouder over de berekeningsjaren 2014 en volgende geen aanspraak op kinderopvangtoeslag over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand die drie kalendermaanden gelegen is voor de datum waarop de aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.
15. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wkkp heeft een ouder onder voorwaarden aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten voor kinderopvang.
16. Op grond van artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. De voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. De soort kinderopvang.
17. Ingevolge artikel 16, vijfde lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien. Op grond van artikel 16, zesde lid, van de Awir kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
18. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Awir dient een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de beoordeling van de aanspraak op, of de bepaling van de hoogte van, de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
19. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt uit artikel 18 van de Awir, in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van zulke opvang heeft gehad, wat de hoogte ervan is en dat hij de kosten geheel heeft voldaan (vgl. ECLI:NL:RVS:2015:2027).
20. Het eerste voorschot kinderopvangtoeslag 2017 is gebaseerd op 230 uren kinderopvang per maand. Dit houdt in dat bij de berekening van het voorschot kinderopvangtoeslag 2017 is uitgegaan van een totaal aantal uren van 690 gedurende de periode van 1 oktober tot en met 31 december 2017. Uit de jaaropgave 2017 van de opvang blijkt echter dat gedurende 58 uren kinderopvang is genoten gedurende de periode 1 oktober tot en met 31 december 2017. Eiseres heeft niet betwist dat zij in 2017 58 uur kinderopvang heeft afgenomen. De berekening van de hoogte van de definitieve kinderopvangtoeslag is door eiseres evenmin betwist.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag over het jaar 2017 op juiste wijze berekend en vordert verweerder terecht het teveel ontvangen bedrag aan kinderopvangtoeslag 2017 van eiseres terug. Verweerder heeft op basis van gegevens van de jaaropgave 2017 van de opvang vastgesteld dat het aantal afgenomen uren kinderopvang 58 uren betreft in de maand oktober en 0 uren in de maanden november en december.
22. Wel heeft eiseres betoogt dat zij op grond van de overeenkomst, gesloten met de kinderopvang, verplicht was voor 230 uur per maand de opvang te betalen, ondanks dat zij minder uren per maand af nam. Het is de rechtbank uit de stukken niet gebleken dat eiseres kosten heeft moeten maken voor door haar niet afgenomen diensten van de kinderopvang. Het ligt op de weg van eiseres om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de kosten van de opvang kan worden afgeleid. Eiseres heeft dit niet gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet aannemelijk geacht kan worden dat eiseres hogere kosten heeft gehad, waardoor eventueel recht had kunnen bestaan op een hogere kinderopvangtoeslag.
23 Het standpunt van eiseres dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de periode van 1 februari 2017 tot en met 31 november 2017, omdat eiseres voldoet aan alle voorwaarden en niet gesproken kan worden van een situatie, waarbij eiseres fraude pleegt, volgt de rechtbank niet. Gelet op het bepaalde in artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onderdeel b van de Wkkp heeft eiseres recht op kinderopvangtoeslag vanaf 1 oktober 2017 nu de aanvraag op 4 januari 2018 is ontvangen door verweerder. Niet vereist is dat sprake moet zijn van fraude om enkel de termijn van drie maanden in acht te nemen. Tevens is deze wettelijke bepaling van dwingend recht en is het verweerder niet toegestaan om hiervan af te wijken.
24. Ook de stelling van eiseres dat zij mocht vertrouwen op het uitgekeerde voorschot, omdat verweerder eiseres niet heeft gewezen op het gewijzigde aanvangsmoment van de kinderopvangtoeslag, namelijk 1 oktober 2017, en dat verweerder de kinderopvangtoeslag 2017 om die reden niet juist heeft berekend treft geen doel. Verweerder is bij de berekening van de hoogte van het voorschot kinderopvangtoeslag 2017 uitgegaan van de periode beginnend op 1 oktober 2017 tot en met 31 december 2017. Bij de berekening van de hoogte van de definitieve kinderopvangtoeslag 2017 is verweerder uitgegaan van de volledige periode waarover de kinderopvang feitelijk werd genoten, namelijk 1 oktober 2017 tot en met 25 oktober 2017.
25. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 24 in onderling verband met artikel 26 van de Awir de te veel ontvangen voorschotten moet terugvorderen en dat het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In dit verband wordt verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1317). Volgens deze jurisprudentie is in artikel 26 van de Awir dwingendrechtelijk bepaald dat indien een herziening of een verrekening leidt tot een terug te vorderen bedrag, eiser het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. Wel kan eiseres verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt.
26. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 november 2020 door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.