HR 9 september 2008, LJN BF0090; HR 2 december 2008, LJN BG1646; HR 9 december 2008, LJN BG6215.
HR, 20-04-2010, nr. 09/01220 A
ECLI:NL:HR:2010:BL3178
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
09/01220 A
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BL3178
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL3178, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑04‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL3178
ECLI:NL:PHR:2010:BL3178, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑02‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL3178
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Antilliaanse zaak. Betrokkene is in de hoofdzaak vrijgesproken van het onder 1 tlg wat betreft het transport waarbij de koerier X was betrokken. Gelet daarop heeft het Hof bij het ontnemingsbedrag ten onrechte het in de bestreden uitspraak aan dat feit gerelateerde voordeel betrokken (vgl. EHRM, NJ 2007, 349, Geerings tegen Nederland).
20 april 2010
Strafkamer
nr. 09/01220 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 22 januari 2009, nummer HAR 45/2008, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Bon Futuro" op Curaçao (Nederlandse Antillen).
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. I. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof mede een betalingsverplichting heeft opgelegd ter ontneming van voordeel dat is verkregen uit een feit waarvan de betrokkene is vrijgesproken.
2.2.1. Het Hof heeft in de hoofdzaak ten laste van de betrokkene onder 1 bewezenverklaard:
"dat hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 juni 2004 tot en met 2 januari 2005 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft uitgevoerd (daaronder mede begrepen uitvoer in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960), telkens een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960, hebbende hij, verdachte, toen aldaar, telkens opzettelijk:
- getracht die hoeveelheid cocaïne met behulp van drugskoeriers vanaf de luchthaven Hato middels een vliegtuig naar het buitenland te vervoeren of te laten vervoeren
of
- die hoeveelheid cocaïne met behulp van drugskoeriers vanaf de luchthaven Hato middels een vliegtuig naar het buitenland vervoerd of laten vervoeren onder meer:
- omstreeks einde schooljaar 2003-2004 o.a. via de koeriers [betrokkene 1]/[betrokkene 2];
- omstreeks 2 juli 2004 o.a. via koeriers [betrokkene 3] /[betrokkene 2]/[betrokkene 4];
- op 21 september 2004 o.a. via koeriers [betrokkene 4] /[betrokkene 5]/[betrokkene 6];
- op 2 januari 2005 o.a. via koeriers [betrokkene 3]/[betrokkene 1]."
2.2.2. Aan de verdachte was eveneens tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 2 juli 2004 opzettelijk met behulp van de drugskoerier [betrokkene 7] een hoeveelheid cocaïne vanaf de luchthaven Hato middels een vliegtuig naar het buitenland heeft trachten te vervoeren dan wel laten vervoeren of heeft vervoerd dan wel laten vervoeren. Van dat onderdeel van de tenlastelegging heeft het Hof de verdachte vrijgesproken.
2.3.1. Het bestreden vonnis houdt omtrent de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
"Het Hof begroot de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het totaalbedrag dat veroordeelde heeft verkregen middels de transporten nr. 7 en nr. 10, zoals berekend in het rapport 190820080903 AMB betreffende de nadere berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, derhalve op ANG 98.020."
2.3.2. Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, tot het bewijs gebezigd een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de opsporingsambtenaar:
"Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Wederrechtelijk verkregen voordeel transport nummer 7 [betrokkene 8] en [betrokkene] werden beiden door het Hof veroordeeld voor transport nummer 7. Het betreft een drugstransport waarbij onder andere de koeriers [betrokkene 2], [betrokkene 7] en [betrokkene 4], respectievelijk 800 gram, 500 gram en 1.000 gram cocaïne hebben uitgevoerd. Er werd dus een totaal van 2.3 kilo cocaïne door voornoemde koeriers uitgevoerd. Het wederrechtelijk verkregen voordeel per verdachte van transport 7 betreft (2.3 x ANG 29.000,-):2= ANG 33.050,- (...)."
2.4. De betrokkene is in de hoofdzaak vrijgesproken van het - door het Hof als 'transport nr. 7' aangeduide - onder 1 tenlastegelegde wat betreft het transport waarbij de koerier [betrokkene 7] was betrokken. Gelet daarop heeft het Hof bij het ontnemingsbedrag ten onrechte het in de bestreden uitspraak aan dat feit gerelateerde voordeel betrokken (vgl. EHRM 1 maart 2007, nr 30810/03 (Geerings tegen Nederland), NJ 2007, 349).
2.5. Het middel is derhalve gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 april 2010.
Conclusie 02‑02‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft aan betrokkene op 22 januari 2009 de verplichting opgelegd tot betaling van 98.020 Antilliaanse gulden aan het Land de Nederlandse Antillen of de rechtsopvolger daarvan ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en daaraan een vervangende hechtenis voor de duur van 365 dagen verbonden.
2.
Mr. E.F. Sulvaran, advocaat op Curaçao, heeft cassatie ingesteld. Mr. I. van Straalen, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof ook voordeel heeft opgenomen dat zou zijn verkregen door een strafbaar feit waarvan betrokkene is vrijgesproken. Het zou gaan om het transport uitgevoerd door [betrokkene 7] (transport 7).
