Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/7.2.5
7.2.5 Positieve verplichtingen onder artikel 1 EP EVRM: de materiële component
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 30 november 2004, AB 2005, 43, m.nt. A.J.Th. Woltjer, par. 134 (Grote Kamer) (Öneryildiz t. Turkije). Dit type verplichtingen heeft zich met name ontwikkeld in de jurisprudentie van midden en Oost-Europese landen, n.a.v. de eenwording van Duitsland, zo is te lezen bij: White & Ovey 2014, p. 495. Zie over de positieve verplichting ook: Akkermans 2013, p. 1301 e.v.; Grabenwarter 2014, p. 385 e.v.
Zie eerder hoofdstuk 4 over het verschil tussen de materiële positieve verplichtingen onder artikel 2 EVRM en artikel 1 EP EVRM, en de verwijzing naar de zaak: EHRM 20 maart 2008, AB 2008, 206 m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, par. 133 (Budayeva t. Rusland).
Zie paragraaf 4.2.2 in hoofdstuk 4. Vgl. ook: White & Ovey 2014, p. 494; Gerards 2011a, p. 255.
Zie paragraaf 4.3.1 in hoofdstuk 4.
EHRM 30 november 2004, AB 2005, 43, m.nt. A.J.Th. Woltjer (Grote Kamer) (Öneryildiz t. Turkije).
EHRM 30 november 2004, AB 2005, 43, m.nt. A.J.Th. Woltjer, par. 134 (Grote Kamer) (Öneryildiz t. Turkije). Vgl. ook voor de plicht die op de autoriteiten rust om schade aan eigendom te voorkomen en de omissie aan de zijde van de Staat: EHRM 12 februari 2013, EHRC 2013, 99, par. 27 (Dzugayeva t. Rusland).
EHRM 30 november 2004, AB 2005, 43, m.nt. A.J.Th. Woltjer, par. 136 en par. 106-108 (Grote Kamer) (Öneryildiz t. Turkije); EHRM 28 februari 2012, AB 2012, 314, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, EHRC 2012, 105, m.nt. D.G.J. Sanderink, par. 212 en 216 (Kolyadenko e.a. t. Rusland). Vgl. ook: Harris e.a. 2014, p. 870; Akkermans 2013, p. 1302. Zie ook de dissertatie van Sanderink over het EVRM en het materiële omgevingsrecht: Sanderink 2015, en toegespitst op artikel 1 EP EVRM en de positieve verplichting om regelgeving uit te vaardigen, p. 66 e.v.
Vgl. ook: White & Ovey 2014, p. 494; Harris e.a. 2014, p. 871 en de daar genoemde jurisprudentie.
White & Ovey 2014, p. 494, en de verwijzing naar: EHRM 3 april 2012, zaaknr. 54522/00, par. 111 (Grote Kamer) (Kotov t. Rusland).
EHRM 3 april 2012, zaaknr. 54522/00, par. 111 (Grote Kamer) (Kotov t. Rusland).
Voorbeeld ontleend aan: Harris e.a. 2014, p. 871.
White & Ovey 2014, p. 495; Harris e.a. 2014, p. 871.
Harris e.a. 2014, p. 871 en de daar genoemde jurisprudentie. Vgl. recenter een uitspraak waarin het Hof oordeelde dat het nalaten van het betalen van schadevergoeding aan klager voor de waardedaling van het niet-onteigende gedeelte van het landgoed geen schending van 1 EP EVRM opleverde: EHRM 25 juni 2015, zaaknr. 24756/10 (Couturon t. Frankrijk).
Zie eerder het 13 EVRM-hoofdstuk.
EHRM 3 april 2012, zaaknr. 54522/00, par. 110 (Grote Kamer) (Kotov t. Rusland). Zie later EHRM 16 juli 2014, EHRC 2014, 226, par. 101 (Ališić, Sadžak en Šahdanovic t. Bosnië en Herzegovina, Kroatië, Servië, Slovenië en de voormalig Joegoslavische Republiek Macedonië) en eerder: EHRM 22 juni 2004, zaaknr. 31443/96 (Grote Kamer) (Broniowski t. Polen).
