Rechtbank Utrecht 4 maart 2004, LJN AO5602.
Rb. Zutphen, 01-02-2010, nr. 06/580306-08, nr. 06/850117-09
ECLI:NL:RBZUT:2010:BL1498, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
01-02-2010
- Magistraten
Mrs. Hödl, Varenhorst, Prisse
- Zaaknummer
06/580306-08
06/850117-09
- LJN
BL1498
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2010:BL1498, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 01‑02‑2010
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2012:BW4605, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 01‑02‑2010
Mrs. Hödl, Varenhorst, Prisse
Partij(en)
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte A],
geboren te [plaats op 1984],
wonende te [plaats],
verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen.
raadsman: mr. J. Vlug, advocaat te Deventer.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 maart 2009, 26 mei 2009, 12 juni 2009, 26 juni 2009, 1 september 2009, 15 september 2009, 16 november 2009, 11 januari 2010 en 18 januari 2010.
De tenlastelegging
Aan verdachte is onder parketnummer 06/580306-08 ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 21 juni 2007 te Apeldoorn,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, vijf, althans één of meer kogel(s) op die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 02 juli 2008 in de gemeente Zutphen en/of de gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Feg, type P9R, kaliber 9 mm) en/of (daarbij behorende) munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 24, althans meerdere, althans één, kogelpatro(o)n(en) (kaliber Luger 9mm) voorhanden heeft gehad
(art 26 lid 1 jo 55 Wet Wapens en Munitie)
en/of
hij op of omstreeks 02 juli 2008 in de gemeente Apeldoorn,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool (merk Feg, type P9R, kaliber 9 mm) en/of (daarbij behorende) munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 24, althans meerdere, althans één, kogelpatro(o)n(en) (kaliber Luger 9mm) heeft overgedragen;
(art 31 lid 1 jo 55 Wet Wapens en Munitie)
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
- 3.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2007 tot en met 03 september 2008 in de gemeente Zutphen en/of gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk FN Browning, kaliber 7.65 mm) en/of munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 59, althans één of meer, kogelpatronen, kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 55 Wet Wapens en Munitie
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
- 4.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2007 tot en met 03 september 2008 in de gemeente Zutphen en/of in de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 55 Wet Wapens en Munitie
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
Aan verdachte is onder parketnummer 06/850117-09 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2007 te Apeldoorn,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand/shoarmazaak (gelegen aan/nabij [adres]) heeft weggenomen (uit een kluis) een bedrag van 18.000 Euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam shoarmazaak] en [naam A en/of naam B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vervolging, aangezien het openbaar ministerie in strijd met de procesorde en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte heeft gehandeld. Daartoe heeft hij de volgende punten aangevoerd:
- 1.
De verdediging en de rechtbank zijn niet in staat gesteld om de betrouwbaarheid van de informatie binnengekomen bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE), die heeft geleid tot een proces-verbaal van de CIE d.d. 14 maart 2008 te onderzoeken. Naar aanleiding van deze CIE-melding is het onderzoek jegens verdachte gestart, hetgeen naar het oordeel van de verdediging onvoldoende aanleiding was om (vergaande) opsporingsmiddelen in te zetten.
- 2.
Volgens de verdediging bestaan nog steeds onduidelijkheden omtrent de overgang van het (aanvankelijk opgestarte) Team Grootschalig Optreden Crick naar het Regionaal Onderzoeksteam Dille (hierna kortweg ‘Crick’ resp. ‘Dille’). De verdediging is niet in staat geweest daar nader onderzoek naar te doen.
- 3.
De inzet van de stelselmatige informatie-inwinner (conform artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering, hierna: Sv), bij de verdachte en in het procesdossier bekend onder de naam ‘[informatie-inwinner]’, is rechtmatig geweest. Het functioneren van de overige onder dekmantel werkende opsporingsambtenaren is daarentegen buitenwettelijk geweest. Zonder wettelijke basis is met behulp van die (undercover) opsporingsambtenaren een schijnwereld van een criminele organisatie gecreëerd, waarmee een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is gemaakt en in strijd met het nemo tenetur beginsel is gehandeld.
- 4.
De verdediging en de rechtbank hebben niet de beschikking gekregen over het volledige dossier van het Crick-team.
- 5.
De regeling met betrekking tot de vernietiging van geheimhoudergesprekken is niet nageleefd.
Standpunt openbaar ministerie
- 1.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat de informatie binnengekomen bij de CIE onrechtmatig is verkregen. Voorts is er naast het proces-verbaal van de CIE van 14 maart 2008 andere informatie geweest die tot de inzet van de opsporingsmiddelen heeft geleid.
- 2.
Rechercheofficier van justitie Duijts heeft in haar brief d.d. 24 augustus 2009 uitleg gegeven omtrent de overgang van Crick naar Dille. In haar tussenbeslissing van 15 september 2009 heeft de rechtbank die uitleg geaccordeerd.
- 3.