3.2.
Op 19 juni 2008 heeft het Hof een interlocutoir vonnis gewezen, waarin het heeft vastgesteld dat de grondslag van de vordering tot ontneming beperkt is tot ‘het feit/de feiten waarvoor veroordeling heeft plaatsgehad’ en niet is uitgebreid met het voordeel uit ‘soortgelijke feiten’. Het Hof heeft in het interlocutoir vonnis daarom beslist dat de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel beperkt moet blijven tot het voordeel dat de betrokkene heeft verkregen uit de vier bewezen verklaarde transporten, na aftrek van gemaakte kosten.
3.3.
Op 14 maart 2006 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba betrokkene veroordeeld voor overtredingen van de Opiumlandsverordening 1960. In de bewezenverklaring is de naam [betrokkene 7] doorgestreept als een van de koeriers die omstreeks 2 juli 2004 cocaïne naar het buitenland zou hebben vervoerd. Het hof heeft evenwel twee bewijsmiddelen gebruikt die betrekking hebben op het transport door [betrokkene 7], de bewijsmiddelen 2 en 8. Bewijsmiddel 2 heeft de volgende inhoud:
‘2.
Een proces-verbaal van politie d.d. 20 augustus 2008 nr. 190820080903 AMB, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant — zakelijk weergegeven:
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Wederrechtelijk verkregen voordeel transport nummer 7
[Betrokkene 8] en [betrokkene] werden beiden door het Hof veroordeeld voor transport nummer 7. Het betreft een drugstransport waarbij onder andere de koeriers [betrokkene 2], [betrokkene 7] en [betrokkene 4]., respectievelijk 800 gram, 500 gram en 1.000 gram cocaïne hebben uitgevoerd. Er werd dus een totaal van 2.3 kilo cocaïne door voornoemde koeriers uitgevoerd. Het wederrechtelijk verkregen voordeel per verdachte van transport 7 betreft (2.3 × ANG 29.000,-):2= ANG 33.050.-’
Als bewijsmiddel 8 is een verklaring opgenomen van [betrokkene 7] over de gang van zaken bij de transporten die hij als koerier heeft verzorgd.
3.4.
Het Hof heeft klaarblijkelijk ook het voordeel dat de reizen van [betrokkene 7] hebben opgeleverd bij zijn berekeningen betrokken, hoewel uit de doorhaling van de naam van deze koerier in de bewezenverklaring valt op te maken dat de betrokkene van betrokkenheid bij dit onderdeel van de smokkel is vrijgesproken. Dan mag het voordeel dat door die feiten waarvan is vrijgesproken is verkregen niet worden ontnomen.1.
Het middel is terecht voorgesteld.
4.1.
Het tweede middel keert zich tegen de beslissing van het Hof om het wederrechtelijk verkregen voordeel niet aan drie personen toe te wijzen. Het middel stelt dat naar aanleiding van een tussenvonnis van het Hof er een nieuwe berekening is opgesteld waarbij in plaats van drie personen nu twee personen werden genoemd als degenen aan wie het wederrechtelijk verkregen voordeel was toegevallen. Ook het Gerecht in Eerste Aanleg zou uitgegaan zijn van drie personen. Dat heeft tot gevolg dat het Hof het bedrag dat aan betrokkene ontnomen moet worden te hoog heeft ingeschat.
4.2.
Het hof heeft over dit verdeelschema het volgende overwogen:
‘4.5.
In de berekening is ervan uitgegaan dat een percentage van de opbrengst moet worden afgetrokken voor de kosten van aanschaf en vervoer. Het door [betrokkene 9] genoten voordeel moet geacht worden te zijn inbegrepen in de vervoerskosten. [Betrokkene 9] had immers een ondersteunende rol in het tot stand brengen van dat vervoer en werd daarvoor betaald. Aannemelijk is dat het gehanteerde percentage een accurate schatting is van de vervoerskosten, ook rekening houdend met de kosten voor werkzaamheden van [betrokkene 9].’
4.3.
Het Hof is klaarblijkelijk tot de slotsom gekomen dat [betrokkene 9] niet op gelijke voet met betrokkene en [betrokkene 8] in de opbrengsten heeft gedeeld. In het dossier heeft het Hof dus geen aanknopingspunten gevonden voor een verdeling zoals door de verdediging is voorgesteld. Dat in een eerste financiële rapport de rol van [betrokkene 9] zwaarder is aangezet dan in een later rapport verplichtte het Hof niet om dat eerste rapport tot uitgangspunt te nemen. Ik wijs erop dat de stelling dat het Gerecht in Eerste Aanleg het voordeel ook aan drie personen heeft toegerekend feitelijke grondslag mist. Het Gerecht heeft immers een totale onrechtmatige winst van 348.000 NAF berekend, en daarvan de helft, 174.000 NAF, aan betrokkene toegerekend. Dat [betrokkene 9] volgens het Hof niet op gelijke voet met betrokkene en [betrokkene 8] participeerde in het voordeel is het resultaat van de waardering van het aan het Hof voorgelegde feitenmateriaal. Het enkele feit dat ook in het dossier wel gewag is gemaakt van een zwaardere rol van deze derde noopte het Hof niet tot een ander oordeel. De keuze die het Hof heeft gemaakt is in cassatie slechts op begrijpelijkheid te toetsen. Ik meen dat het vonnis van het Hof op dit punt deze toetsing kan doorstaan.2.
