Bij de staatkundige hervorming van 10 oktober 2010 is het land de Nederlandse Antillen opgeheven. Het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen, dat bij ‘Landsverordening van 5 november 1996 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering’ (P.B. 1996, no. 164) werd vastgesteld, is toen voor Curaçao en Sint Maarten afzonderlijk van kracht gebleven (Specifiek voor Sint Maarten: Afkondigingsblad van Sint Maarten 2010, no. 1, additionele artikelen). Voor Sint Maarten is in de ‘Landsverordening overgangsbepalingen van wetgeving en bestuur’ bepaald dat Landsverordeningen van de Nederlandse Antillen de status hebben van Landsverordeningen van Sint Maarten (Afkondigingsblad van Sint Maarten 2010, no. 30). Voor wijzigingen in het Wetboek van Strafvordering na 10 oktober 2010 geldt dat Aruba, Curaçao en Sint Maarten in de ‘Samenwerkingsregeling eenvormig procesrecht Aruba, Curaçao en Sint Maarten’ hebben afgesproken het strafprocesrecht eenvormig te regelen (gepubliceerd in de Landscourant van Aruba van 20 augustus 2010 en in de Curaçaosche Courant van 27 augustus 2010). De samenwerkingsregeling is getroffen ten behoeve van de rechtsprekende taak van de gemeenschappelijke rechterlijke colleges.
HR, 07-07-2015, nr. 14/03171
ECLI:NL:HR:2015:1833
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2015
- Zaaknummer
14/03171
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1833, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1036, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1036, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1833, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0327
Uitspraak 07‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Getuigenverzoeken. 1. Het middel steunt op de opvatting dat ex art. 318.7 en art. 321 Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten (hierna: SvM) slechts met toestemming van verdachte, die te dezen niet is gegeven, van het verhoor en van de (hernieuwde) dagvaarding van in het middel genoemde getuigen kon worden afgezien. De regeling van art. 318.7 en 321 SvM komt in de kern overeen met die van art. 280.4 (oud) en 282 (oud) Sv, zoals deze heeft gegolden tot de invoering van de Wet herziening onderzoek ter terechtzitting per 1 februari 1998 (Stb. 1998, 3). Daargelaten dat op niet-naleving van art. 321 en art. 318.7 SvM geen nietigheid is gesteld, vloeit die nietigheid in gevallen als de onderhavige ook niet voort uit de aard van de niet-inachtgenomen vormen. In dat verband wijst de HR erop dat in sedert HR 28 maart 1944, NJ 1944/402 bestendige jurisprudentie is aangenomen dat het voorschrift van art. 282 (oud) Sv inzake de oproeping van een op de getuigenlijst voorkomende doch niet verschenen getuige, niet geldt in gevallen dat een hernieuwde oproeping reeds van te voren nutteloos of overbodig moet worden geacht. Er bestaat geen grond t.a.v. de vergelijkbare bepaling van SvM anders te oordelen. Ook de wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten voor zo een andersluidende wetsuitleg. ’s Hofs door het middel aangevallen beslissingen getuigen derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn in het licht van de door het Hof vastgestelde f&o ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. 2. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk uit (i) de opmerking van de raadsvrouwe dat het zoeken naar de getuigen op gegeven moment moet ophouden en (ii) het achterwege blijven van een uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek X als getuige te horen, afgeleid dat de verdediging, nadat het niet gelukt was om X op St. Kitts te horen, geen prijs meer stelde op het horen van X als getuige. Het in het bestreden vonnis besloten liggende oordeel van het Hof dat de in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen van X voor het bewijs van het tlgd. kunnen worden gebruikt, getuigt - mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen - niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Middelen voor het overige: art. 81.1 RO. Ambtshalve: strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Partij(en)
7 juli 2015
Strafkamer
nr. S 14/03171 A
AJ/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 20 december 2013, nummer H 006/13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in Sint Maarten op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Bewezenverklaring
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
"1. dat hij tezamen en in vereniging met een ander op 20 april 2011 te Sint Maarten, ter uitvoering van het door hem, verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [betrokkene 6] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [betrokkene 6] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; en ter uitvoering van het door hem, verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [betrokkene 7] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [betrokkene 7] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(...)
(II) 1. dat hij in of omstreeks de periode van 10 oktober 2010 tot en met 16 november 2011 te Sint Maarten bestuurder (leider) was van een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van personen, waartoe hij, verdachte, en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer andere perso(o)n(en) behoorden, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk handelen in strijd met verbodsbepalingen van de Vuurwapenverordening 1930, te weten: het voorhanden hebben van vuurwapens in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930
en/of
- het opzettelijk handelen in strijd met verbodsbepalingen van de Opiumlandsverordening 1960, te weten:
het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Sint Maarten brengen (invoeren en/of uitvoeren) van cocaïne en/of hennep als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960,
en/of
- het plegen van moord c.q. doodslag, als bedoeld in artikel 302 c.q. 300 van het Wetboek van Strafrecht;
(II) 2. dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op 25 mei 2011 te Sint Maarten, langs de Waterfront Road, opzettelijk, en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [betrokkene 8], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels geschoten in het lichaam van die [betrokkene 8], tengevolge waarvan voornoemde [betrokkene 8] is overleden;
(II) 3. dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op of omstreeks 7 juli 2011 te Sint Maarten, op of nabij de Fort Willem Road, opzettelijk, en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [betrokkene 9], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels geschoten in het lichaam van die [betrokkene 9], tengevolge waarvan voornoemde [betrokkene 9] is overleden."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd zonder daartoe door de verdachte gegeven toestemming heeft afgezien van het horen dan wel dagvaarden van getuigen.
3.2.1.
De procesgang in hoger beroep is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7 tot en met 14.
3.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2013 houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter constateert dat de getuigen [getuige 2], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8], en [getuige 9] niet verschenen zijn. (...)
Mr. Vaders voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:
De verdediging persisteert bij het verzoek deze getuigen te horen. Hun verklaringen zijn gebruikt voor de feitenvaststelling. De verklaringen van heden passen niet bij de eerdere verklaringen.
(...)
De procureur-generaal voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:
De politie heeft getracht de getuigen mee te brengen, maar dat is tevergeefs gebleken. (...)
Het openbaar ministerie geeft er de voorkeur aan om door te gaan met de behandeling.
Het Hof trekt zich terug voor beraad in raadkamer.
Na hervatting deelt de voorzitter - zakelijk
weergegeven - het volgende mee:
Niet alle getuigen zijn overeenkomstig de opdracht van het Hof gehoord. (...) De rechter-commissaris heeft afgezien van het horen van de getuige [betrokkene 5], nadat deze getuige, ondanks een bevel medebrenging, tweemaal niet was verschenen en de woning op het bekende adres van de getuige niet meer bewoond bleek. Het Hof verenigt zich met het oordeel van de rechter-commissaris dat het nodeloos is verdere pogingen te doen en ziet af van het horen van de getuige [betrokkene 5].
Bij de overige niet gehoorde getuigen is het de vraag of het aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Is dat niet het geval, dan is het nodeloos om verdere pogingen te doen. (...)