De inzet van de stelselmatige informatie-inwinner [informatie-inwinner] is niet onrechtmatig geweest. De inzet van de overige onder dekmantel werkende opsporingsambtenaren had tot doel de ‘cover’ van [informatie-inwinner] geloofwaardig te maken. Verdachte heeft tegenover die overige opsporingsambtenaren niet gesproken over zijn betrokkenheid bij de dodelijke schietpartij op [slachtoffer]. Het nemo tenetur beginsel is derhalve niet geschonden.
- 4.
De relevante stukken uit het aanvankelijke Crick-onderzoek zijn aan het latere onderzoek van Dille toegevoegd. Verbalisant [naam] heeft op bevel van de rechter-commissaris een aanvullend proces-verbaal opgesteld (d.d. 4 november 2009) waarin staat vermeld dat alle relevante stukken ten aanzien van de verdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte C] in het Dille-onderzoek zijn gevoegd. Datzelfde geldt voor [verdachte A]. De verdediging heeft geen belang bij het toevoegen van de overige stukken uit Crick aan het procesdossier Dille dat de basis vormt voor de strafzaak tegen verdachte.
- 5.
Alle geheimhoudergesprekken zijn vernietigd. Van enkele vernietigingen is weliswaar te laat proces-verbaal opgemaakt, maar de vernietiging heeft volgens de regels plaatsgevonden.
Het voorgaande leidt de officier van justitie tot de conclusie dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. Zij vindt niet dat is gehandeld in strijd met de goede procesorde en overigens is zij van mening dat de belangen van verdachte niet op grove wijze zijn veronachtzaamd.
Beoordeling door de rechtbank
1.
De rechtbank is in algemene zin van oordeel dat acteren of reageren op anonieme informatie door de politie toelaatbaar is als de informatie voldoende concreet is. Of bepaalde anonieme informatie voldoende concreet is, zal moeten worden bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden van het individuele geval. De stelling dat één anonieme melding volstrekt onvoldoende is voor het ontstaan van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit vindt in haar algemeenheid geen steun in het recht.1.
In deze strafzaak behelst het proces-verbaal van de CIE van 14 maart 2008 de volgende informatie:
‘[verdachte A] heeft in zijn omgeving verteld dat hij de moord op [slachtoffer ] heeft gepleegd. [verdachte A] zegt dat hij de moord in opdracht van iemand heeft uitgevoerd. Hij zou hiervoor enkele tienduizenden euro's hebben ontvangen’.2. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie voldoende concreet is. Voorts zijn processen-verbaal van de CIE gedateerd 22 en 25 april 2008 voorhanden, alsmede een verklaring van verdachte [verdachte A] in een andere strafzaak d.d. 26 september 2006, en verklaringen van [naam C] d.d. 8 januari 2008 en [naam D] d.d. 23 februari 2008 in andere zaken. Daarin komt informatie over de schuldenproblematiek van [verdachte A] en diens vermeende vuurwapenbezit naar voren.3.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er naast de CIE-informatie van 14 maart 2008 voldoende omstandigheden aanwezig waren op grond waarvan een strafrechtelijk onderzoek naar verdachte kon worden ingesteld. Het is de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het desbetreffende proces-verbaal van 14 maart 2008 onrechtmatig is. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en wijst het verzoek tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie af.
2.
Rechercheofficier van justitie Duijts heeft zich bij proces-verbaal van 29 mei 2009 en brief van 24 augustus 2009 uitgelaten over het staken van Crick en de start van Dille. In het proces-verbaal staat vermeld dat binnen Crick geen onderzoek is ingesteld naar [verdachte A] en dat evenmin opsporingsmiddelen zijn ingezet tegen [verdachte A].4.
Bij tussenbeslissing van 26 juni 2009 heeft de rechtbank overwogen dat het verband tussen Crick en Dille onvoldoende is komen vast te staan. De rechtbank heeft aan de officier van justitie opdracht gegeven een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken door de rechercheofficier van justitie inhoudende een tijdslijn met factoren die van belang zouden kunnen zijn voor het taxeren van de overgang van Crick naar Dille en/of die het verband tussen beide onderzoeken nader kunnen duiden. Daaraan heeft de rechercheofficier van justitie in de vorm van de brief van 24 augustus 2009 voldaan.
Bij tussenbeslissing van 15 september 2009 heeft de rechtbank overwogen dat de brief van Duijts de door de rechtbank verzochte informatie bevat.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen twijfel met betrekking tot de rechtmatigheid van de start van het Dille-onderzoek. Daartoe overweegt de rechtbank in het bijzonder dat [verdachte A] vanaf 14 maart 2008 naar voren is gekomen als betrokkene bij de dodelijke schietpartij en dat het Dille-onderzoek zich (mede) op hem heeft gericht, hetgeen niet het geval is geweest in het Crick-onderzoek. De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het verzoek tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie af.
3.
In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat een opsporingsambtenaar onder een andere identiteit, dus als ‘undercover’ agent, stelselmatig informatie over een verdachte inwint, teneinde relevante feiten of bewijsmateriaal te verzamelen. Een opsporingsambtenaar kan dit doen door stelselmatig in de omgeving van de verdachte te verkeren en aan activiteiten en gesprekken deel te nemen, waaraan ook de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte deelnemen.5. De bevoegdheid impliceert het maken van inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en wordt bovendien uitgeoefend door misleiding: voor de benaderde persoon is de informant niet als opsporingsambtenaar kenbaar.