Het middel faalt.
5.1.
Ook het derde middel klaagt over de verdeelsleutel die het Hof heeft toegepast. Het komt op tegen de toerekening uitsluitend aan betrokkene van de opbrengst van een deel van transport nummer 10, dat plaatsvond op 2 juli 2004.
5.2.
Voor zover het het aandeel zou betreffen van [betrokkene 9] verwijs ik naar mijn bespreking van het tweede middel. Het hof heeft het voordeel van transport nummer 10 in tweeën gesplitst. Het voordeel dat genoten is uit het transport van [betrokkene 3] heeft het Hof verdeeld over betrokkene en medeverdachte [betrokkene 8]. Het voordeel dat door de transporten van [betrokkene 2] en [betrokkene 4] zou zijn gegenereerd heeft het hof volledig aan betrokkene toegekend. Het Hof heeft deze splitsing verantwoord door erop te wijzen dat betrokkene en medeverdachte [betrokkene 8] beiden zijn veroordeeld voor het transport waarbij [betrokkene 3] als koerier fungeerde, en dat alleen betrokkene is veroordeeld voor de transporten door [betrokkene 2] en [betrokkene 4]. Het middel wijst er m.i. terecht op dat het enkele feit dat anderen zijn vrijgesproken in hun eigen strafzaak nog niet wil zeggen dat zij ook geen voordeel hebben genoten uit de feiten waarvoor zij zijn vrijgesproken. Dat voordeel kan hun alleen niet worden ontnomen.
5.3.
Uit bewijsmiddel 6 is op te maken dat [betrokkene 2] in 2004 vijf transporten heeft gedaan en heeft gewerkt voor [betrokkene 8] en haar vriend, betrokkene. Hij vervoerde voor beiden drugs naar Nederland. Waarom de opbrengsten van dit transport alleen aan betrokkene worden toegerekend heeft het hof niet duidelijk gemaakt. Uit bewijsmiddel 9, de verklaring van [betrokkene 4], is op te maken dat deze koerier in totaal zeven keer drugs voor betrokkene en zijn vriendin heeft getransporteerd, maar nergens blijkt dat dat ook op 2 juli 2004 is geschied. Ook dit bewijsmiddel is niet redengevend voor het feit dat uitsluitend betrokkene voordeel zou hebben genoten uit een transport waarover deze getuige niet heeft verklaard.
Het derde middel slaagt.
6.
Het eerste en derde middel zijn terecht voorgesteld. Het vonnis van het Hof zal om die reden naar mijn mening moeten worden vernietigd. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba ten einde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑02‑2010
Ik wijs in dit verband er op dat het Gerecht in Eerste Aanleg aan [betrokkene 9] ook de verplichting heeft opgelegd tot betaling van een bedrag van 26.520 NAF ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het Gerecht acht heeft geslagen op de verklaringen van [betrokkene 9] zelf die erop neerkomen, dat hij per transport werd betaald. Bovendien leidt de vergelijking tussen de bewezenverklaring in de strafzaak tegen [betrokkene 9] en die in de strafzaak tegen betrokkene tot de slotsom dat deze bewezenverklaringen van elkaar verschillen. Zo is met betrekking tot [betrokkene 9] wel bewezen verklaard dat hij op 2 juli 2004 onder meer via [betrokkene 2] en [betrokkene 7] cocaïne heeft laten vervoeren, terwijl deze koeriers in de bewezenverklaring tegen betrokkene zijn doorgehaald. Ook het transport van 7 september 2004 is in de bewezenverklaring tegen betrokkene doorgehaald en is blijven staan in de bewezenverklaring tegen [betrokkene 9]. Betrokkene is bovendien veroordeeld voor een transport op 2 januari 2005 via de koeriers [betrokkene 3] en [betrokkene 1] en [betrokkene 9] niet. Het omgekeerde geldt voor een transport op of omstreeks 14 januari 2004. Bewijsmiddel 1 houdt slechts in dat koeriers normaal gesproken 10.000 NLG kregen voor het transport van een kilo cocaïne naar Nederland. Gelet op het verschil in betrokkenheid bij verschillende transporten tussen [betrokkene 9] enerzijds en de betrokkene anderzijds hoeft de constatering dat de koeriers die de transporten voor betrokkene verzorgden normaal gesproken dat bedrag ontvingen er niet aan in de weg te staan dat [betrokkene 9] bij enkele transporten nog als tussenschakel fungeerde.