Nr. 16/04240 ( [verdachte] ) en nr. 16/03901 ( [medeverdachte] ) hangen samen. In beide zaken wordt vandaag geconcludeerd.
HR, 26-09-2017, nr. 16/04240 J
ECLI:NL:HR:2017:2466
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-09-2017
- Zaaknummer
16/04240 J
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2466, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑09‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:946, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:946, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2466, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Medeplichtigheid woninginbraak. Middel over onvoldoende gemotiveerde afwijking van uos aangaande het bewijs. HR: art. 81.1 RO. CAG: Hof heeft vonnis Rb bevestigd. Kennelijk en niet onbegrijpelijk is Hof van oordeel geweest dat de vraagtekens die de verdediging in h.b. bij de bewijsvoering in het vonnis heeft gezet, aan de overtuigingskracht van deze bewijsvoering geen afbreuk doen en dat vonnis voldoende gegevens bevat waarin nadere motivering van afwijking van uos is neergelegd. Samenhang met 16/03901.
Partij(en)
26 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/04240 J
ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 juli 2016, nummer 22/001428-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2017.
Conclusie 27‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Medeplichtigheid woninginbraak. Middel over onvoldoende gemotiveerde afwijking van uos aangaande het bewijs. HR: art. 81.1 RO. CAG: Hof heeft vonnis Rb bevestigd. Kennelijk en niet onbegrijpelijk is Hof van oordeel geweest dat de vraagtekens die de verdediging in h.b. bij de bewijsvoering in het vonnis heeft gezet, aan de overtuigingskracht van deze bewijsvoering geen afbreuk doen en dat vonnis voldoende gegevens bevat waarin nadere motivering van afwijking van uos is neergelegd. Samenhang met 16/03901.
Nr. 16/04240 J
Mr. A.J. Machielse
Zitting 27 juni 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof Den Haag heeft op 28 juni 2016 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2015, waarbij verdachte voor: medeplichtigheid aan het plegen van diefstallen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, is veroordeeld tot een taakstraf van 140 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk, bevestigd, behoudens wat betreft de oplegging van de straf en de motivering daarvan. Ook heeft het hof het vonnis nog op een onderdeel aangevuld.
2. Mr. G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie. Het middel betoogt dat het hof uitdrukkelijk onderbouwde standpunten over het bewijs ten onrechte heeft verwaarloosd.
3.1. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat
" [medeverdachte] en [betrokkene 5] op 9 januari 2014 te Gouda tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan [a-straat 1] )) hebben weggenomen geld (ongeveer 95.000 tot 101.300 euro) en videocamera's en een fotocamera en een horloge en een telefoon (Iphone) en een Ipad, toebehorende aan [betrokkene 6] , zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik te hebben gebracht door een raam van de slaapkamer te forceren, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 9 januari 2014 te Gouda opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en behulpzaam is geweest door toen en daar opzettelijk
- [medeverdachte] en/of [betrokkene 5] te informeren over de vindplaats/aanwezigheid van dat geld en/of die (andere) goederen in die woning en
- tezamen met de enig aanwezige bewoner van die woning (te weten [betrokkene 7] ) de woning te verlaten en
- vervolgens [medeverdachte] en/of [betrokkene 5] te informeren over de situatie dat er geen bewoners in de woning aanwezig waren en
- vervolgens [medeverdachte] en/of [betrokkene 5] te informeren dat een van de bewoners (te weten [betrokkene 7] ) terug zou keren naar die woning".
3.2. De rechtbank heeft in haar vonnis bewijsoverwegingen opgenomen over deze woninginbraak. De rechtbank heeft het standpunt van de verdediging aldus weergegeven:
"De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten te komen. De verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de woninginbraak. Ook van het opzettelijk gelegenheid geven, middelen of inlichtingen verschaffen of behulpzaam zijn is geen sprake. Alle informatie van de zijde van de aangever, zijn partner en zoons is onbetrouwbaar. Men heeft geprobeerd de schuld bij de verdachte neer te leggen. Er zijn geen sporen van de verdachte aangetroffen. De getuige [betrokkene 3] , die eerst goed bevriend was met de verdachte, maar later met [betrokkene 7] (zoon van de aangever), heeft een aantal maanden na de inbraak pas een verklaring afgelegd. De schuld van de verdachte kan niet worden gebaseerd op roddel en achterklap. Gelet op de persoonlijkheid van de verdachte is het ondenkbaar dat hij een verhaal kan verzinnen en meer dan een jaar later nog steeds dat verhaal kan vertellen, wanneer het niet de waarheid zou zijn. De raadsvrouw concludeert tot vrijspraak van de verdachte."