De rechtbank stelt in deze zaak vast dat het bevel inzake artikel 126j Sv op 7 augustus 2008 door de officier van justitie is afgegeven en bij bevel van 31 oktober 2008 is verlengd. Er zijn geen andere bevelen ex artikel 126j Sv afgegeven. De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het inzetten van [informatie-inwinner] op grond van artikel 126j Sv is voldaan.
Ten aanzien van de overige onder dekmantel werkende opsporingsambtenaren en de aard van de misleidingen overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaring van verdachte [verdachte A] blijkt dat hij voor [informatie-inwinner] meerdere klussen heeft gedaan, waarvoor hij ook meermalen een geldbedrag heeft ontvangen.6. Deze klussen heeft hij in een periode van ongeveer twee maanden verricht. Er zijn —naast [informatie-inwinner]— zeven andere onder dekmantel werkende opsporingsambtenaren ingezet. Zo was [verdachte A] in de veronderstelling dat hij een keer een sporttas met vermoedelijk drugs heeft weggebracht en overhandigd aan een ander, heeft hij geholpen bij het overhandigen van vermeend valse paspoorten en heeft hij op verzoek van [informatie-inwinner] enkele observaties van ‘criminele’ personen uitgevoerd. Ten tijde van de klussen heeft [verdachte A] enkele keren een auto bestuurd, waarbij ook personen zijn vervoerd, terwijl hem de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen was ontzegd. Op 11 november 2008 heeft [verdachte A] met [informatie-inwinner] een gesprek gevoerd over wederzijds vertrouwen en de betrouwbaarheid van [verdachte A] bij de uitvoering van de klussen. Na dit gesprek heeft [verdachte A] tegen [informatie-inwinner] gezegd dat hij de moord op [slachtoffer] heeft gepleegd. [verdachte A] heeft dit tegen [informatie-inwinner] gezegd om het vertrouwen van [informatie-inwinner] te winnen, teneinde deel uit te kunnen maken van de ‘criminele organisatie’ waarvan [informatie-inwinner] zei, dan wel suggereerde, deel uit te maken.
[informatie-inwinner] heeft zich voorgedaan als persoon die deel uitmaakte van een criminele organisatie, hetgeen is ondersteund door de inzet van overige opsporingsambtenaren. Die overige (‘undercover’) opsporingsambtenaren hebben ook contact gehad met [verdachte A], als gevolg waarvan het idee bij [verdachte A] van het bestaan van een criminele organisatie is versterkt.
Tevens is [verdachte A] ertoe aangezet strafbare (verkeers-)feiten te plegen, zonder dat rechterlijke controle heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt in dat verband dat het niet om iets onbenulligs gaat, maar om het misdrijf van het autorijden tijdens een rechterlijke ontzegging, waarop de oriëntatiepunten van het LOVS (ook voor first offenders) twee weken gevangenisstraf stellen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de misleiding in onderhavige zaak te ver is gegaan en dat buiten het kader van het afgegeven bevel ex artikel 126j Sv is getreden. De wetgever heeft immers gekozen voor een gesloten systeem, waarin de toegelaten dwangmiddelen nauwkeurig zijn omschreven en limitatief zijn opgesomd.7. De rechtbank concludeert dat de inzet van de overige opsporingsambtenaren buitenwettelijk is geweest en deelt op dit punt het standpunt van de raadsman. Het standpunt van de officier van justitie dat de overige onder dekmantel werkende personen zijn ingezet op grond van hetzelfde bevel ex artikel 126j Sv om de ‘cover’ van [informatie-inwinner] te versterken en de omstandigheid dat [verdachte A] niet tegenover hen heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij de moord doet aan het oordeel niet af.
Tevens vindt de rechtbank dat het plegen van het misdrijf van rijden tijdens een ontzegging ten onrechte een nadere rechterlijke toets ontbeert.
Met betrekking tot de vraag welke sanctie op de hier bedoelde vormverzuimen moet volgen, overweegt de rechtbank in lijn met artikel 359a Sv het volgende. Strafvermindering acht de rechtbank niet passend bij de aard en ernst van de vormverzuimen.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging komt de rechtbank evenmin passend voor. Het uitgangspunt in de jurisprudentie is dat die sanctie slechts in uitzonderlijke gevallen op vormverzuimen staat.8. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich in deze strafzaak niet voor. Dat betekent dat de rechtbank aan deze vormverzuimen niet zo verstrekkende gevolgen zal verbinden als door de raadsman is bepleit.
Bewijsuitsluiting, de derde in de wet vermelde sanctie, waarvoor als criterium geldt dat door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, komt vaker in aanmerking.9. Ook in dit geval acht de rechtbank bewijsuitsluiting de geëigende sanctie. Daarbij is acht geslagen op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van de verzuimen en het daardoor veroorzaakte nadeel.10. Het openbaar ministerie heeft kennelijk de grenzen van informatie-inwinning opgezocht en hierbij naar het oordeel van de rechtbank ontoelaatbaar buitenwettelijk gehandeld.