Ter zake van de getuigen [getuige 2], [getuige 9], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] heeft de rechter-commissaris gerapporteerd dat deze getuigen zijn opgeroepen en niet verschenen. Het Hof heeft de procureur-generaal verzocht de getuigen voor deze zitting op te roepen en het Hof heeft daarbij de medebrenging bevolen. De getuigen zijn niet aangetroffen door de politie en zij zijn evenmin vrijwillig verschenen.
Uit het proces-verbaal van de politie en de overgelegde uittreksels uit de basisadministratie blijkt dat de getuigen zijn opgeroepen op het adres zoals dat is opgenomen in de basisadministratie. De politie heeft hen daar niet aangetroffen. Ook zijn oproepingen uitgegaan naar andere adressen zoals die bekend zijn uit het dossier. De getuigen zijn daar evenmin aangetroffen door de politie. Er zijn geen concrete feiten of omstandigheden gebleken op basis waarvan aannemelijk is dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn alsnog kunnen worden gehoord. Het doen van verdere pogingen om deze getuigen te horen is daarmee nodeloos. Het Hof zal daarom afzien van het horen van deze getuigen."
3.3.
De in deze zaak relevante bepalingen van het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten (hierna: SvM) luiden als volgt:
- art. 318, zevende lid:
"Alle op de lijst gebrachte getuigen worden verhoord, tenzij het Hof met toestemming van de procureur-generaal en de verdachte van hun verhoor afziet."
- art. 321:
"Indien een op de lijst voorkomende getuige niet is verschenen, beveelt het Hof, tenzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 318, zevende lid, van zijn verhoor wordt afgezien, dat hij tegen een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting zal worden gedagvaard en kan het daarbij tevens zijn medebrenging gelasten."
3.4.
Het middel steunt op de opvatting dat ingevolge art. 318, zevende lid, en art. 321 SvM slechts met toestemming van de verdachte, die te dezen niet is gegeven, van het verhoor en van de (hernieuwde) dagvaarding van in het middel genoemde getuigen kon worden afgezien.
3.5.1.
De regeling van de art. 318, zevende lid, en 321 SvM komt in de kern overeen met die van art. 280, vierde
lid, (oud) en 282 (oud) Sv, zoals deze heeft gegolden tot de invoering van de Wet herziening onderzoek ter terechtzitting per 1 februari 1998 (Stb. 1998, 3), inhoudende:
"Alle verschenen getuigen worden gehoord, tenzij door de rechtbank met toestemming van den officier van justitie en van den verdachte van hun verhoor wordt afgezien."
onderscheidenlijk:
"Indien een op de lijst voorkomende getuige niet is verschenen, beveelt de rechtbank, tenzij met toestemming van den officier en den verdachte van zijn verhoor wordt afgezien, dat hij tegen een door haar te bepalen tijdstip ter terechtzitting zal worden gedagvaard of schriftelijk opgeroepen en kan zij daarbij tevens zijne medebrenging gelasten."
3.5.2.
Daargelaten dat op niet-naleving van art. 321 en art. 318, zevende lid, SvM geen nietigheid is gesteld, vloeit die nietigheid in gevallen als de onderhavige ook niet voort uit de aard van de niet-inachtgenomen vormen. In dat verband wijst de Hoge Raad erop dat in sedert HR 28 maart 1944,NJ 1944/402 bestendige jurisprudentie is aangenomen dat het voorschrift van art. 282 (oud) Sv inzake de oproeping van een op de getuigenlijst voorkomende doch niet verschenen getuige, niet geldt in gevallen dat een hernieuwde oproeping reeds van te voren nutteloos of overbodig moet worden geacht. Er bestaat geen grond ten aanzien van de vergelijkbare bepaling van het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten anders te oordelen. Ook de wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten voor zo een andersluidende wetsuitleg.
3.5.3. '
s Hofs door het middel aangevallen beslissingen getuigen derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn in het licht van de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.6.
Voor zover het middel daarover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat art. 6 EVRM is geschonden doordat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van poging tot doodslag op [betrokkene 7] in beslissende mate is gebaseerd op tegenover de politie afgelegde verklaringen van een persoon die door de verdediging niet als getuige kon worden gehoord.
4.2.
Het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van poging tot doodslag op [betrokkene 7] steunt op de bewijsvoering die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 44 tot en met 46 is weergegeven.
4.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 augustus 2013 houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter deelt het volgende mede:
(...) In de zaken van [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn nog diverse getuigenverhoren gepland. Ook hier geldt dat de rechter-commissaris alle mogelijke inspanningen dient te doen om deze getuigen te horen. Voor wat betreft het rechtshulpverzoek aan St. Kitts heeft de rechter-commissaris contact met de betreffende autoriteiten.
De procureur-generaal voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:
De verhoren van de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] op St. Kitts zijn inmiddels gepland op 18 en 19 september 2013. Dit zal plaatsvinden op een zitting van het Engelse gerecht (...) Ik merk nog wel op dat [betrokkene 7] niet vast zit en er dus geen garantie bestaat dat hij zal verschijnen. (...)
De raadsvrouw voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:
Het is de insteek van de verdediging om de zaken inhoudelijk te behandelen in november. Als alles in het werk is gesteld om de getuigen te horen, maar dat niet gelukt is, dan houdt het op. Van [betrokkene 7] staat niet vast dat hij op St. Kitts verblijft. Hij is ook op een adres op Sint Maarten opgeroepen."
4.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2013 houdt onder meer het volgende in:
"Mr. Vaders voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:
(...) De getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] zijn niet gehoord. Er zou geregeld worden dat ze werden gehoord, maar het bleek een feestdag op St. Kitts. Daarom ging het niet door. (...)
De procureur-generaal voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:
(...) Ter zake van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] merk ik op dat ik niet op de bonnefooi naar St. Kitts kan gaan. (...)
Het Hof trekt zich terug voor beraad in raadkamer.
Na hervatting deelt de voorzitter - zakelijk
weergegeven - het volgende mee:
Niet alle getuigen zijn overeenkomstig de opdracht van het Hof gehoord. (...) Van de getuige [betrokkene 7] is niet bekend waar hij verblijft. Het is niet aannemelijk dat hij binnen aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Het Hof ziet daarom af van het horen van deze getuige."
4.5.
Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk uit (i) de onder 4.3 weergegeven opmerking van de raadsvrouwe dat het zoeken naar de getuigen op gegeven moment moet ophouden, en (ii) het achterwege blijven van een uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek [betrokkene 7] als getuige te horen, afgeleid dat de verdediging, nadat het niet gelukt was om [betrokkene 7] op St. Kitts te horen, geen prijs meer stelde op het horen van [betrokkene 7] als getuige. Het in het bestreden vonnis besloten liggende oordeel van het Hof dat de in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen van [betrokkene 7] voor het bewijs van het tenlastegelegde kunnen worden gebruikt, getuigt - mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen - niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.6.
Het middel faalt.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 29 jaren en 9 maanden.
7. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 6 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 29 jaren en 6 maanden bedraagt.
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2015.
