Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-04-2017, nr. 16/00507
ECLI:NL:GHARL:2017:2853, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-04-2017
- Zaaknummer
16/00507
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:2853, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑04‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:1663, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2017/34.29 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2017/239 met annotatie van S. Kapoerchan
NLF 2017/0849 met annotatie van
Uitspraak 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. OZB. Recreatieterrein. Heffingsgrondslag.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00507
uitspraakdatum: 4 april 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 maart 2016, nummer AWB 15/6282, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Winterswijk (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2014 voor het jaar 2015 vastgesteld op € 469.000. In hetzelfde geschrift zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) vastgesteld ter zake van de eigendom (hierna: de aanslag eigenaarsbelasting) en ter zake van het gebruik van de onroerende zaak (hierna: de aanslag gebruikersbelasting), beide berekend naar een heffingsmaatstaf van € 469.000.
1.2.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 411.000 en de opgelegde aanslagen OZB dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding toegekend.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep voor zover dit ziet op de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB ongegrond verklaard en voor zover dit ziet op de proceskostenvergoeding in bezwaar gegrond verklaard. Voorts heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Hof heeft de heffingsambtenaar bij brief van 20 september 2016 verzocht aan te geven of en in hoeverre de arresten van de Hoge Raad van 16 september 2016, nr. 15/04476, ECLI:NL:HR:2016:2084 en nr. 15/05193, ECLI:NL:HR:2016:2085, aanleiding geven om zijn standpunt te wijzigen. De heffingsambtenaar heeft gereageerd bij brief van 13 oktober 2016.
1.6.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C] .
1.8.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een recreatieterrein (camping) dat door belanghebbende zelf wordt geëxploiteerd en dat onder meer bestaat uit 79 toeristische plaatsen, 10 seizoensplaatsen, 21 jaarplaatsen en 7 chalets.
2.2.
De jaarplaatsen zijn plaatsen die voor een heel jaar door belanghebbende worden verhuurd aan recreanten, de jaarplaatshouders. Een jaarplaatshouder plaatst een eigen stacaravan op deze jaarplaats. De stacaravans zijn aangesloten op de riolering en het elektriciteitsnetwerk en beschikken over een douche, toilet, keuken/kitchenette en slaapplaatsen.
2.3.
De seizoensplaatsen zijn plaatsen die van april tot en met oktober (het seizoen) worden verhuurd aan recreanten, de seizoensplaatshouders. Een seizoensplaatshouder plaatst een eigen caravan of stacaravan (hierna in beide gevallen genoemd: stacaravan) op deze seizoensplaats en haalt deze stacaravan er aan het eind van het seizoen weer af. Deze stacaravans beschikken over de faciliteiten en voorzieningen als genoemd onder 2.2.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1.
In hoger beroep is, naar partijen ter zitting hebben verklaard, uitsluitend nog in geschil naar welke heffingsmaatstaf de aanslag gebruikersbelasting moet worden berekend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de jaarplaatsen en de seizoensplaatsen kunnen worden aangemerkt als gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend. De aan deze onderdelen toe te kennen waarden zijn niet in geschil.
3.2.
De heffingsambtenaar heeft zich in zijn brief van 13 oktober 2016 nader op het standpunt gesteld dat de waarde die aan de chalets kan worden toegekend, te weten € 130.533, in mindering dient te worden gebracht op de heffingsgrondslag voor de aanslag gebruikersbelasting. De heffingsgrondslag voor de aanslag gebruikersbelasting dient aldus te worden verminderd tot € 280.467 (€ 411.000 -/- € 130.533).
3.3.
Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben partijen ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar voor zover deze zien op de aanslag gebruikersbelasting, en tot vermindering van de aanslag gebruikersbelasting, waarbij de aanslag wordt berekend naar een heffingsmaatstaf van € 162.729 (€ 411.000 -/- € 130.533 (chalets) -/- € 87.896 (jaarplaatsen) -/- € 29.842 (seizoensplaatsen)).
3.5.
De heffingsambtenaar heeft, gelet op het onder 3.2 genoemde nadere standpunt, nader geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar voor zover deze zien op de aanslag gebruikersbelasting, en tot vermindering van de aanslag gebruikersbelasting, waarbij de aanslag wordt berekend naar een heffingsmaatstaf van € 280.467.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat sprake is van één onroerende zaak welke niet in hoofdzaak tot woning dient en evenmin dat terecht een aanslag gebruikersbelasting is opgelegd.
4.2.
Op grond van artikel 220e van de Gemeentewet wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting de waarde van de gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, buiten aanmerking gelaten (de zogenoemde woondelenvrijstelling). In artikel 4, derde lid, van de Verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen 2015 van de gemeente Winterswijk – gepubliceerd op de website decentrale.regelgeving.overheid.nl – is een aan artikel 220e van de Gemeentewet identieke bepaling opgenomen.
4.3.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn standpunt met betrekking tot de jaarplaatsen – samengevat – aangevoerd dat op deze jaarplaatsen door de jaarplaatshouders stacaravans worden geplaatst die bedoeld zijn om duurzaam ter plaatse te blijven en dat deze stacaravans net als de chalets bestemd en geschikt zijn om enigszins duurzaam voor bewoning te dienen. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof toegelicht dat het bij de jaarplaatsen in de praktijk gaat om vaste plekken die al jaren aan dezelfde houders worden verhuurd, dat in veel gevallen de jaarplaatshouders een hekje om het perceel hebben geplaatst en dat de stacaravans wel beschikken over een as, maar dat de wielen veelal zijn verwijderd en dat de onderkant is dichtgemaakt met planken.