Het voorgaande afwegend, zal de rechtbank alle resultaten van het traject van de stelselmatige informatie-inwinning, derhalve betrekking hebbend op alle verrichtingen van [informatie-inwinner] en de overige onder dekmantel werkende opsporingsambtenaren, uitsluiten van het bewijs.
4.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het dossier in eerste instantie wordt samengesteld door de officier van justitie. Deze voegt de stukken met de resultaten van het opsporingsonderzoek toe aan het dossier.11. De raadsman dient op basis van de ontvangen stukken te beoordelen of hij meent dat er bepaalde stukken ontbreken die naar zijn idee tot de processtukken behoren. Indien hij meent dat stukken ontbreken, dan kan hij ter terechtzitting aan de rechter vragen bepaalde stukken aan het dossier toe te voegen. Een dergelijk verzoek zal zo specifiek en stellig mogelijk moeten worden geformuleerd. Een in algemene termen geformuleerd en niet nader onderbouwd verzoek om bepaalde documenten aan het dossier toe te voegen, omdat deze misschien wel materiaal bevatten dat voor de verdachte ontlastend is, kan volgens de Hoge Raad zonder meer worden afgewezen.12.
In onderhavige zaak heeft de raadsman gevraagd het Crick-dossier aan het Dille-dossier toe te voegen. De raadsman heeft dit verzoek ten tijde van eerdere behandelingen ter terechtzitting reeds ongemotiveerd c.q. onvoldoende gemotiveerd gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de raadsman niet (gespecificeerd) heeft aangegeven op welke onderdelen het Crick-dossier mogelijk ontlastend bewijs zou kunnen bevatten ten aanzien van [verdachte A]. Voorts is aannemelijk geworden dat [verdachte A], [medeverdachte B] en [medeverdachte C] niet voorkomen in het Crick-onderzoek. Het onderlinge verband tussen de onderzoeken Crick en Dille staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast. De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het verzoek tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie af.
5.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier13. vast dat —hoewel soms te laat proces-verbaal is opgemaakt— zowel de papieren als de digitale versies van de geheimhoudergesprekken zijn vernietigd. De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman dat niet geheel conform de Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders is gehandeld. In haar tussenbeslissing van 15 september 2009 heeft de rechtbank in gelijke zin naar aanleiding van een verzoek van de verdediging geoordeeld. De formaliteiten die niet geheel zijn nageleefd, zijn evenwel in een later stadium hersteld en de verdediging is op geen enkel moment in zijn belangen geschaad (geweest), te meer omdat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat niet op een gangbare wijze geheimhoudergesprekken zijn vernietigd.
De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het verzoek tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie af.
6.
Samengevat komt de rechtbank tot het oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Ten aanzien van de resultaten van het traject van de stelselmatige informatie-inwinning komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van vormverzuimen die moeten leiden tot uitsluiting van de bedoelde resultaten voor het bewijs.
Gegeven de bovenstaande overwegingen en beslissingen van de rechtbank behoeven de (meer) subsidiair gedane verzoeken van de raadsman inhoudende het (nader) horen van getuigen en het toevoegen aan het procesdossier van stukken uit onderzoek Crick geen nadere bespreking.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs (parketnummer 06/580306-08)14.
A. Aanleiding van het onderzoek
Op donderdag 21 juni 2007 rond 8.30 uur is bij de Centrale Meldkamer van de politie te Apeldoorn een melding binnen gekomen dat een man op [adres in plaats], ter hoogte van [naam basisschool], zou zijn neergeschoten. De vermoedelijke dader zou op een bromfiets of scooter zijn gevlucht. Door de politie is ter plaatse een onderzoek ingesteld. Vastgesteld is dat het slachtoffer [slachtoffer], geboren op [1960], is.
[slachtoffer ] heeft zijn zoontje die ochtend naar school gebracht en is in zijn auto gestapt. Bij zijn auto is [slachtoffer] benaderd door een persoon op een scooter. De bestuurder droeg een helm, handschoenen en een TNT-jas.15. De bestuurder stopte naast het voorportier van de auto. De schutter heeft vijf keer op [slachtoffer] geschoten. Daarbij is het slachtoffer drie keer in de borst geraakt. De verwondingen hebben geleid tot verbloeding en tot de dood van [slachtoffer].16.
Ter plaatse zijn bij de auto van [slachtoffer] vijf hulzen aangetroffen van het kaliber 7.65 mm die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid met hetzelfde vuurwapen zijn verschoten.17. In de auto zijn kogels aangetroffen.18.
Naar aanleiding van de gewelddadige dood van [slachtoffer] is het Team Grootschalig Optreden Crick opgericht. Vanaf mei-juni 2008 is het onderzoek voortgezet door het Regionaal Onderzoeksteam Dille.
B. Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
C. Standpunt verdachte
De raadsman heeft vrijspraak bepleit nu diverse bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de politie, onrechtmatig zijn verkregen en derhalve dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De redenen die de raadsman daartoe heeft aangevoerd staan hiervoor vermeld onder het kopje Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
D. Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich op:
- —
OVC-gesprekken tussen [verdachte A] en [getuige A];19.
