Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/1.3.2
1.3.2 Probleemstelling en toetsingskader
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS590975:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Opgemerkt zij dat dit onderscheid tussen de economische toetsing en de fiscaalrechtelijke toetsing enigszins arbitrair is. De toetsingscriteria van de fiscaalrechtelijke toetsing zijn namelijk ook economisch relevant. Vanuit economisch perspectief wordt namelijk gestreefd naar een belastingstelsel dat het meest aantrekkelijk is voor de maatschappelijke welvaart. De economische wetenschap houdt zich immers bezig met de optimale allocatie van schaarse, alternatief aanwendbare middelen. Vanuit het oogpunt van de leesbaarheid onderscheid ik in dit onderzoek evenwel een economische toetsing en een fiscaalrechtelijke toetsing.
Ontleend aan Stevens, L.G.M.; Elementair belastingrecht, Kluwer, Deventer, 2004, blz. 9, die deze criteria hanteert voor een goed belastingstelsel. Vergelijk in dit verband voorts De Haan, P.M., Perik, R.G.M. & Van Schijndel, M.P.; Fiscale actualiteiten nr. 28, Winstdrainage en concernfinanciering, Fed, Deventer, 1997, blz. 101.
In dit onderzoek passeren de verschillende renteaftrekbeperkingen de revue, worden deze aftrekbeperkingen gecategoriseerd en wordt de vorm waarin zij zijn gegoten op diverse fronten beoordeeld (zie hierna). Tevens breng ik de motiveringen voor deze beperkingen in kaart en wordt bekeken in hoeverre deze motiveringen voldoende dragend en consistent zijn. Verder bekijk ik hoe de verschillende renteaftrekbeperkingen zich verhouden tot elkaar. Ten slotte beoordeel ik het huidige regime van de fiscale behandeling van de vergoeding van vermogensverstrekkingen. Hierbij ga ik na welke oplossingen er bestaan voor manco's van en alternatieven voor dit huidige stelsel. Deze oplossingen en alternatieven kunnen binnen het nu bestaande stelsel liggen, maar ook daarbuiten.
De bovenstaande onderzoeksdoelen laten zich vertalen in de volgende centrale probleemstelling, die in twee onderdelen uiteenvalt.
Welke renteaftrekbeperkingen bestaan er voor de vennootschapsbelasting, hoe is aan deze aftrekbeperkingen vormgegeven en waarom bestaan deze aftrekbeperkingen in hun huidige vorm?
Voldoet het huidige systeem van de behandeling van vermogen met de daarin besloten discriminatie van de vergoeding voor eigen vermogen ten opzichte van de vergoeding voor vreemd vermogen en zo nee, welk alternatief bestaat of alternatieven bestaan er voor het huidige regime?
Het eerste onderdeel van de probleemstelling blijft binnen het bestaande stelsel van de Wet Vpb 1969. Het tweede deel van de probleemstelling is in beginsel echter stelseloverstijgend.
Voordat ik inga op de fiscaalrechtelijke implicaties van de onderscheidenlijke renteaftrekbeperkingen, ga ik eerst na wat de macro-economische consequenties zijn van het verschil in fiscale behandeling tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. Dit duid ik aan als de economische toetsing. Deze vindt met name plaats in hoofdstuk 2. In dat hoofdstuk toon ik aan dat de wijze waarop het huidige stelsel is vormgegeven macro-economische verstoringen meebrengt.1 In hoofdstuk 2 besteed ik eveneens beknopt aandacht aan de jaarrekeningtechnische kwalificatie van eigen vermogen en vreemd vermogen, in het bijzonder in relatie tot IAS 32. Dit kan worden beschouwd als een meer bedrijfseconomische benadering, hoewel de IAS zijn neergelegd in formele regels.
Om deze probleemstelling verder te beantwoorden acht ik het nodig om de afzonderlijke renteaftrekbeperkingen te toetsen aan de hand van drie criteria:2
rechtvaardigheid; de aftrekbeperking moet worden gedragen door de rechtvaardigheidsopvattingen van de samenleving. Dit vul ik in als: gelijke gevallen dienen gelijk te worden behandeld, de wet bevat geen overkill en pakt niet willekeurig uit voor belastingplichtigen;
effectiviteit; de geformuleerde doelstellingen van fiscaal beleid dienen daadwerkelijk te worden gerealiseerd;
efficiëntie; de gestelde doelstellingen dienen te worden verwezenlijkt met zo weinig mogelijk uitvoeringskosten.
Bij deze toetsing ga ik onder andere in op de historie en motivering van de desbetreffende renteaftrekbeperking. De toets op de renteaftrekbeperking zelf, duid ik in dit onderzoek aan als de primaire toets.
Om tot een evenwichtig stelsel te kunnen concluderen, is het noodzakelijk dat de renteaftrekbeperkingen of eventuele alternatieven slagen voor de primaire toets. Dit is echter niet voldoende. Een bepaalde renteaftrekbeperking of een bepaald alternatief kan bijvoorbeeld ook een uitwerking hebben op andere belastingen of andere bepalingen in de vennootschapsbelasting. Daarnaast kunnen bepaalde regelingen doorwerken naar internationale belastingverdragen. Voorts dient een stelsel in overeenstemming te zijn met het EU-recht. Om tot een welgefundeerde oplossing of afweging te komen voor een evenwichtig stelsel voor de fiscale behandeling van vermogenssoorten, wordt naast de primaire toets daarom (beknopt) bekeken hoe een renteaftrekbeperking of een nader te behandelen alternatief uitwerkt op:
de internationale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting;
het EU-recht;
de dividendbelasting; en
de deelnemingsvrijstelling.
Het toetsen van een renteaftrekbeperking op deze vier fronten noem ik de secundaire toets. Deze secundaire toets is dienstbaar aan de primaire toets en dient ter ondersteuning bij de beoordeling van de huidige renteaftrekbeperkingen. Voorts is de secundaire toets van belang bij de beoordeling van een door mij voorgesteld alternatief.
De secundaire toetsing houdt in dat wordt nagegaan of zich ten aanzien van een onderzochte bepaling of voorgestelde oplossing mogelijke problemen voordoen op het gebied van het internationaal recht of op het EU-rechtelijke vlak. Bepalingen dienen immers niet (potentieel) strijdig te zijn met EU-recht en dienen evenmin problemen op te leveren bij verdragtoepassing. Onderzocht wordt of de huidige renteaftrek-beperkingen en eventuele oplossingen op deze punten neutraal uitwerken. Een belangrijk verschil tussen eigen vermogen en vreemd vermogen is dat dividendbetalingen in beginsel leiden tot heffing van dividendbelasting, terwijl Nederland geen bronheffing kent op rente. Vanwege dit onderscheid besteed ik eveneens beknopt aandacht aan de dividendbelasting. Ook de deelnemingsvrijstelling is een belangrijk onderwerp bij de beschouwing van de fiscale behandeling van de vergoeding voor eigen vermogen en vreemd vermogen. Uitgaande van de toepasselijkheid van de deelnemingsvrijstelling staat tegenover het niet aftrekbaar zijn van dividend op het niveau van de uitdelende vennootschap, namelijk een vrijstelling voor de dividenden bij de ontvanger. Ik besteed daarom ook aandacht aan de deelnemingsvrijstelling, vanwege deze belangwekkende uitwerking.