Mr. De Savornin Lohman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 02‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Getuigenverzoeken. 1. Het middel steunt op de opvatting dat ex art. 318.7 en art. 321 Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten (hierna: SvM) slechts met toestemming van verdachte, die te dezen niet is gegeven, van het verhoor en van de (hernieuwde) dagvaarding van in het middel genoemde getuigen kon worden afgezien. De regeling van art. 318.7 en 321 SvM komt in de kern overeen met die van art. 280.4 (oud) en 282 (oud) Sv, zoals deze heeft gegolden tot de invoering van de Wet herziening onderzoek ter terechtzitting per 1 februari 1998 (Stb. 1998, 3). Daargelaten dat op niet-naleving van art. 321 en art. 318.7 SvM geen nietigheid is gesteld, vloeit die nietigheid in gevallen als de onderhavige ook niet voort uit de aard van de niet-inachtgenomen vormen. In dat verband wijst de HR erop dat in sedert HR 28 maart 1944, NJ 1944/402 bestendige jurisprudentie is aangenomen dat het voorschrift van art. 282 (oud) Sv inzake de oproeping van een op de getuigenlijst voorkomende doch niet verschenen getuige, niet geldt in gevallen dat een hernieuwde oproeping reeds van te voren nutteloos of overbodig moet worden geacht. Er bestaat geen grond t.a.v. de vergelijkbare bepaling van SvM anders te oordelen. Ook de wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten voor zo een andersluidende wetsuitleg. ’s Hofs door het middel aangevallen beslissingen getuigen derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn in het licht van de door het Hof vastgestelde f&o ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. 2. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk uit (i) de opmerking van de raadsvrouwe dat het zoeken naar de getuigen op gegeven moment moet ophouden en (ii) het achterwege blijven van een uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek X als getuige te horen, afgeleid dat de verdediging, nadat het niet gelukt was om X op St. Kitts te horen, geen prijs meer stelde op het horen van X als getuige. Het in het bestreden vonnis besloten liggende oordeel van het Hof dat de in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen van X voor het bewijs van het tlgd. kunnen worden gebruikt, getuigt - mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen - niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Middelen voor het overige: art. 81.1 RO. Ambtshalve: strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Nr. 14/03171 Zitting: 2 juni 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is bij vonnis van 20 december 2013 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof), wegens:
1. medeplegen van poging tot moord en medeplegen van poging tot doodslag”,
2. “ medeplegen van overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930 gepleegd verbod, meermalen gepleegd”,
(II) 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, als bestuurder”,
(II) 2. “medeplegen van moord”,
(II) 3. “medeplegen van moord” en
(II) 5. “overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930 gepleegd verbod, meermalen gepleegd”
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 jaren en 9 maanden, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft tevens een beslissing genomen over de inbeslaggenomen goederen.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 14/01796, 14/03173 en 14/03174. In deze zaken zal ik vandaag eveneens concluderen.
3. Het cassatieberoep heeft betrekking op het bewijs voor verdachtes betrokkenheid bij een poging tot moord op [betrokkene 6] en een poging tot doodslag op [betrokkene 7] op 20 april 2011 (feit 1) alsmede bij de moorden gepleegd op [betrokkene 8] op 25 mei 2011 (feit (II) 2) en [betrokkene 9] op 7 juli 2011 (feit (II) 3) en ten slotte voor de deelname van verdachte aan een criminele organisatie (feit (II) 1). Dit alles heeft zich afgespeeld op Sint Maarten.
4. Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte zes middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste en het derde middel bevatten klachten over het afzien van het horen van verschillende getuigen die gebruikt zijn bij de bewezenverklaring van feit 1, feit (II) 1, feit (II) 2 en feit (II) 3. Het eerste middel heeft de advocaat nader onderbouwd in een aanvulling op de schriftuur. Het tweede, vierde en zesde middel bevatten klachten over de bewezenverklaring van “voorbedachte raad” ten aanzien van feit 1, de poging tot moord op [betrokkene 6], feit (II)3, de moord op [betrokkene 8] en feit (II)2, de moord op [betrokkene 9]. Het vijfde middel stelt aan de orde dat het hof heeft nagelaten het bewijsmiddel te noemen waar een van zijn bewijsoverwegingen ten aanzien van feit (II) 3, de moord op [betrokkene 8] op is gebaseerd.
Ik zal, gelet op de onderlinge samenhang van hetgeen in de middelen aan de orde wordt gesteld eerst het eerste en derde middel bespreken, vervolgens het tweede, vierde en vijfde en zesde middel.
5. In deze conclusie wordt de afkorting SvM gebruikt voor het Wetboek van Strafvordering, zoals dat voor Sint Maarten geldt.1.
6. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof op onjuiste gronden, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist af te zien van het horen van de getuigen [betrokkene 5], [betrokkene 7] (slachtoffer poging tot doodslag), [betrokkene 6] (slachtoffer poging tot moord), [getuige 2], [getuige 9], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8], terwijl het hof eerder ten aanzien van deze negen getuigen had beslist dat zij dienden te worden gehoord.2.Daartoe wordt, kort samengevat, aangevoerd dat niet kan worden nagegaan of de oproeping van zes van deze getuigen tegen de terechtzitting van het hof deugdelijk was, omdat de oproepingsstukken in het dossier ontbreken. Daarnaast verzet art. 321 SvM zich tegen het afzien van getuigen die op grond van art. 318 lid 4 SvM door de rechter op de getuigenlijst zijn geplaatst, indien de verdediging hiermee niet instemt. Als ervan zou moeten worden uitgegaan dat het hof, ondanks het ontbreken van de instemming van de verdediging, toch bevoegd was van het horen van de getuigen af te zien, dan had het hof moeten afwegen wat hiervan de consequenties waren voor het recht dat de verdachte ingevolge art. 6 EVRM heeft om getuigen te ondervragen. Dat laatste heeft het hof niet gedaan.
7. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt het volgende. Met het oog op de regiezitting van het hof op 6 maart 2013, hebben de raadslieden van verdachte, mr. M.C. Vaders en mr. B.B. Brooks, bij brief gedagtekend 4 maart 2013 verzocht om bij de rechter-commissaris onder anderen de getuigen [getuige 2], [getuige 9], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7] te horen.
8. De getuigenverzoeken zijn tijdens de regiezitting van het hof van 6 maart 2013 besproken en het hof heeft op deze zitting beslist de verzoeken ten aanzien van (onder andere) de negen in het middel genoemde getuigen toe te wijzen. Het hof heeft de stukken vervolgens in handen gesteld van de rechter-commissaris om deze getuigen te horen.
9. Voorafgaand aan de zitting van het hof van 19 juni 2013 heeft rechter-commissaris C.T.M. Luijks bij proces-verbaal een update gegeven met betrekking tot het horen van de toegewezen getuigen. Hij heeft geverbaliseerd dat hij heeft afgezien van het horen van de getuige [betrokkene 5], nu deze ook na een bevel medebrenging niet is verschenen. Verder heeft hij onder verwijzing naar de kennelijk uitgegane oproepingen laten weten dat de verhoren van [getuige 2], [getuige 9], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7], en [getuige 8] waren gepland.
10. Ter terechtzitting van 19 juni 2013 heeft het hof de update van de rechter-commissaris ter sprake gebracht. Het proces-verbaal van de zitting bevat daaromtrent de volgende passages:
“De voorzitter deelt het volgende mede:
De rechter-commissaris heeft een proces-verbaal van de door hem verrichte onderzoekshandelingen aan het Hof doen toekomen. Daaruit blijkt […] dat nog niet alle getuigen zijn gehoord.
