ABRvS, 01-07-2015, nr. 201404408/1/A4
ECLI:NL:RVS:2015:2027
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-07-2015
- Zaaknummer
201404408/1/A4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:2027, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑07‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 01‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Bij drie onderscheiden besluiten van 27 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2008, 2009 en 2010 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.
201404408/1/A4.
Datum uitspraak: 1 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2014 in zaak nr. 12/5113 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij drie onderscheiden besluiten van 27 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2008, 2009 en 2010 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2015, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. S. Bharatsingh, advocaat te Den Haag, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen zijn gelijkluidend aan die van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko en artikel 1.1a, eerste lid, van de Wkkp is op deze wetten de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit van 18 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2008, 2009 en 2010 de door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld. Daartoe heeft zij ter zitting aangevoerd dat de kosten van kinderopvang contant zijn voldaan doordat de gastouders met haar bankpas contant geld hebben opgenomen. Volgens haar heeft zij dat aangetoond met de bij de rechtbank overgelegde bankafschriften.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko dan wel artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is.
3.2. Volgens de door [appellante] overgelegde jaaropgaven bedragen de totale kosten van kinderopvang in 2008 en 2009 € 9.076,80 per jaar en in 2010 € 7.440,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2008 en 2009 de voorschotten kinderopvangtoeslag overgemaakt aan [appellante] en heeft in 2010 in totaal € 6.131,00 aan voorschotten overgemaakt aan het gastouderbureau. Gelet daarop moet [appellante], om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen, kunnen aantonen dat zij in 2008 en 2009 € 9.076,80 per jaar en in 2010 € 1.309,00 aan kosten voor kinderopvang heeft voldaan.
[appellante] heeft bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat in 2009 in totaal € 1.430,00 is overgemaakt aan het gastouderbureau. Verder is op die bankafschriften te zien dat in 2008, 2009 en 2010 op wisselende momenten diverse contante bedragen zijn opgenomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201308727/1/A2), moeten contante betalingen gestaafd worden met kwitanties en daarmee corresponderende bewijzen van geldopnames. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de bankafschriften alleen niet kan worden opgemaakt dat de contant opgenomen bedragen zijn aangewend voor de kosten van kinderopvang en dat door [appellante] verder geen andere stukken, zoals kwitanties, zijn overgelegd, waaruit blijkt dat de contant opgenomen bedragen zijn betaald aan de gastouders.
Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat de contant opgenomen bedragen zijn aangewend voor de kosten van kinderopvang, nu in sommige maanden geen geld is opgenomen en in andere maanden meerdere keren geld is opgenomen, waarbij het per keer opgenomen bedrag varieert van € 20,00 tot € 1.000,00 en het in totaal per maand opgenomen bedrag varieert van niets tot meer dan € 3.000,00 per maand, terwijl [appellante] blijkens de door haar overgelegde jaaropgaven elke maand gebruik maakte van hetzelfde aantal uren kinderopvang voor dezelfde prijs per uur.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2008, 2009 en 2010 alle door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft voldaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Borman w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015
687.