4.4.
De heffingsambtenaar voert daartegenover – samengevat – aan dat belanghebbende alleen het perceel verhuurt, zonder opstal, en dat de stacaravans die er door de jaarplaatshouders op zijn geplaatst ook niet in de waardering zijn betrokken. Deze stacaravans kunnen er in tegenstelling tot de chalets wel weer afgehaald worden en blijven eigendom van de jaarplaatshouder. Een jaarplaats wordt van jaar tot jaar verhuurd en heeft dus een meer tijdelijk karakter dan een chalet. Op een jaarplaats, het perceel, alleen kan niet worden gewoond, zodat een jaarplaats niet dient tot woning en ook niet dienstbaar is aan woondoeleinden.
4.5.
Het Hof stelt voorop dat plaatsen die worden verhuurd, zoals bedoeld onder 2.2. en 2.3., op zichzelf beschouwd, derhalve zonder de aanwezigheid van – in dit geval – een stacaravan, niet als woning zijn aan te merken. Het Hof ziet zich dan ook voor de vraag geplaatst of een door de recreant zelf op een dergelijke plaats geplaatste stacaravan als onroerende zaak, in civielrechtelijke zin, kan worden aangemerkt.
4.6.
Een gebouw of werk kan duurzaam met de grond verenigd zijn doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Staat vast dat een gebouw of werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven dan is de technische mogelijkheid om het bouwsel te verplaatsen niet meer van belang. Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer of degene in wiens opdracht het bouwwerk is aangebracht voor zover deze naar buiten kenbaar is (vgl. HR 31 oktober 1997, nr. 16404, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478, NJ 1998, 97).
4.7.
Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof gesteld dat de stacaravans op de jaarplaatsen bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Het Hof acht dit gelet op de aard en inrichting van de door de recreanten op de jaarplaatsen geplaatste stacaravans, zoals blijkt uit de onder 2.2 vermelde vaststaande feiten en de – niet weersproken – toelichting van de gemachtigde van belanghebbende ter zitting, aannemelijk. Dat een stacaravan er, anders dan een chalet, weer afgehaald kan worden, doet daar niet aan af. Het enkele feit dat een jaarplaats telkens voor een jaar wordt verhuurd, zoals de heffingsambtenaar nog heeft aangevoerd, doet er evenmin aan af dat de stacaravans naar de bedoeling van de jaarplaatshouders bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. De stacaravans zijn gelet op het voorgaande als onroerende zaken aan te merken. Dat brengt mee dat de jaarplaatsen en de daarop geplaatste stacaravans voor de beantwoording van de vraag of zij in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet, een samenstel vormen.
4.8.
In zijn arresten van 16 september 2016, nr. 15/05193, ECLI:NL:HR:2016:2085 en nr. 15/04476, ECLI:NL:HR:2016:2084, heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“2.1.2. De recreatiewoningen beschikken over eigen faciliteiten en voorzieningen zoals badkamer, kookgelegenheid en sanitair. (…)
2.3.1.
Recreatiewoningen als de onderhavige zijn blijkens de in onderdeel 2.1.2 vermelde faciliteiten en voorzieningen bestemd om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken. De recreatiewoningen zijn aldus op zichzelf beschouwd naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Zij zijn daarom aan te merken als woning. De omstandigheid dat permanente bewoning ingevolge gemeentelijke voorschriften niet is toegestaan, brengt geen wijziging in de aard en de inrichting, en daarmee de bestemming van de woning (vgl. HR 2 maart 1994, nr. 29642, ECLI:NL:HR:1994:ZC5609, BNB 1994/115).”
4.9.
Gelet op voornoemde arresten dienen de stacaravans als woningen te worden aangemerkt, indien deze op zichzelf beschouwd naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt zijn om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Nu de op de jaarplaatsen geplaatste stacaravans zijn bestemd om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken, zijn zij naar het oordeel van het Hof aan te merken als woning.
4.10.
Het Hof komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de jaarplaatsen in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
4.11.
Met betrekking tot de seizoenplaatsen overweegt het Hof dat deze plaatsen voor minder dan 70 percent van het jaar worden verhuurd. Dit brengt, mede gelet op het onder 4.5 overwogene, mee dat deze seizoensplaatsen reeds om deze reden niet in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. In het midden kan blijven of de daarop tijdens het seizoen geplaatste stacaravans onroerend zijn.
4.12.
Uit het vorenstaande volgt dat de woondelenvrijstelling dient te worden berekend op € 218.429 (= € 130.533 (chalets) + € 87.896 (jaarplaatsen)). De heffingsmaatstaf van € 411.000 voor de aanslag gebruikersbelasting moet worden verminderd met € 218.429 tot op € 192.571.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.
5. Proceskosten
De Rechtbank heeft een proceskostenvergoeding toegekend voor het beroep en de door de heffingsambtenaar toegekende proceskostenvergoeding voor het bezwaar verhoogd. Hiertegen zijn geen gronden aangevoerd, zodat het Hof hiervan zal uitgaan.
Nu het hoger beroep gegrond is, vindt het Hof aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten van belanghebbende voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op: 2 punten (hogerberoepschrift en zitting) x € 495 (tarief 2017) = € 990.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslag gebruikersbelasting en bevestigt deze voor het overige,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar met betrekking tot de aanslag gebruikersbelasting,
– vermindert de aanslag gebruikersbelasting tot een aanslag berekend naar een heffingsgrondslag van € 192.571,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 990,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 124.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 4 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) | (G.B.A. Brummer) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 4 april 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.