De rechtbank is gedetailleerd ingegaan op het beschikbare bewijsmateriaal tegen de achtergrond van de bedenkingen van de verdediging. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de volgende conclusie:
"De rechtbank is, anders dan de raadvrouw, van oordeel dat de verklaringen van de aangever, de partner van de aangever (getuige [betrokkene 9] ) en de zoons van de aangever (getuigen [betrokkene 7] en [betrokkene 8] ) betrouwbaar zijn. De verklaringen zijn gelijkluidend en worden in belangrijke mate ondersteund door de verklaring van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] en de bevindingen van de politie.
Getuige [betrokkene 1] heeft zeer gedetailleerd verklaard hoe en door wie de woninginbraak is gepleegd. Deze informatie over de woninginbraak heeft zij gekregen van haar (ex-)verloofde en medeverdachte [medeverdachte] . Hij heeft aan [betrokkene 1] verteld dat de verdachte een tip heeft gegeven over het geld in de woning van [betrokkene 7] en [betrokkene 8] . De afspraak was dat de verdachte de jongens [betrokkene 7] en [betrokkene 8] zou afleiden, zodat [medeverdachte] en [betrokkene 5] konden inbreken. De verdachte zou [medeverdachte] gebeld hebben op het moment dat de woning verlaten was. Op dat moment hebben [medeverdachte] en medeverdachte [betrokkene 5] de woninginbraak gepleegd.
Dat de verklaring van [betrokkene 1] zou zijn gelogen, zoals zij later heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. Blijkens de inhoud van de gesprekken uit de telefoontaps is [betrokkene 1] door [medeverdachte] onder druk gezet om haar verklaring in te trekken en een andere verklaring af te leggen over de zwarte sporttas die in de woning van de familie [van betrokkene 6] is aangetroffen.
De aangifte wordt voorts ondersteund door de verklaring van de getuige [betrokkene 3] waarin zij aangeeft dat de verdachte een dag voor de inbraak tegen haar heeft gezegd dat zijn broer zou gaan inbreken bij [betrokkene 7] . Daarbij zou de verdachte ook hebben aangegeven dat hij wist dat er veel geld in de woning lag en dat hij wist waar het geld lag. Daarnaast is uit de historische telefoongegevens tussen de telefoonnummers van de verdachte, de medeverdachten [medeverdachte] en [betrokkene 5] en de getuige [betrokkene 7] het volgende gebleken. Vast staat dat de verdachte de telefoon van [betrokkene 7] heeft gebruikt om te bellen. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte met de medeverdachte [betrokkene 5] heeft gebeld tussen 20:04 uur en 20:07 uur op het moment dat hij de woning met [betrokkene 7] had verlaten. De medeverdachte [medeverdachte] heeft meermalen geprobeerd in contact te komen met de verdachte tussen 20:24 uur en 20:56 uur. De batterij van zijn telefoon was echter leeg. Voorts stelt de rechtbank vast dat met de vaste huistelefoon van de familie [van betrokkene 6] tijdens de inbraak tweemaal is gebeld naar het nummer van de medeverdachte [medeverdachte] , mogelijk door de medeverdachte [betrokkene 5] die toen al in de woning aanwezig was. Vervolgens heeft de verdachte met de telefoon van [betrokkene 7] gebeld naar de medeverdachte [medeverdachte] om 21:13 uur en om 21:22 uur, op het moment dat [betrokkene 7] en de verdachte terugliepen naar de woning. Uit onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de telefoon van [betrokkene 7] is gebleken dat de verdachte de telefoonnummers van de medeverdachten [betrokkene 5] en [medeverdachte] heeft gewist uit de telefoonlijst van [betrokkene 7] .
De aangifte wordt ten slotte ondersteund door de bevindingen van de politie, inhoudende dat de zwarte sporttas, die [betrokkene 1] heeft uitgeleend aan [medeverdachte] , is aangetroffen in de woning van de familie [van betrokkene 6] , en het sporenonderzoek , waaruit is gebleken dat [betrokkene 5] in de woning aanwezig was.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet naar [medeverdachte] heeft gebeld, maar dat [betrokkene 7] dit gedaan zal hebben, acht de rechtbank - gelet op voornoemde bevindingen en gelet op de omstandigheid dat [betrokkene 7] en medeverdachte [medeverdachte] elkaar niet kennen - niet aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende is komen vast te staan dat de verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende is gebleken dat sprake is van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat de rol van de verdachte bij de woninginbraak kan worden aangeduid als medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden vastgesteld dat de verdachte, met het verschaffen van inlichtingen over en het behulpzaam zijn bij de woninginbraak medeplichtig is aan voornoemde woninginbraak. Het verschaffen van inlichtingen bestond uit het voorafgaand aan de inbraak verschaffen van informatie over het geldbedrag en de vindplaats daarvan in de woning van de familie [van betrokkene 6] . Door het informeren van zijn broer [medeverdachte] dat verdachte en [betrokkene 7] de woning verlieten en door hem vervolgens te informeren over de terugkeer van [betrokkene 7] en zichzelf naar de woning, is de verdachte tijdens de inbraak behulpzaam geweest bij het plegen van dit misdrijf.