- —
de verklaringen van getuige [getuige A];20.
- —
de verklaringen van getuige [getuige B];21.
- —
de verklaringen van getuige [getuige C];22.
- —
de verklaring van getuige [getuige D];23.
- —
de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte B];24.
- —
de bekennende verklaringen van [verdachte A] bij de politie, welke hij ter terechtzitting van 11 januari 2010 heeft bevestigd.25.
Gelet op de bovengenoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van voorbedachte raad en medeplegen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich op:
- —
de verklaring van medeverdachte [medeverdachte D];26.
- —
proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot aantreffen vuurwapen en munitie in woning van [medeverdachte D];27.
- —
proces-verbaal, ambtelijk verslag met betrekking tot aangetroffen vuurwapen en munitie;28.
- —
de verklaringen van getuige [getuige A];29.
- —
de verklaringen van getuige [getuige E];30.
- —
de bekennende verklaringen van [verdachte A] bij de politie, welke hij ter terechtzitting van 11 januari 2010 heeft bevestigd.31.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich op:
- —
de verklaringen van getuige [getuige F];32.
- —
ambtelijk verslag met betrekking tot het onderzoek naar aangetroffen vuurwapen, munitie en geluiddemper;33.
- —
de verklaringen van [verdachte A] bij de politie, welke hij ter terechtzitting van 11 januari 2010 heeft bevestigd.34.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs (parketnummer 06/850117-09)35.
A. Aanleiding van het onderzoek
Op 29 mei 2007 is er ingebroken in de [naam shoarmazaak in plaats].
B. Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde geconcludeerd.
C. Standpunt verdachte
De raadsman heeft over dit ten laste gelegde feit geen opmerkingen gemaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend zich tezamen met drie anderen schuldig te hebben gemaakt aan de inbraak.
D. Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich op:
- —
de aangifte van [naam E], namens de benadeelde [naam A];36.
- —
de verklaring van getuige [naam A];37.
- —
de verklaringen van getuige [getuige A];38.
- —
de verklaringen van medeverdachte [getuige F];39.
- —
de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte E];40.
- —
de verklaring van getuige [getuige G];41.
- —
de bekennende verklaring van verdachte bij de politie,42. welke hij ter terechtzitting d.d. 11 januari 2010 heeft bevestigd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 06/580306-08 onder 1, 2, 3 en 4 en het onder parketnummer 06/850117-09 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
‘(parketnummer 06/580306-08)
- 1.
hij op 21 juni 2007 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, vijf kogels op die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 juli 2008 in de gemeente Zutphen en de gemeente Apeldoorn, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Feg, type P9R, kaliber 9 mm) en daarbij behorende munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere kogelpatronen voorhanden heeft gehad
en
hij op 2 juli 2008 in de gemeente Apeldoorn,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool (merk Feg, type P9R, kaliber 9 mm) en daarbij behorende munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere kogelpatronen heeft overgedragen;
- 3.
hij in de periode van 1 december 2007 tot en met 3 september 2008 in de gemeente Zutphen en gemeente Apeldoorn,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk FN Browning, kaliber 7.65 mm) en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 59 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad;
- 4.
hij in de periode van 1 december 2007 tot en met 3 september 2008 in de gemeente Zutphen en in de gemeente Apeldoorn, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voorhanden heeft gehad;
(parketnummer 06/850117-09)
hij op 29 mei 2007 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand/shoarmazaak gelegen aan [adres] heeft weggenomen uit een kluis enig geldbedrag, toebehorende aan [ naam A],
waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.’
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
‘(parketnummer 06/580306-08)
Feit 1: medeplegen moord
Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (wapen) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie) en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (wapen) en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie)
Feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (wapen) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie)
Feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
(parketnummer 06/850117-09)
diefstal waarbij de schuldige zich het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen is gepleegd.’
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is in de zaak met parketnummer 06/580306-08 ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum, waarvan op 15 december 2009 rapport is uitgebracht, opgemaakt door J.B. Seinen (psycholoog) en J.M.J.F. Offermans (psychiater) In het rapport wordt het volgende vermeld:
‘Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dat komt vooral tot uiting in een neiging tot externaliseren, beperkte gewetensfuncties en een gebrekkige empathie. Daarnaast is er sprake van middelenproblematiek, die zeker de aard en omvang van misbruik, maar in het geval van cocaïne ook van afhankelijkheid had aangenomen ten tijde van het ten laste gelegde.
Het ten laste gelegde lijkt overwegend gerelateerd aan de combinatie van de genoemde antisociale persoonlijkheidsstoornis, verdachtes middelengebruik en de daaraan gerelateerde financiële problemen. Verdachtes gebrekkige gewetensfuncties, zijn gebrek aan empathie en zijn middelengebruik dient niet meer dan een faciliterende functie te worden toegekend. Het onderzoekend team acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar.’
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf
- 1.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 18 jaar met aftrek van voorarrest.
- 2.