[…]
De raadsvrouw voert – zakelijk weergegeven – als volgt het woord:
De verdediging verzoekt het Hof een instructie aan de rechter-commissaris te geven om het verhoor van de getuige [betrokkene 6] op St. Kitts niet via de diplomatieke kanalen te laten verlopen. […] De rechter-commissaris moet gebruik maken van de contacten die er al zijn. Dat is efficiënter dan een formeel rechtshulpverzoek. St. Kitts werkt op vriendschappelijke basis mee, ook al ontbreekt een verdrag.
[…]
De voorzitter deelt het volgende mede:
Het Hof dient te waken voor onnodige vertraging van het proces. Het Hof deelt de zorg van de raadsvrouw dat het lang kan duren voordat uitvoering wordt gegeven aan het rechtshulpverzoek. Het Hof ziet echter geen mogelijkheid voor het geven van de verzochte instructie aan de rechter-commissaris. Daarnaast is op dit moment geen sprake van onnodige vertraging, nu het rechtshulpverzoek van recente datum is.”
11. Op 28 augustus 2013 vond de volgende zitting bij het hof plaats. Het proces-verbaal hiervan houdt onder meer in:
“De voorzitter deelt het volgende mede:
Zoals voorafgaand aan deze zitting reeds is aangekondigd, is het onderzoek van de rechter-commissaris in de zaken van de verdachten nog niet gereed.
[…] In de zaken van [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn nog diverse getuigenverhoren gepland. Ook hier geldt dat de rechter-commissaris alle mogelijke inspanningen dient te doen om deze getuigen te horen. Voor wat betreft het rechtshulpverzoek aan St. Kitts heeft de rechter-commissaris contact met de betreffende autoriteiten.
De procureur-generaal voert- zakelijk weergegeven – als volgt het woord:
De verhoren van de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] op St. Kitts zijn inmiddels gepland op 18 en 19 september 2013. Dit zal plaatsvinden op een zitting van het Engelse gerecht, waarbij wij aanwezig zijn. Juridisch bestaan daarvoor geen belemmeringen. Ik merk nog wel op dat [betrokkene 7] niet vast zit en er dus geen garantie bestaat dat hij zal verschijnen. Ik zal het hof na 18 en 19 september 2013 van de stand van zaken op de hoogte stellen.
De raadsvrouw voert – zakelijk weergegeven – als volgt het woord:
Het is de insteek van de verdediging om de zaken inhoudelijk te behandelen in november. Als alles in het werk is gesteld om de getuigen te horen, maar dat niet gelukt is, dan houdt het op. Van [betrokkene 7] staat niet vast dat hij op St. Kitts verblijft. Hij is ook op een adres op Sint Maarten opgeroepen. […]
De voorzitter deelt het volgende mede:
Alle inspanningen om de getuigen te horen dienen verricht te worden. Indien het niet lukt om getuige [betrokkene 7] bij de rechter-commissaris te horen, kan hij nog opgeroepen worden om ter zitting in november te worden gehoord. Een en ander kan middels e-mailcorrespondentie met de griffier afgestemd worden met het hof.”
12. Ondanks de inspanningen die door de rechter-commissaris en de door hem ingeschakelde verbalisant zijn verricht, is het niet mogelijk gebleken de getuigen op te sporen.3.Blijkens het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 18 november 2013 geeft de rechter-commissaris het vervolgens op:
“Met betrekking tot het rechtshulpverzoek ten aanzien van het horen van de getuige [betrokkene 6] geldt voorts dat meermalen is getracht om in contact te komen met de raadsman van deze getuige, maar dat alle pogingen vruchteloos zijn gebleken. Nu aan de raadsman van de getuige uitdrukkelijk is meegedeeld wat de reden voor het gewenste verhoor van zijn cliënt is, begrijpt de rechter-commissaris het uitblijven van enige reactie aldus dat geen bereidheid bestaat om als getuige te worden gehoord. Omdat de autoriteiten van St. Kitts aan de advocaat-generaal mr. Stein te kennen hebben gegeven het verhoor van de getuige [betrokkene 6] te faciliteren indien en zodra de getuige en diens raadsman met een verhoor hebben ingestemd, is niet te verwachten is dat dit verhoor op overzienbare termijn zal kunnen plaatsvinden.
Met betrekking tot de getuige [betrokkene 7] tot slot geldt dat niet bekend is waar deze getuige precies verblijft. Hoewel het rechtshulpverzoek mede op deze getuige ziet, is geen bevestiging ontvangen dat de getuige zich daadwerkelijk te St. Kitts bevindt. Om die reden is deze getuige niet gehoord.”
13. Op 26, 27, 28 november en 13 december 2013 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden bij het hof. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2013 kan worden afgeleid dat het hof verschillende getuigen met bevel medebrenging tegen die terechtzitting heeft laten opgeroepen, onder wie [getuige 2], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8], [getuige 9]. Zij zijn echter niet ter terechtzitting verschenen.
13. De in het cassatiemiddel eveneens genoemde getuigen [betrokkene 5], [betrokkene 7] en [betrokkene 6] zijn niet voor de terechtzitting van het hof van 26 november 2013 opgeroepen.
13. Ter terechtzitting van 27 november 2013 heeft het hof uiteindelijk beslist om van het horen van alle negen in het cassatiemiddel genoemde getuigen af te zien. Het proces-verbaal van de zitting van 27 november 2013 houdt hierover het volgende in:
“De voorzitter constateert dat de getuigen [getuige 2], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8] en [getuige 9] niet verschenen zijn.
Mr. Vaders voert – zakelijk weergeven – als volgt het woord:
De verdediging persisteert bij het verzoek deze getuigen te horen. Hun verklaringen zijn gebruikt voor de feitenvaststelling. De verklaringen van heden passen niet bij de eerdere verklaringen.
De getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] zijn niet gehoord. Er zou geregeld worden dat ze werden gehoord, maar het bleek een feestdag op St. Kitts. Daarom ging het niet door. [betrokkene 6] zit vast en kan dus gewoon gehoord worden. Waarom zijn advocaat daarmee moet instemmen is mij niet duidelijk.
De procureur-generaal voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:
De politie heeft getracht de getuigen mee te brengen, maar dat is tevergeefs gebleken. Ter zake van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] merk ik op dat ik niet op de bonnefooi naar St. Kitts kan gaan. De raadsman van [betrokkene 6] is herhaaldelijk benaderd, maar hij reageert niet. De autoriteiten van St. Kitts hebben geen bezwaar, maar de medewerking van de advocaat is daar noodzakelijk. In januari 2014 is nog wel een hearing van [betrokkene 6] gelast in het kader van de uitlevering die is verzocht. Het openbaar ministerie geeft er de voorkeur aan om door te gaan met de behandeling.
Het Hof trekt zich terug voor beraad in raadkamer.