De rechtbank is gelet op vorenstaande bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang en verband bezien - van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het behulpzaam zijn bij en het verschaffen van inlichtingen tot het plegen van de inbraak in de woning aan de [a-straat 1] in Gouda.”
3.3. De pleitnota van hoger beroep slaat dezelfde trom als de pleitnota van eerste aanleg, maar voegt daar nog kritische opmerkingen aan toe over de vaststellingen van de rechtbank over de gevoerde telefoongesprekken.
De rechtbank heeft gezocht naar objectieve verankeringen voor de verklaringen van aangever, zijn ex-partner en hun kinderen, en van [betrokkene 3] en [betrokkene 1] . De verklaring van de laatste getuige vindt bevestiging in de pressie die de broer van verdachte, [medeverdachte] , telefonisch op [betrokkene 1] heeft uitgeoefend, welke telefoongesprekken zijn afgeluisterd. Ook heeft zij betrouwbaar verklaard over de zwarte sporttas die in de woning waar is ingebroken is gevonden. Voorts heeft de rechtbank gewezen op de historische telefoongegevens die betrekking hebben op het verkeer tussen de telefoonnummers van verdachte, zijn broer en medeverdachte [betrokkene 5] , en op de gegevens van de telefoon van [betrokkene 7] . Vooral de gegevens in het tijdsbestek rondom en tijdens de inbraak geven te denken. Sporenonderzoek heeft voorts uitgewezen dat medeverdachte [betrokkene 5] in de woning waar is ingebroken is geweest.
Ik moet de steller van het middel nageven dat bij de redenering van de rechtbank vraagtekens kunnen worden geplaatst ten aanzien van de telefoongesprekken die om 20:04 uur en 20:07 uur zijn gevoerd, maar die vraagtekens zijn niet zo zwaarwegend dat zij de overige objectieve resultaten van het politieonderzoek overschaduwen. Ik wijs speciaal op de afgeluisterde telefoongesprekken en de rol die de zwarte tas bij de inbraak heeft gespeeld, de telefoongesprekken die verdachte rond en tijdens de inbraak gebruikmakend van de telefoon van [betrokkene 7] heeft gevoerd en contacten of pogingen daartoe die door de broer van de verdachte zijn ondernomen om met verdachte verbinding te krijgen.
3.4. Uitgangspunt is dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht, zonder dat hij van zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het door hem gekozen bewijsmateriaal rekenschap behoeft af te leggen. Op dit uitgangspunt maakt artikel 359, tweede lid tweede volzin, Sv evenwel een uitzondering in die zin, dat ingeval met betrekking tot de betrouwbaarheid van een bewijsmiddel door of namens de verdachte een standpunt is ingenomen dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ter terechtzitting naar voren is gebracht, de rechter, indien hij in zijn vonnis afwijkt van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt door dat bewijsmiddel toch tot het bewijs te bezigen, gehouden is in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.2.
De rechtbank heeft aan die verplichting voldaan en haar keuze om de betwiste verklaringen toch voor het bewijs te gebruiken voldoende verantwoord. Het Hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd en zo ook de bewijsvoering van dat vonnis voor zijn rekening genomen. Kennelijk is het Hof van oordeel geweest dat de vraagtekens die de verdediging in hoger beroep bij de bewijsvoering in het vonnis heeft gezet, aan de overtuigingskracht van deze bewijsvoering geen afbreuk doen. Dat het Hof kennelijk tot het oordeel is gekomen dat het vonnis voldoende gegevens bevat waarin de nadere motivering van de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is neergelegd, acht ik niet onbegrijpelijk.3.In cassatie kan deze door het hof gesteunde verantwoording slechts met terughoudendheid worden getoetst omdat zo een keuze nauw verbonden is met feitelijke afwegingen en waarderingen van feitelijke aard waarvoor in cassatie geen plaats is.
Het middel faalt.
4, Het voorgestelde middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑06‑2017
HR 7 juli 2015, NJ 2015, 428 m.nt. Vellinga-Schootstra.
HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.2 onder i.