Door en namens verdachte is (subsidiair) bepleit een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist op te leggen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 12–15 jaar, hetgeen de raadsman afleidt uit jurisprudentie die hij uitvoerig heeft becommentarieerd. De raadsman heeft eveneens aangevoerd dat het geen kille moord betreft, de verdachte relatief jong is en nauwelijks een relevant strafblad heeft, alsmede de meewerkende proceshouding van verdachte.
- 3.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
- 4.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal misdrijven.
Verdachte heeft vuurwapens, munitie en een geluiddemper voorhanden gehad. Dat handelen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Daarnaast heeft verdachte ook een vuurwapen overgedragen. Hij heeft zich als tussenhandelaar ingelaten met de handel in een vuurwapen. Verdachte deed dit om financiële redenen, zonder zich te bekommeren om de gevolgen. Het aldus bemiddelen bij het in omloop brengen van wapens vergroot de maatschappelijke onveiligheid.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Een dergelijk feit is een zeer ergerlijk feit, dat naast schade de nodige hinder heeft veroorzaakt voor het gedupeerde bedrijf. Dit feit heeft hij eveneens gepleegd louter om financiële redenen.
Dan het ernstigste feit. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen moord, hetgeen één van de ernstigste misdrijven is die ons strafrecht kent. Verdachte heeft in de ochtenduren bij een basisschool het slachtoffer [slachtoffer ] van het leven beroofd. Verdachte heeft meermalen gericht op het slachtoffer geschoten, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. Aan de moord is een zorgvuldig georganiseerde voorbereiding voorafgegaan. Daarbij hebben verdachte en de twee medeverdachten [slachtoffer] meermalen geobserveerd, onder andere bij zijn huis, zijn bedrijf en bij de school van zijn kind. Uiteindelijk zijn de drie verdachten samen tot de conclusie gekomen dat ‘…de school de beste plek was’. Uit het dossier is gebleken dat verdachte meermalen de kans heeft gehad om zich terug te trekken en de geplande moord niet te plegen.
Van enig motief is niet gebleken, los van de vraag of enig motief een moord zou kunnen rechtvaardigen. Verdachte heeft zich slechts laten leiden door financieel gewin en genotzucht. In dat verband overweegt de rechtbank wel dat de medeverdachten misbruik hebben gemaakt van de situatie van verdachte en verdachte ertoe hebben aangezet de moord te plegen.
Na de moord zijn de gebruikte hulpmiddelen —zoals de scooter, helm en TNT-jas— weggewerkt, waaruit eveneens het georganiseerde karakter blijkt.
Tot op heden is er geen aanwijzing dat het gaat om een criminele afrekening.
Met zijn daad heeft verdachte onherstelbaar leed aangericht in het gezin van [slachtoffer] alsmede bij zijn overige familie en vrienden. Verdachte heeft een 47-jarige man, die middenin het leven stond, volkomen onverhoeds op brute wijze van het leven beroofd. Door dit gruwelijke feit is het verlies voor de familie van [slachtoffer] des te schokkender en het verdriet des te moeilijker te dragen en te verwerken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen enkele verontschuldiging te bedenken voor het optreden van verdachte. Het betreft hier immers een koelbloedige moord die in opdracht is gepleegd. Verdachte kende het slachtoffer niet. Daarbij rekent de rechtbank het verdachte en medeverdachten aan dat zij [slachtoffer] bij de school hebben neergeschoten, waarbij een aantal ouders getuige is geweest van de moord. De rechtsorde is daardoor extra ernstig geschokt. Tevens is er in zowel de locale als de landelijke media veel aandacht besteed aan deze zaak.
- 5.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.
- 6.
De rechtbank heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
- 7.
Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met het adviesrapport en voorlichtingsrapport van de reclassering (van 28 november 2008 respectievelijk 26 januari 2009).
- 8.
Sinds 1 februari 2006 is de Wet herijking strafmaxima in werking getreden, als gevolg waarvan het maximum van de tijdelijke vrijheidsstraf voor het plegen van een moord van 20 jaar naar 30 jaar is verhoogd. De rechtbank is van oordeel dat gehoor dient te worden gegeven aan dit signaal van de wetgever en indirect het signaal van de samenleving. Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de diep geschokte rechtsomgeving, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie als uitgangspunt passend is.
- 9.
Het handelen van verdachte rechtvaardigt een lange gevangenisstraf, die de rechtbank verdachte dan ook zal opleggen. In deze zaak is doorslaggevend dat [verdachte A] degene is geweest die meermalen op [slachtoffer] heeft geschoten en tezamen en in vereniging met [medeverdachte B] een (meer) uitvoerende rol heeft gehad. De rechtbank acht het handelen van [verdachte A] en [medeverdachte B] even strafwaardig. Daaraan doet de proceshouding van verdachte, alsmede het feit dat hij spijt heeft betuigd aan de nabestaanden van [slachtoffer] niet af. Nu [verdachte A] nog voor vier andere feiten is veroordeeld, zal de rechtbank hem een hogere gevangenisstraf opleggen dan aan [medeverdachte B], te weten 18 jaar respectievelijk 17 jaar. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte C] een leidende rol heeft gespeeld en de opdracht tot de moord aan [verdachte A] heeft gegeven. De rol van [medeverdachte C] in het feitencomplex rechtvaardigt een hogere straf dan [medeverdachte B] en [verdachte A], te weten een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar.