Na hervatting deelt de voorzitter - zakelijk weergegeven - het volgende mee:
Niet alle getuigen zijn overeenkomstig de opdracht van het Hof gehoord. Gehoord zijn de getuigen [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 3], [getuige 10], [getuige 11], [getuige 1], [getuige 12], [medeverdachte 1] en [getuige 13]. De rechter-commissaris heeft afgezien van het horen van de getuige [betrokkene 5], nadat deze getuige, ondanks een bevel medebrenging, tweemaal niet was verschenen en de woning op het bekende adres van de getuige niet meer bewoond bleek. Het Hof verenigt zich met het oordeel van de rechter-commissaris dat het nodeloos is verdere pogingen te doen en ziet af van het horen van de getuige [betrokkene 5].
Bij de overige niet gehoorde getuigen is het de vraag of het aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Is dat niet het geval, dan is het nodeloos om verdere pogingen te doen. Van de getuige [betrokkene 7] is niet bekend waar hij verblijft. Het is niet aannemelijk dat hij binnen aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Het Hof ziet daarom af van het horen van deze getuige.
De getuige [betrokkene 6] zit in detentie op St. Kitts. Reeds in maart 2013 heeft het Hof bevolen hem te horen. Er zijn drie pogingen gedaan hem te horen. Om verschillende redenen is dat niet doorgegaan. De rechter-commissaris heeft daarvan verslag gedaan. De rechter-commissaris heeft medegedeeld dat een verhoor alleen gefaciliteerd zal worden met instemming van [betrokkene 6] en diens raadsman. Enige reactie van de raadsman van [betrokkene 6] is echter uitgebleven. De rechter-commissaris heeft daaruit begrepen dat er geen bereidheid bestaat om gehoord te worden als getuige. De rechter-commissaris heeft ook gerelateerd dat niet te verwachten is dat het verhoor op overzienbare termijn zal plaatsvinden. Het Hof heeft geen concrete feiten of omstandigheden vernomen van de verdediging of de procureur-generaal om daar anders over te oordelen. Het Hof verenigt zich met het oordeel van de rechter-commissaris dat de omstandigheid dat [betrokkene 6] en de raadsman klaarblijkelijk niet instemmen met een verhoor, meebrengt dat niet aannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn kan worden gehoord. De omstandigheid dat in januari 2014 een hearing zal plaatsvinden maakt dat niet anders, omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat [betrokkene 6] bereid is dan tevens als getuige gehoord te worden.
Ter zake van de getuigen [getuige 2], [getuige 9], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] heeft de rechter-commissaris gerapporteerd dat deze getuigen zijn opgeroepen en niet verschenen. Het Hof heeft de procureur-generaal verzocht de getuigen voor deze zitting op te roepen en het Hof heeft daarbij de medebrenging bevolen. De getuigen zijn niet aangetroffen door de politie en zij zijn evenmin vrijwillig verschenen. Uit het proces-verbaal van de politie en de overgelegde uittreksels uit de basisadministratie blijkt dat de getuigen zijn opgeroepen op het adres zoals dat is opgenomen in de basisadministratie. De politie heeft hen daar niet aangetroffen. Ook zijn oproepingen uitgegaan naar andere adressen zoals die bekend zijn uit het dossier. De getuigen zijn daar evenmin aangetroffen door de politie. Er zijn geen concrete feiten of omstandigheden gebleken op basis waarvan aannemelijk is dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn alsnog kunnen worden gehoord. Het doen van verdere pogingen om deze getuigen te horen is daarmee nodeloos. Het Hof zal daarom afzien van het horen van deze getuigen.”
16. In het middel, met name in de aanvulling op de schriftuur, wordt in de eerste plaats geklaagd dat de stukken, waaruit het hof heeft afgeleid dat de zes opgeroepen getuigen niet zijn aangetroffen op hun adressen als vermeld in de basisadministratie of elders, zich niet in het dossier bevinden. Voor zover ik heb kunnen nagaan is het juist dat deze stukken in het dossier ontbreken. Ik zie hierin echter niet zonder meer reden om de vaststellingen van het hof over de oproepingen van de getuigen in twijfel te trekken, nu de stukken kennelijk ter terechtzitting in aanwezigheid van de verdediging zijn overgelegd en de verdediging het ontbreken van enige stukken op latere terechtzittingen niet aan de orde heeft gesteld. Ik laat deze deelklacht daarom rusten.
16. Ik zal voor de verdere bespreking van het middel eerst de relevante wetsbepalingen met betrekking tot getuigenverzoeken weergeven:
Artikel 289 SvM
1. De verdachte heeft het recht getuigen en deskundigen ter terechtzitting te doen dagvaarden.
2. Hij geeft deze daartoe ten minste drie dagen voor de terechtzitting in persoon ten parkette van de officier van justitie of schriftelijk bij aangetekende, aan de officier gerichte brief op. Hij vermeldt daarbij de namen, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of, bij onbekendheid van een of ander, duidt hij hen zo nauwkeurig mogelijk aan. Bij schriftelijke opgave geldt de dag van ontvangst van de brief, die onverwijld daarop wordt aangetekend, als dag van opgave.
3. De officier van justitie doet de getuigen of deskundigen, opgegeven met inachtneming van het tweede lid, onverwijld dagvaarden, tenzij er naar zijn oordeel dwingende gronden bestaan om de dagvaarding te weigeren. In dit laatste geval maakt hij de verdachte opmerkzaam op het bepaalde in artikel 318, derde lid.
4. De getuigen en deskundigen, die zijn gedagvaard, worden gebracht op de in artikel 318, tweede lid, bedoelde lijst.
Art. 318 SvM
1. De procureur-generaal draagt de zaak voor en legt een lijst van de inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen over.
2. Hij legt ook een lijst van de getuigen over, welke de voorzitter doet voorlezen door de griffier.
3. Onmiddellijk nadat de lijst is overgelegd en voorgelezen kan de verdachte, indien de dagvaarding van een door hem opgegeven getuige door de procureur-generaal is verzuimd of geweigerd, het Hof verzoeken alsnog de dagvaarding van die getuige te bevelen.
4. Het Hof beveelt dat de overeenkomstig artikel 289, tweede lid, opgegeven getuige, wiens dagvaarding is verzuimd of geweigerd, tegen een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting zal worden gedagvaard, tenzij de dagvaarding als nodeloos moet worden aangemerkt en het achterwege blijven van de dagvaarding redelijkerwijze niet in strijd komt met het recht van de verdachte om de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge.
5. De getuige, wiens dagvaarding door het Hof is bevolen of wiens plaatsing op de lijst door de procureur-generaal is verzuimd of geweigerd, wordt door de griffier op de lijst gebracht. Hetzelfde geldt ten aanzien van de getuige die gedurende de loop van het onderzoek op de terechtzitting is verschenen en niet bij het voorafgaande onderzoek tegenwoordig is geweest.
6. Op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte worden getuigen, die niet op de lijst voorkomen doch op de terechtzitting tegenwoordig zijn, op bevel van de voorzitter alsnog door de griffier op de lijst gebracht, tenzij de ondervraging van de getuige als nodeloos moet worden aangemerkt en het achterwege blijven daarvan redelijkerwijze niet in strijd komt met het recht van de verdachte om de ondervraging van getuige à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge.
