ABRvS, 29-04-2015, nr. 201407869/1/A2
ECLI:NL:RVS:2015:1317
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
29-04-2015
- Zaaknummer
201407869/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:1317, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29‑04‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 29‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 11.411,00 en een bedrag van € 4.514,00 teruggevorderd.
201407869/1/A2.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2014 in zaak nr. 14/1443 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 11.411,00 en een bedrag van € 4.514,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 27 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.G.L. van Veghel, advocaat te Eindhoven, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Bij de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een tegemoetkoming dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 27 maart 2014 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond kosten van kinderopvang te hebben betaald.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij kosten van kinderopvang heeft betaald. Zij voert daartoe aan dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de in bezwaar overgelegde jaaropgave niet heeft meegenomen bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2010. [appellante] heeft getracht bij [gastouderbureau] bewijs van de juistheid van de in bezwaar overgelegde jaaropgave te verkrijgen maar is daar, om redenen die haar niet zijn toe te rekenen, niet in geslaagd. Zij voert voorts aan dat zij de facturen van het gastouderbureau voor de kosten van gastouderopvang heeft betaald. Nu zij geen inzage had in de voorschotten die rechtstreeks door de Belastingdienst/Toeslagen aan het gastouderbureau werden betaald, kon zij niet weten dat het door haar betaalde niet toereikend was om alle kosten van gastouderopvang te voldoen. [appellante] verzoekt verder de kosten van kinderopvang over de maanden januari en februari via [kindercentrum] alsnog mee te nemen bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2010.
3.1. [appellante] heeft in reactie op het verzoek om informatie van de Belastingdienst/Toeslagen van 15 juli 2011 een jaaropgave van [gastouderbureau] overgelegd. Deze jaaropgave is gedateerd op 2 januari 2011 en daaruit kan worden afgeleid dat [appellante] in 2010 een bedrag van € 14.953,00 aan kosten voor gastouderopvang heeft gehad. Op de jaaropgave van 30 januari 2011, die in bezwaar is overgelegd, is vermeld dat [appellante] een bedrag van € 22.340,00 aan kosten voor gastouderopvang heeft gehad. [appellante] betoogt ten onrechte dat de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 27 maart 2014 niet is uitgegaan van de door haar in bezwaar overgelegde jaaropgave, nu uit dit besluit blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen deze jaaropgave bij zijn besluit heeft betrokken. Bij besluit van 6 juli 2010 is het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2010 vastgesteld op € 15.925,00. Dit bedrag is op de bankrekening van [gastouderbureau] gestort. De betalingen van [appellante] aan de gastouder over 2010 zijn aldus via het gastouderbureau verlopen. [appellante] had, anders dan zij stelt, inzicht kunnen hebben in de betalingen die door de Belastingdienst/Toeslagen aan het gastouderbureau zijn gedaan, nu de hoogte van de door de dienst op de rekening van het gastouderbureau gestorte voorschot uit het besluit van 6 juli 2010 blijkt. [appellante] heeft daarnaast bankafschriften overgelegd waaruit volgt dat zij in totaal € 530,00 aan het gastouderbureau heeft betaald. Nu het bedrag aan kosten dat [appellante] blijkens de in bezwaar overgelegde jaaropgave verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de gastouderopvang via [gastouderbureau] niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wko, vanaf 1 augustus 2010 artikel 52, eerste lid, van de Wkkp, heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang via [gastouderbureau].
Op de jaaropgave van [kindercentrum] is vermeld dat [appellante] over de maanden januari en februari van 2010 € 1.709,98 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad. Vaststaat dat de voorschotten kinderopvangtoeslag niet op de bankrekening van dit kindercentrum zijn gestort. Nu [appellante] geen aanvullende bewijsstukken heeft overgelegd voor de betaling van de kosten van kinderopvang via [kindercentrum], moet worden aangenomen dat de kinderopvang via dit kindercentrum evenmin op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wko heeft plaatsgevonden.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen had moeten afzien van de terugvordering van het bedrag van € 4.514,00 omdat dit leidt tot haar faillissement. Zij heeft vertrouwd op [gastouderbureau] en [kindercentrum] en was zich er niet van bewust dat zij zou kunnen worden geconfronteerd met een terugvordering van de ontvangen kinderopvangtoeslag.
4.1. Dit betoog faalt evenzeer. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat, indien een herziening van een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. Gelet hierop heeft de dienst een deel van de aan [appellante] toegekende en uitbetaalde kinderopvangtoeslag over 2010 terecht van haar teruggevorderd. Desgewenst kan [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de hardheidsclausule van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Beleidsregels Tegemoetkoming Kinderopvang (hierna: de Beleidsregels) niet heeft toegepast.
5.1. [appellante] heeft de Beleidsregels niet overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij deze Beleidsregels niet heeft vastgesteld. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
97-809.