Ook in het kader van het eigendomsrecht heeft het Straatsburgse Hof positieve verplichtingen ontwikkeld. De bescherming van het eigendom door de Staat gaat dus verder dan de plicht die op de Staat rust om zich te onthouden van een inmenging met voormeld recht.1
Opnieuw kan ook onder artikel 1 EP EVRM een onderscheid worden gemaakt tussen de materiële positieve verplichting en de procedurele positieve verplichting. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de ruime margin of appreciation die de Staten toekomt in eigendomskwesties ook consequenties heeft voor de materiële positieve verplichtingen die het Hof de Staten op kan leggen. Vanwege deze margin stelt het Hof onder het eigendomsrecht minder vergaande verplichtingen aan het handelen van de Staat om het eigendom te beschermen dan onder artikel 2 EVRM in het geval van natuurrampen.2 Dit is mede ingegeven door het fundamentele en absolute karakter van het recht op leven onder artikel 2 EVRM.3 De procedurele positieve verplichtingen gelden in het geval van natuurrampen echter onverkort.4
In de Grote Kamer uitspraak van het Hof in de zaak Öneryildiz5 vinden we de plicht tot het nemen van maatregelen teneinde het eigendomsrecht te beschermen terug:
‘Genuine, effective exercise of the right protected by that provision does not depend merely on the State’s duty not to interfere, but may require positive measures of protection, particularly where there is a direct link between the measures which an applicant may legitimately expect from the authorities and his effective enjoyment of his possessions.’6
In de onderhavige zaak overwoog de Grote Kamer van het Hof onder meer dat de Staat praktische maatregelen (‘practical steps’) had moeten nemen teneinde het eigendom van klagers (de illegaal gebouwde woning) te beschermen en sluit hierbij aan bij de in het kader van artikel 2 EVRM geformuleerde maatregelen waaronder het tijdig installeren van een gas-extractie systeem.7
Op de Staat kan ook de plicht rusten om het eigendom te beschermen in de horizontale rechtsverhouding.8 Het is echter wel zo dat deze plicht, wanneer het gaat om een economische relatie tussen particulieren, minder vergaand is dan in het geval dat het gaat om verlies van eigendom door het individu als gevolg van nalaten aan de zijde van de autoriteiten in gevaarlijke situaties.9 Dit heeft tot gevolg dat, zo overweegt het Hof daarna:
‘Article 1 of Protocol No. 1 to the Convention cannot be interpreted as imposing any general obligation on the Contracting States to cover the debts of private entities.’10
Op deze manier begrenst het Hof dus de verplichting voor de Staten onder artikel 1 EP EVRM. Verder differentieert het Hof naar de ernst van de zaak. Hoe gevaarlijker/ernstiger de gevolgen voor betrokkenen, hoe meer van de Staten kan worden verlangd. Dit is ook conform de eerdere hoofdstukken over de bescherming van het recht op leven en het folterverbod en het recht op privé- en familieleven. Verder hebben de verplichtingen van de Staat onder het eigendomsrecht een meer institutionaliserend karakter in de gevallen waarin de Staat zelf betrokken is. Hierbij kan het dan bijvoorbeeld gaan om de plicht om naar nationaal recht te voorzien in een faillissementsprocedure.11
De materiële verplichtingen die op de Staat rusten kunnen bovendien zowel preventief van aard zijn als herstellend van karakter.12 Bij de laatste categorie kan het dan gaan om het nemen van adequate maatregelen die zien op de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken, het betalen van schadevergoeding voor onteigening of het verzekeren dat land wordt teruggegeven aan de rechthebbende.13 Sommige van de herstelmaatregelen kunnen worden gekwalificeerd als procedureel, zoals de tenuitvoerlegging van een uitspraak. Tegelijkertijd is juist het betalen van schadevergoeding meer materieel van aard voor zover het gaat om daadwerkelijke betaling van het geldbedrag. De mogelijkheid die naar nationaal recht dient te bestaan om in aanmerking te komen voor een eventuele schadevergoeding is echter wel aan te merken als procedureel.14 Het voorgaande illustreert dat een strikt onderscheid tussen materiële en procedurele positieve verplichtingen dus niet altijd te maken is, en beide verplichtingen bovendien (vaak) verenigd zijn in een uitspraak.
Tot slot is het lastig om een precies onderscheid te maken tussen de negatieve (onthoudings)verplichting en de positieve verplichting onder artikel 1 EP EVRM, zo volgt herhaaldelijk uit de jurisprudentie van het Hof.15 In beide gevallen dient een fair balance aanwezig te zijn tussen het algemeen belang en het belang van het individu. De doelen (genoemd in lid 2 van artikel 1 EP EVRM) zijn onderdeel van de fair balance-toets. Tot slot behoudt de Staat een zekere margin of appreciation bij het nemen van de maatregelen in het kader van de materiële positieve verplichtingen.
Resumerend: het begrip eigendom wordt ruim uitgelegd in de Straatsburgse jurisprudentie. Het eigendomsrecht kent drie eigendomsregels; de genotsregel, ontneming en regulering van het eigendom. Bij de toets of de beperking van het eigendom Straatsburg-proof is, toetst het Hof aan drie cumulatieve voorwaarden. Bij de derde en laatste voorwaarde, de fair balance-voorwaarde, spelen de procedurele waarborgen een rol, waarover hierna meer. Verder leent het eigendomsrecht zich, als gevolg van de margin of appreciaton, bij uitstek voor een procedurele toets, en dus het formuleren van procedurele positieve verplichtingen. De margin of appreciation verhindert tenslotte dat het EHRM te veel dicteert hoe de Staat om dient te gaan met het eigendomsrecht. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat bij de bespreking van de materiële positieve verplichtingen onder artikel 1 EP EVRM dit type verplichtingen minder aanwezig lijkt te zijn dan bijvoorbeeld onder het absolute recht op leven van artikel 2 EVRM.