Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/7.4
7.4 De procedurele waarborgen van artikel 1 EP EVRM in relatie tot de artikelen 6 en 13 EVRM en de mogelijke toegevoegde waarde
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Alkema 2000, p. 22.
Alkema 2000, p. 22-23; Vlemminx 2002, p. 84.
Vgl. Schild 2012, p. 132; Christoffersen 2009; Mataga 2007, p. 17 e.v.
Alkema 2000, p. 23.
Schild 2012, p. 132; Vlemminx 2002, p. 84 en de verwijzing naar: EHRM 20 november 1995, NJ 1996, 593, m.nt. E.J. Dommering (Pressos Compania Naviera SA t. België) en EHRM 25 maart 1999, JB 1999, 163 (Iatridis t. Griekenland). Van latere datum; EHRM 23 januari 2014, EHRC 2014, 100 (East/West Alliance Limited t. Oekraïne).
Harris e.a. 2014, p. 880 en de daar genoemde jurisprudentie.
EHRM 12 december 2013, EHRC 2014, 58 (Zagrebačka banka d.d. t. Kroatië).
Vlemminx 2002, p. 84; Alkema 2000, p. 23. Zie over het ontbreken van een ‘legitimate expectation’ met als gevolg geen eigendom in de zin van artikel 1 EP EVRM, en derhalve evenmin toepassing 6 EVRM: EHRM 17 december 2013, AB 2015, 20, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, EHRC 2014, 91, m.nt. J.A.M.A. Sluysmans, par. 70 en par. 84-85 (ontv.besl.) (Crash 2000 COD e.a. t. Bulgarije).
Langereis 1986, p. 40.
Illustratief in dit verband: EHRM 14 mei 2013, AB 2014, 14, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, EHRC 2013, 170, m.nt. A.E.M. Leijten, FED 2013, 79, m.nt. M.R.T. Pauwels (N.K.M. t. Hongarije), i.h.b. par. 49 en 56-57 voor de margin van de Staat m.b.t. belastingheffing. In deze zaak oordeelde het EHRM overigens wel dat de verhoogde belastingdruk van 52% een excessieve en individuele last opleverde, en de maatregel derhalve niet proportioneel is: schending artikel 1 EP EVRM. Dit is wel een erg extreme zaak, en daarnaast heeft het Hof vanzelfsprekend vanwege de margin nagelaten om algemene uitspraken te doen over de hoogte van belastingtarieven. In White & Ovey wordt overigens een kanttekening geplaatst bij de diffuse grens tussen de uitsluiting van artikel 6 EVRM op belastinggeschillen tegenover de toepassing van artikel 6 EVRM op sociale zekerheidszaken. White & Ovey 2014, p. 256-257.
Zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.2.1.1 en ook: EHRM 25 november 2014, zaaknr. 51269/07 (Pákozdi t. Hongarije).
Zie paragraaf 7.3.2 en de zaak EHRM 23 januari 2014, EHRC 2014, 100 (East/West Alliance Limited t. Oekraïne).
EHRM 9 maart 2006, zaaknr. 10162/02, par. 23-31 (Eko-Elda AVEE t. Griekenland).
Zo stelt Pauwels: Pauwels 2016b, p. 114 e.v.