7. Alle op de lijst gebrachte getuigen worden verhoord, tenzij het Hof met toestemming van de procureur-generaal en de verdachte van hun verhoor afziet.
Artikel 321 SvM
Indien een op de lijst voorkomende getuige niet is verschenen, beveelt het Hof, tenzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 318, zevende lid, van zijn verhoor wordt afgezien, dat hij tegen een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting zal worden gedagvaard en kan het daarbij tevens zijn medebrenging gelasten.”
Artikel 358 SvM
1. Indien aan het Hof de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet verhoorde getuigen of deskundigen, of van de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt het zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door het Hof te bepalen tijdstip de dagvaarding van die getuigen of deskundigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging.
2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op de getuige, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 261 is verhoord.
Artikel 359 SvM
1. Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt het Hof met schorsing van de zaak onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de rechter-commissaris.
2. Het onderzoek geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de bepa-lingen van de artikelen 226 tot en met 271 gevoerd. Alsdan kan de rechter-commissaris de be-voegdheden die hem tijdens het gerechtelijk vooronderzoek en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek na tussenkomst van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte zijn toegekend, ambtshalve uitoefenen.”
Artikel 371 SvM
Tot het nemen van elke rechterlijke beslissing op grond van de bepalingen van deze titel kan door de procureur-generaal een vordering en door de verdachte een verzoek tot het Hof worden gedaan, tenzij uit enige bepaling het tegendeel volgt.
18. Ik stel voorop dat de verdediging ten aanzien van de negen in het middel genoemde getuigen niet conform art. 289, tweede lid, SvM ten minste drie dagen voor de zitting de officier van justitie heeft verzocht deze getuigen te doen dagvaarden. De verdediging heeft ermee volstaan om bij brief, gedateerd twee dagen voor de zitting, het hof te verzoeken om deze getuigen te doen horen bij de rechter-commissaris. Het verzoek van de verdediging diende derhalve te worden aangemerkt als een verzoek aan het hof, als bedoeld in artikel 371 SvM, om toepassing te geven aan artikel 359, eerste lid, SvM. De maatstaf voor het beoordelen van een dergelijk verzoek is of enig onderzoek door de rechter-commissaris ‘noodzakelijk’ blijkt.
18. Kennelijk heeft het hof het horen van de getuigen door de rechter-commissaris noodzakelijk geacht, aangezien het ter terechtzitting van 6 maart 2013 het verzoek ten aanzien van de negen in het middel genoemde getuigen heeft toegewezen. De rechter-commissaris is er echter lopende de procedure in hoger beroep niet in geslaagd deze getuigen te horen.
18. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2013 volgt dat het hof voorafgaand aan deze terechtzitting de procureur-generaal heeft verzocht (onder anderen) de getuigen [getuige 2], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8], [getuige 9] op te roepen en dat het hof daarbij de medebrenging van deze getuigen heeft bevolen. De grondslag voor het ambtshalve geven van het bevel tot oproeping van getuigen is gelegen in art. 358, eerste lid, SvM. Het bevel tot oproeping van de getuigen heeft ertoe geleid dat deze getuigen ingevolge art. 318 lid 5 SvM op de getuigenlijst zijn geplaatst en dat het hof formeel niet meer van het horen van deze getuigen kon afzien, behoudens met toestemming van de verdachte en de procureur-generaal. De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof van 26 november 2013 bevestigd dat zij persisteerde bij haar verzoek om deze getuigen te horen.
18. De getuigen [betrokkene 5], [betrokkene 7] en [betrokkene 6] zijn niet opgeroepen voor de terechtzitting van 26 november 2013. Van de door het hof op 28 augustus 2013 geopperde mogelijkheid om, in afstemming met de griffier, getuige [betrokkene 7] te laten oproepen voor de terechtzitting van het hof lijkt de verdediging geen gebruik te hebben gemaakt (zie hiervoor onder 11). De getuigen [betrokkene 5], [betrokkene 7] en [betrokkene 6] zijn dus niet op grond van enige wettelijke bepaling op de getuigenlijst gebracht, zodat het hof niet zonder meer gehouden was om deze getuigen opnieuw op te roepen. De verdediging heeft ter terechtzitting van 26 november 2013 gesteld dat getuige [betrokkene 6] gedetineerd is en ‘dus gewoon gehoord’ kan worden. Ten aanzien van [betrokkene 7] blijkt uit het proces-verbaal van deze zitting dat de raadsvrouw slechts heeft geconstateerd dat deze niet is gehoord. Een verzoek om daartoe alsnog pogingen te doen bevat het proces-verbaal van de zitting niet. Over getuige [betrokkene 5] heeft de verdediging op de zitting 26 november 2013 en de daarop volgende zittingen, afgaand op de processen-verbaal die van deze zittingen zijn opgemaakt met geen woord meer gerept.
18. Het hof heeft uiteindelijk beslist af te zien van het horen van alle niet gehoorde getuigen, omdat niet aannemelijk was dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn gehoord konden worden en/of omdat nadere pogingen om deze getuigen te horen nodeloos waren. Hier lijkt het hof aansluiting te hebben gezocht bij art. 288, eerste lid, aanhef en onder a, van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering, hoewel het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten daar geen equivalent van kent.
18. In het middel wordt terecht gesteld dat het hof zonder instemming van de verdediging in ieder geval niet had mogen afzien van het horen van de getuigen [getuige 2], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8] en [getuige 9], welke door het hof ambtshalve waren opgeroepen om ter terechtzitting van 26 november 2013 te verschijnen. Gelet op het bepaalde in art. 318, vijfde lid, SvM zijn deze getuigen door de ambtshalve oproeping op de getuigenlijst gebracht en het gevolg hiervan is dat het hof deze getuigen op grond van het bepaalde in art. 318, zevende lid, SvM moest horen, tenzij het hof ‘met toestemming van de procureur-generaal en de verdachte’ van de verhoren kon afzien. Nu de verdachte geen toestemming heeft gegeven om af te zien van het horen van de zes opgeroepen, maar niet verschenen getuigen, is de beslissing van het hof in strijd met art. 318 lid 7 SvM. Het is echter de vraag of dat tot cassatie moet leiden.
18. De regeling uit het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten omtrent het horen van getuigen ter terechtzitting kan, zoals uit onderhavige zaak blijkt, gemakkelijk tot een impasse in de voortgang van een strafrechtelijke procedure leiden, zoals mijn ambtgenoot Aben in zijn conclusie bij Hoge Raad 12 juli 2011 (ECLI:NL:PHR:2011:BP6567) schreef: “De Antilliaanse regeling gaat er kennelijk vanuit dat wanneer de procureur-generaal de door de verdachte opgegeven getuige heeft gedagvaard, het Hof ter terechtzitting niet zelfstandig kan beslissen dat van het verhoren van deze getuige wordt afgezien. Of deze situatie een wenselijke is, met name wanneer die getuige in weerwil van de dagvaarding niet is verschenen, kan - op zijn zachtst gezegd - worden betwijfeld. Bovendien vraag ik mij af of het uitgangspunt van (verregaande) lijdelijkheid van het Hof die in deze regeling besloten ligt door de wetgever ook bewust als uitgangspunt is gekozen.”