Vordering benadeelde partij (ten aanzien van parketnummer 06/580306-08)
De benadeelde partij [benadeelde partij te plaats] heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 71.848,73 gevoegd in het strafproces. Dat bedrag is opgebouwd uit de navolgende posten:
- —
€ 34.810,71 uitvaartkosten;
- —
€ 540,00 kosten reizen en vervoer;
- —
€ 250,00 kosten telefoon en porto;
- —
€ 21.654,58 overige kosten, o.a. aangaande rouwbegeleiding resp. uitloven beloning;
- —
€ 4.593,44 kosten rechtsbijstand;
- —
€ 10.000,00 shockschade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 55.872,94 kan worden toegewezen, nu dat bedrag als redelijk en billijk kan worden beoordeeld. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien de uitgaven aangaande het uitloven van een beloning geen rechtstreekse schade als gevolg van het ten laste gelegde feit betreffen.
Voorts verzoekt officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Namens verdachte is gesteld dat ingeval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring een (voorschot-)bedrag ten behoeve van redelijke uitvaartkosten kan worden toegewezen. De benadeelde partij dient met betrekking tot de navolgende schade/kosten volgens de raadsman niet-ontvankelijk te worden verklaard:
- —
kosten voor reizen en vervoer resp. telefoon en porto;
- —
kosten voor rouwbegeleiding ([naam]);
- —
kosten verbonden aan het uitloven van een beloning;
- —
kosten van rechtsbijstand;
- —
shockschade.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van € 28.680,32, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De vordering is terzake van uitvaartkosten tot € 25.000,00 toewijsbaar. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheden van de overledene, als bedoeld in artikel 108, tweede lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek alsmede op de aard en omstandigheden aangaande de uitvaart voortvloeiend uit het bewezenverklaarde feit.
De vordering is terzake van kosten reizen en vervoer tot € 540,00, terzake van kosten telefoon en porto tot € 250,00 en terzake van de kosten van notariskantoor Wille tot € 390,32 toewijsbaar. De onderliggende vordering plus onderbouwing komt de rechtbank niet onredelijk voor.
De factuur ten bedrage van € 2.310,97 met betrekking tot ‘[Naam] advertenties personeel’ komt gezien haar aard voor rekening van het personeel van de onderneming(en) van de overledene. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
De schade voortvloeiend uit de advertenties en flyers terzake van het uitloven van een beloning (€ 11.253,76 resp. € 3.240,97 resp. € 1.231,06) is niet rechtstreeks toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Aangezien geen objectieve gegevens in deze zaak beschikbaar zijn, schat de rechtbank de kosten van rechtsbijstand naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op € 2.500,00. In zoverre is de vordering op dit punt toewijsbaar.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade en de kosten voor rouwbegeleiding ([naam] resp. [naam]), overweegt de rechtbank dat tot onrechtmatigheid jegens nabestaanden kan worden geconcludeerd, ingeval door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van een dodelijke gebeurtenis, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dat zal zich met name kunnen voordoen —kort gezegd— bij nabestaanden die in een nauwe affectieve relatie staan tot de overledene. Aan de mate van rechtstreeksheid van de confrontatie met de dodelijke gebeurtenis dienen evenwel minder strenge eisen te worden gesteld naarmate de normschending ernstiger is. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002 (LJN AD5356) en het vonnis van de rechtbank Arnhem d.d. 21 mei 2008 (LJN BD2057), zou in het onderhavige geval, mede gelet op de ernst van de schietpartij, in beginsel kunnen worden geconcludeerd tot onrechtmatig handelen door de verdachte jegens de weduwe en haar toen zesjarige zoon. Nu echter niet is gebleken van een door een psychiater vastgesteld ziektebeeld (de brief van psycholoog Van Lieverloo d.d. 6 januari 2010 kan niet als zodanig gelden), is de vordering te complex van aard om te kunnen worden afgedaan in dit strafproces. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het bovenstaande, dient de vordering tot het genoemde bedrag van € 28.680,32 te worden toegewezen.
Tot een bedrag van € 2.310,97 (met betrekking tot ‘[Naam] advertenties personeel’) wordt de vordering afgewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de schade ontstaan als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, dat wil zeggen de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 28.680,32, bij gebreke van betaling of verhaal 100 dagen vervangende hechtenis.