Kenmerkend voor artikel 1 EP EVRM en artikel 6 EVRM zijn in de eerste plaats de procedurele componenten van deze artikelen. Alkema spreekt ten aanzien van de relatie tussen artikel 1 EP EVRM en artikel 6 EVRM treffend van:
‘Its core [verwezen wordt naar artikel 1 EP EVRM] is of a procedural nature; a succesful claim based on Article 1 Protocol No.1 often boils down to a judicial test of the interference’ legitimacy. There is a direct link with Article 6.’1
De procedurele bescherming van het eigendomsrecht verklaart de relatie tussen genoemde artikelen.2 Het Hof is overigens weinig consistent in zijn keuze voor de behandeling van de procedurele tekortkomingen onder artikel 1 EP EVRM of onder artikel 6 EVRM,3 of onder beide artikelen.4 Zo kan het Hof de behandeling van de klacht onder artikel 6 EVRM achterwege laten als het de procedurele aspecten, zoals bijvoorbeeld de overschrijding van de redelijke termijn, al heeft meegenomen onder artikel 1 EP EVRM.5 Bovendien kan het ontbrekende effectieve rechtsmiddel om de rechtmatigheid van de inmenging in het eigendomsrecht aan een rechterlijke instantie voor te leggen soms wel op zichzelf een schending van artikel 1 EP EVRM opleveren. In andere gevallen niet, en dan wordt de ontbrekende mogelijkheid om een rechterlijke beoordeling te krijgen alsnog onder artikel 6 EVRM behandeld.6
Een schending van het recht op een procedure op tegenspraak van artikel 6 EVRM resulteert niet vanzelfsprekend in een schending van de procedurele waarborgen onder artikel 1 EP EVRM. Om te bepalen of sprake is van een schending van artikel 1 EP EVRM, dienen namelijk ook andere dan de voor artikel 6 EVRM relevante criteria te worden betrokken. Om tot een schending van het eigendomsrecht te kunnen concluderen is het voorwaarde dat de tekortkoming onder artikel 6 EVRM direct van invloed is op het materiële eigendom(srecht) van klager:
‘In this connection [verwezen wordt naar de vraag of de Staat heeft voldaan aan zijn procedurele positieve verplichtingen onder artikel 1 EP EVRM] the Court first refers to its above finding under Article 6 § 1 of the Convention that there had been a violation of the applicant bank’s right to an adversarial hearing in the enforcement proceedings. However, at this juncture the Court also finds it important to emphasise that each and every violation of Article 6 of the Convention does not automatically lead to a violation of the State’s procedural positive obligations under Article 1 of Protocol No. 1 to the Convention in cases where both Articles are applicable to the same facts. The latter Article concerns the substance of the right of property and its breach cannot be determined solely in the light of the same criteria relevant for determining whether there was a breach of Article 6 of the Convention, as other elements are also relevant. In particular, under the Court’s case-law, in order to find a violation of Article 1 of Protocol No. 1 in such cases it is necessary for the unfairness established under Article 6 of the Convention to have a “direct impact” on the applicant’s property rights [cursivering: TdJ].7
Een verklaring voor de overlap tussen artikel 1 EP EVRM en artikel 6 EVRM kan in de tweede plaats worden gevonden in de ruime uitleg van het begrip ‘possession’. Zoals gezegd, vallen ook op geld waardeerbare belangen binnen het beschermingsbereik van het eigendomsbegrip van artikel 1 EP EVRM en daarmee kwalificeren deze belangen dus snel als civil rights and obligations.8 Een onteigening bijvoorbeeld is tenslotte van invloed op de privaatrechtelijke positie van betrokkene.9