18. Onderhavige zaak verschilt van de zaak waarin Aben concludeerde, in die zin dat het hof in onderhavige zaak de getuigen ambtshalve heeft opgeroepen ter terechtzitting te verschijnen, terwijl in de zaak waar Aben zich over boog een aan de eisen van art. 289, tweede lid, SvM beantwoordend verzoek tot het oproepen van getuigen was gedaan. Het gevolg is echter hetzelfde: de getuigen worden op de getuigenlijst geplaatst en de rechter verliest tot op zekere hoogte de regie over de verdere procesgang. Met Aben vraag ik mij af of de wetgever heeft voorzien dat als een op de getuigenlijst geplaatste getuige niet verschijnt of niet gevonden kan worden, het strafproces zich mogelijk onbeperkt kan voortslepen. De regeling zou dan immers verplichten tot het doorgaan met het oproepen van onvindbare of onwillige getuigen totdat de procesdeelnemers hun ondervragingsrecht prijsgeven. Ik meen dan ook dat hoewel de beslissing van het hof in strijd is met de formele regeling die ingevolge het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten geldt voor het horen van getuigen, dit niet tot cassatie hoeft te leiden, tenzij de verdachte door deze beslissing geen eerlijk proces heeft gehad. Daarbij komt art. 6 EVRM en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie over het recht op het horen van getuigen om de hoek kijken. Ook de steller van het middel refereert hieraan.
18. Uit de jurisprudentie van het EHRM die betrekking heeft op het recht van de verdachte de hem belastende getuigen te horen gelden sinds de zaak Al-Khawaja en Tahery4.tegen het Verenigd Koninkrijk in grote lijnen de volgende twee algemene uitgangspunten. De verdachte heeft in beginsel het recht getuigen die hem belasten op de zitting, of in ieder geval in enig stadium van de procedure, te ondervragen. Als dat niet mogelijk blijkt, dan moet daar in de eerste plaats een goede reden voor zijn.5.Is dat het geval (de getuige is overleden, beroept zich op zijn verschoningsrecht, is onvindbaar of is bedreigd) dan treedt de tweede regel in werking die geldt als de “sole or decisive rule”: berust het bewijs uitsluitend of in beslissende mate op de verklaring van een getuige die niet door de verdachte gehoord is kunnen worden, dan kan dit in strijd komen met art. 6 EVRM. De “sole or decisive rule” is echter niet absoluut maar afhankelijk van compenserende factoren die in iedere zaak afzonderlijk moeten worden gewogen.6.
27. Zowel bij de Straatsburgse jurisprudentie als de Nederlandse jurisprudentie geldt als eis dat de verdediging in voldoende mate activiteiten moet hebben ontplooid om de getuige te (laten) horen. Daarbij heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 1 juli 20147.de eisen die aan de verdediging worden gesteld nog eens aangescherpt door te bepalen dat de rechter, indien een getuige naar aanleiding van een oproeping niet is verschenen, een hernieuwde oproeping achterwege kan laten met als argument dat uit het uitblijven van een gemotiveerd verzoek van de verdediging mag worden afgeleid dat de verdediging geen prijs stelt op hernieuwde oproeping.
28. Waartoe leiden deze uitgangspunten nu in onderhavige zaak?
28. Ten aanzien van de getuigen [getuige 2], [getuige 9], [getuige 4], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] heeft de rechter-commissaris vergeefse pogingen gedaan deze getuigen te horen en deze zijn, nadat het hof deze getuigen ambtshalve met bevel medebrenging heeft opgeroepen voor de zitting van 26 november 2013, daar niet verschenen. Op de zitting van 28 augustus 2013 zei de raadsvrouw nog: “als alles in het werk is gesteld om de getuigen te horen, maar dat niet gelukt is, dan houdt het op.” In haar pleitnota in hoger beroep heeft de raadsvrouw op de zitting van het hof van 13 december 2013 wel in algemene bewoordingen gepersisteerd bij het verzoek “de getuigen” te kunnen horen, maar een specifiek gemotiveerd verzoek per getuige is niet meer gedaan.8.
30. Gelet op deze omstandigheden meen ik dat het niet tot cassatie hoeft te leiden dat het hof in weerwil van het bepaalde in art. 318, zevende lid, SvM een art. 321 SvM heeft afgezien van een hernieuwde oproeping van de zes genoemde getuigen. De motivering van het hof past binnen de kaders hiervoor besproken jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad.9.
31. Dat er nog andere mogelijkheden denkbaar zouden zijn geweest om de getuigen te traceren en op termijn ter terechtzitting te laten verschijnen, doet aan het voorgaande niet af. Het hof heeft in die exercities geen brood meer gezien, waarbij ik opmerk dat de verdediging, niets heeft aangevoerd om dat oordeel anders te laten uitvallen.
31. Voor zover het hof gehouden was zich te beraden over een nieuwe oproeping van de getuigen [betrokkene 5], [betrokkene 7] en [betrokkene 6] – wat mijns inziens bij gebrek aan een gemotiveerd hernieuwd verzoek van de verdediging niet het geval was - geldt ten aanzien van hen hetzelfde. Het hof heeft bovendien uitvoerig gemotiveerd waarom het heeft afgezien van het horen van deze drie getuigen. Daarbij heeft het hof in zijn afweging betrokken en kunnen betrekken:
- -
in het geval van [betrokkene 7]: de omstandigheid dat zijn woon- of verblijfplaats onbekend is gebleven;
- -
in het geval van [betrokkene 5]: de omstandigheid dat hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet is verschenen bij de rechter-commissaris, noch is aangetroffen op bekende adressen, terwijl zijn woning bij bezoek van de politie voorafgaand aan de terechtzitting van 26 november 2013 niet meer bewoond was;
- -
in het geval van [betrokkene 6]: de omstandigheid dat het rechtshulpverzoek, ook na onderhoud tussen de rechter-commissaris en de autoriteiten van St. Kitts, gedurende meer dan acht maanden niet tot resultaat heeft geleid en dat medewerking van de getuige en diens raadsman ondanks herhaalde verzoeken is uitgebleven.
33. Dat de verdediging niet vermag in te zien waarom de advocaat van getuige [betrokkene 6] zou moeten instemmen met het verhoor van [betrokkene 6], neemt niet weg dat hetgeen de rechter-commissaris hieromtrent heeft medegedeeld in overeenstemming is met de regelgeving van Saint Kitts waarmee bij het uitvoeren van een rechtshulpverzoek rekening mee moet worden gehouden.10.De verdediging heeft de juistheid hiervan evenmin betwist.
34. Kortom, ik meen dat voor alle niet gehoorde getuigen geldt dat, voor zover bij het verzoek deze getuigen te horen door de verdediging is gepersisteerd, het afzien van het (hernieuwd) oproepen van deze getuigen door het hof voldoende is gemotiveerd. Deze motivering kan mijns inziens ook de toets van de jurisprudentie van het EHRM op dit punt doorstaan, nu het hof al hetgeen heeft gedaan wat in redelijkheid van het hof kon worden verwacht om de getuigen door de verdediging te laten horen en op de zitting te laten verschijnen.11.