Het verzoek van de raadsman om de maatregel niet op te leggen, aangezien verdachte niet in aanmerking zou komen voor detentiefasering, is niet gehonoreerd. De rechtbank is rechtens niet verantwoordelijk voor de executie van straffen. Wel is in dit geval gekozen voor de relatief korte tijd —afgezet tegen de hoogte van de schadevergoeding— van 100 dagen vervangende hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Beslissing
De rechtbank:
- *
verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder parketnummer 06/580306-08 onder 1, 2, 3 en 4 en onder parketnummer 06/850117-09 ten laste gelegde heeft begaan;
- *
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- *
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
(parketnummer 06/580306-08)
Feit 1: medeplegen moord
Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (wapen) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie) en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (wapen) en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie)
Feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (wapen) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie)
Feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
(parketnummer 06/850117-09)
diefstal waarbij de schuldige zich het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen is gepleegd;
- *
verklaart verdachte strafbaar;
- *
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaar;
- *
beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- *
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres, plaats] (rekeningnummer [nummer]) van een bedrag van € 28.680,32, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- *
verstaat dat indien en voor zover door de mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
- *
wijst af de vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.310,97, ingediend door de benadeelde partij [slachtoffer]-Karssen, voornoemd;
- *
verklaard de benadeelde partij [slachtoffer]-Karssen, voornoemd, voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- *
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], voornoemd, een bedrag te betalen van € 28.680,32, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 100 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Aldus gewezen door mrs. Hödl, voorzitter, Varenhorst en Prisse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Soest, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 februari 2010.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑02‑2010
Proces-verbaal terzake CIE-informatie d.d. 14 maart 2008 (pagina 428).
Proces-verbaal terzake CIE-informatie d.d. 22 april 2008 (pagina 430), proces-verbaal terzake CIE-informatie d.d. 25 april 2008 (pagina 431), verhoor van verdachte (pagina 442), proces-verbaal, ambtelijk verslag (pagina 444–445), proces-verbaal ambtelijk verslag terzake het verhoor van [naam C] (pagina 446), BPS-mutatie terzake de verklaring van [naam D] (pagina 447–450).
Proces-verbaal met betrekking tot onderzoek Flamingo d.d. 29 mei 2009 (pagina 3).
Kamerstukken II, vergaderjaar 1996–1997, 25403, nr. 3 (pagina 34).
Proces-verbaal van verhoor van [verdachte A] bij de rechter-commissaris d.d. 1 september 2009 (pagina 2–4).
M. Bosch, Infiltratie of informatie, Ars Aequi 2002, nummer 9, pagina 605.
Hoge Raad 19 december 1995, LJN ZD0328.
De rechterlijke toetsing van het gebruik van bijzondere opsporingsbevoegdheden door J.W. Fokkens en N. Vrijman, in: P. van der Kruys, Kruystocht door het strafrecht, 2008, pagina 26.
Hoge Raad 30 maart 2004, NJ 2004, 376.
Hoge Raad 7 mei 1996, NJ 1996, 687.
Hoge Raad 21 januari 1997, NJ 1997, 321.
Proces-verbaal met betrekking tot de procedure geheimhoudergesprekken (pagina 8421–8422).
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam) proces-verbaal nr. PL0664/09-203320, gesloten en ondertekend op 15 mei 2009 door [naam], brigadier van politie.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige H] (pagina 43–44), proces-verbaal van verhoor getuige [getuige I] (pagina 45–51) en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige J] (pagina 57–64).
Deskundigenrapport (sectierapport) opgemaakt door dr. B. Kubat d.d. 2 juli 2007 (pagina 8 en 9).
Proces-verbaal van forensisch onderzoek op het plaats delict (pagina 375 en 386) en rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met betrekking tot het munitieonderzoek d.d. 28 augustus 207 (pagina 1661–1665).
Proces-verbaal van forensisch onderzoek op het plaats delict (pagina 361–425).
Meerdere geschriften inhoudende OVC-gesprekken tussen [verdachte A] en [getuige A] op 13 november 2008 (gespreknummer 275901846), 16 november 2008 (gespreknummers 275924195, 276186978 en 275932521) en 18 november 2008 (gespreknummer 275962774).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A] (pagina 1006–1087).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige B] (pagina 1434–1440).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige C] (pagina 1300–1325 en 1327–1330).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige D] (pagina 1667–1669).
Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte B] (pagina 1146–1282).
Proces-verbaal van verhoor van [verdachte A] (pagina 875–912, 916–929 en 933–944) en proces-verbaal van verhoor van [verdachte A] bij de rechter-commissaris (d.d. 1 september, 1 december en 14 december 2009).
Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte D] (pagina 2222–2225).
Proces-verbaal van bevindingen (pagina 2208–2210).
Proces-verbaal, ambtelijk verslag (pagina 2242 en 2243).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A] (pagina 2380–2396).
Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [getuige E] (pagina 2196–2200 en 2203–2205).
Proces-verbaal van verhoor van [verdachte A] (pagina 2263–2265).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige F] (pagina 2306 en 2309).
Proces-verbaal, ambtelijk verslag (pagina 2289 en 2290).
Proces-verbaal van verhoor van [verdachte A] (pagina 7370).
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam) proces-verbaal nr. PL0664/09-203320, gesloten en ondertekend op 15 mei 2009 door [naam], brigadier van politie.
Proces-verbaal van aangifte van [naam E] (pagina 2326).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam A] (pagina 2327–2332).
Processen-verbaal van verhoor van getuige [getuige A] (pagina 2380–2396).
Processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [getuige F] (pagina 2397–2403).
Processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte E] (pagina 2404–2411).
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige G] (pagina 2336–2340).
Processen-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 2415–2420).