Het Hof laat de nationale autoriteiten een ruime beoordelingsruimte bij de beslissingen in eigendomskwesties, onder meer ten aanzien van het heffen van belastingen.10 Dit hoeft er niet aan in de weg te staan dat het Hof in dit type zaken wel procedurele eisen formuleert voor de nationale autoriteiten. Interessant is vervolgens de vraag of het Hof via artikel 1 EP EVRM in sommige belastingzaken procedurele 6 EVRM-eisen toepast. Dit zou namelijk een verruiming van artikel 6 EVRM betekenen op een terrein waar dit artikel van oorsprong niet van toepassing is.11 Van de hiervoor genoemde procedurele waarborgen onder het eigendomsrecht vertoont onder meer het good governance-beginsel onder artikel 1 EP EVRM overeenkomsten met de eisen van artikel 6 EVRM. Bij dit overkoepelende beginsel kan het immers gaan om het beslissen binnen een redelijke termijn en het beginsel van hoor en wederhoor. In de gevallen waarin het Hof onder artikel 1 EP EVRM in een belastingzaak aan deze eisen toetst, verruimt het impliciet het toepassingsbereik van artikel 6 EVRM. Dit was aan de orde in twee zaken, en overigens ook in de eerder genoemde zaak over de inbeslagname van de vliegtuigen door de belastingdienst.12 In de eerste zaak betrok het Hof het talmen van de nationale autoriteiten bij het terugbetalen aan klager (waartoe hij gerechtigd was) van de teveel betaalde belasting in zijn 1 EP EVRM-oordeel.13 In de tweede zaak heeft het Straatsburgse Hof de vertraging bij de toegezegde terugbetaling van (opnieuw) onverschuldigd betaalde inkomensbelasting en de weigering om vervolgens rente ter compensatie van de vertraging aan klager te betalen, betrokken in zijn 1 EP EVRM-oordeel.14 Hiermee heeft het Hof het toepassingsbereik van artikel 6 EVRM via artikel 1 EP EVRM verruimd. De vertraging in deze zaken raakt niet alleen aan het redelijke termijn-vereiste van artikel 6 EVRM. Het stilzitten van de autoriteiten na een toezegging houdt ook indirecter verband met de 6 EVRM-plicht om uitspraken ten uitvoer te leggen. In de meeste geschillen onder artikel 1 EP EVRM legt het Hof de nadruk op de vraag of klager in de nationale procedure beschikte over een effectief rechtsmiddel om de eigendom aantastende maatregel aan te vechten. Toch betrekt het EHRM onder omstandigheden in belastinggeschillen onder de eigendomsrecht-toets procedurele artikel 6 EVRM-eisen in zijn beoordeling.
In dit opzicht zijn de procedurele eisen van artikel 1 EP EVRM dus van toegevoegde waarde ten opzichte van de 6 EVRM-eisen. Het toepassingsbereik van sommige van deze eisen wordt tenslotte via het eigendomsrecht uitgebreid. Tegelijkertijd kan ook worden betoogd dat artikel 6 EVRM onder omstandigheden al van toepassing is op het belastingrecht, omdat de 6 EVRM-normen binnen het Nederlandse bestuursrecht als fundamentele rechtsbeginselen kunnen worden aangemerkt.15 In die gevallen is de toegevoegde waarde van toepassing van artikel 6 EVRM-eisen in belastinggeschillen via artikel 1 EP EVRM beperkter of zelfs afwezig. Daarnaast geldt voor de good governance-eisen als onderdeel van de procedurele component van het eigendomsrecht dat deze een meerwaarde kunnen hebben ten opzichte van de 6 EVRM-eisen. Via het eigendomsrecht kunnen de good governance-eisen tenslotte ook al in de besluitvormingsfase een rol spelen. Tot slot is de procedurele kernverplichting die ziet op de beschikbaarheid van een nationaal rechtsmiddel om de eigendomsinbreuk makende maatregel aan te vechten geen artikel 6 EVRM-vereiste, en daarmee van extra waarde.
De procedurele kernverplichting onder artikel 1 EP EVRM tot slot toont, als gezegd, veel overeenkomsten met artikel 13 EVRM. Artikel 1 EP EVRM verlangt dat op nationaal niveau de mogelijkheid bestaat om een eigendomsbeperkende maatregel aan te vechten. Dit impliceert de aanwezigheid van een nationaal rechtsmiddel, en dit is een 13 EVRM-vereiste. Dit maakt de toegevoegde waarde van het procedurele kernvereiste onder het eigendomsrecht van beperkte toegevoegde waarde ten opzichte van artikel 13 EVRM. Leidt de incorporatie van het effectieve rechtsmiddel in artikel 1 EP EVRM er nu toe dat artikel 13 EVRM niet langer van betekenis is voor het eigendomsrecht? Daar lijkt het niet op, want het Hof toetst de aanwezigheid van een rechtsmiddel onder artikel 13 EVRM ook nog vaak in samenhang met artikel 1 EP EVRM. Zoals bekend, omvat artikel 13 EVRM bovendien ook de verplichting van de mogelijkheid tot redres naar nationaal recht. Tot slot kan dit artikel in sommige gevallen verlangen dat de besluitvorming wordt versneld.