35. Daaraan wil ik nog het volgende toevoegen. In het eerste middel wordt niet geklaagd over het oordeel van het hof dat de verklaringen van de niet door de verdediging gehoorde getuigen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, hetgeen door het hof uitvoerig wordt gemotiveerd op p. 33 tot en met 35 van het bestreden vonnis. Daarover wordt alleen geklaagd in het derde middel voor zover het gaat om het gebruik van verklaringen van getuige [betrokkene 7].
35. Voor beantwoording van de vraag of de verdediging wel belang heeft bij cassatie op grond van het eerste middel, verwijs ik dan ook naar het arrest van de Hoge Raad van 4 november 201412.waarin de Hoge Raad overweegt:
“2.4.1. Het arrest HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496 (NJ 2014/441, m.nt. Borgers; red.), houdt omtrent de beoordeling van cassatieklachten over de motivering van de beslissing inzake een verzoek tot het oproepen en horen van getuigen onder meer het volgende in:
“2.75 (…) In art. 80a RO is bepaald dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard op de grond dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarom mag in gevallen waarin dat belang niet evident is, van de verdediging in redelijkheid worden verlangd dat zij in de cassatieschriftuur een toelichting geeft met betrekking tot het belang bij haar klacht. (…)”
2.4.2 In aanmerking genomen dat in de schriftuur niet wordt opgekomen tegen 's Hofs oordeel dat de bewezenverklaring ‘niet uitsluitend of overwegend op de verklaring van deze aangever berust’, noch wordt opgekomen tegen 's Hofs oordeel dat de verklaring van K. ‘op belangrijke punten wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal’, mist de verdachte een voldoende rechtens te respecteren belang bij zijn klacht in cassatie dat het getuigeverzoek onbegrijpelijk gemotiveerd is afgewezen. Met zijn overwegingen heeft het Hof immers als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de verklaring van K., ook al heeft de verdediging hem niet ter terechtzitting van het Hof als getuige gehoord, bruikbaar is voor het bewijs nu de betrokkenheid van de verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van diens verklaring die door de verdachte zijn betwist (vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145).”
37. Bij deze stand van de jurisprudentie is mijn conclusie dat verdachte, voor zover het hof in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in art. 318, zevende lid, en art. 321 SvM, onvoldoende rechtens te respecteren belang heeft bij zijn in het eerste middel verwoorde klacht ten aanzien van de beslissing van het hof om zonder instemming van de verdediging af te zien van het horen van de op de getuigenlijst geplaatste getuigen. Voor zover het gaat om de getuigen die niet op de getuigenlijst zijn geplaatst, is de beslissing van het hof deze getuigen niet (hernieuwd) op te roepen voldoende gemotiveerd. Bovendien mist de klacht ten aanzien van deze getuigen voldoende rechtens te respecteren belang omdat in de schriftuur, niet wordt geklaagd over de overweging van het hof dat de bewezenverklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat laatste geldt niet voor het gebruik van de verklaringen van de getuige [betrokkene 7] voor de bewezenverklaring van het tweede onderdeel van feit 1, maar dat komt bij het derde middel aan de orde.
37. Het middel is vergeefs voorgesteld.
37. Het derde middel houdt in dat de bewezenverklaring van het tweede onderdeel van feit 1, te weten het medeplegen van een poging tot doodslag op [betrokkene 7], in beslissende mate is gebaseerd op een verklaring van de niet door de verdediging gehoorde getuige [betrokkene 7].
37. Het derde middel bevat, naast de klacht dat het gebruik van de verklaring van getuige [betrokkene 7] in strijd is met de beginselen van een eerlijk proces, de omschrijving van het belang van de verdachte bij het slagen van de klacht ten aanzien van getuige [betrokkene 7] zou hebben. In het middel wordt betwist dat de verklaring van getuige [betrokkene 7] met betrekking tot het tweede onderdeel van feit 1 voldoende steun vindt in ander bewijs, in elk geval wat betreft de aanname dat verdachte op [betrokkene 7] heeft geschoten en dat verdachte het opzet had op de dood van [betrokkene 7].
37. Ik zou het middel kort kunnen afdoen op grond van het volgende. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, blijkt uit hetgeen ik hiervoor onder punt 26 heb opgemerkt er ten aanzien van de activiteiten van de verdediging met betrekking tot de verzoeken [betrokkene 7] als getuige te horen, geen (voldoende duidelijk) gemotiveerd verzoek is gedaan hem, nadat alle pogingen daartoe waren mislukt, alsnog op te roepen of als getuige te doen horen. Als daarvan wordt uitgegaan, kon het hof, mede gelet op hetgeen ik onder 35 bij de bespreking van het eerste middel heb opgemerkt, uit het achterwege blijven van een dergelijke gemotiveerd verzoek afleiden dat de verdediging geen prijs meer stelde op het horen van die getuige. Aan het gebruik van de verklaring van getuige [betrokkene 7] zou in dat geval art. 6 EVRM niet in de weg, ook niet als de bewezenverklaring “in belangrijke mate” zou steunen op die verklaring. Dat zou tot de conclusie leiden dat de klacht dat het gebruik van de verklaring(en) van [betrokkene 7] voor het bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces, faalt.
37. Voor het geval de Hoge Raad van oordeel is dat moet worden aangenomen dat de verdediging gepersisteerd heeft bij het horen van [betrokkene 7] als getuige, dan moet wel getoetst worden of de verklaring van [betrokkene 7] dat verdachte op hem heeft geschoten wordt ondersteund door ander bewijs. Oftewel zoals in het middel wordt betoogd, dan had het hof moeten toetsen of het bewijs van de poging tot doodslag door verdachte op [betrokkene 7] uitsluitend of in beslissende mate is gebaseerd op de verklaring van [betrokkene 7]. Daarom zal ik dit onderdeel van het middel wel bespreken ook al ben ik de mening toegedaan dat op grond van de processtukken kan worden geconcludeerd dat de verdediging niet voldoende duidelijk heeft gepersisteerd bij het horen van [betrokkene 7] als getuige.
37. Het hof heeft ten aanzien van het tweede onderdeel van feit 1 ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat hij:
“ter uitvoering van het door hem, verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [betrokkene 7] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [betrokkene 7] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
44. Daartoe heeft het hof de navolgende bewijsmiddelen gebruikt:
Feit 1
Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 april 2011 gesloten en getekend door [verbalisant 6] en [verbalisant 7], respectievelijk inspecteur en brigadier van politie bij het Korps Politie Sint Maarten, pv. nummer: 1104201850.AAN (E1 p. 52 e.v.), voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 7], zakelijk weergegeven:
Op woensdag 20 april 2011 omstreeks 15.00 uur ging ik boodschappen doen bij de Chinese supermarkt langs de kant van de weg. Ik ging bij de bushalte staan. Er kwam een grijze Honda CRV met donkere ruiten aanrijden. Ik kon niet zien wie de bestuurder was. Toen de auto dichterbij kwam zag ik dat de mij goed bekende man [verdachte] uitstapte en met een M-16 in zijn handen gericht op mij begon te schieten. Terwijl ik wegrende werd ik enkele keren geschoten. Ik kreeg een schot aan mijn linker heup, mijn linker elleboog en linker onderbeen.
Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 mei 2012 gesloten en getekend door [verbalisant 8], brigadier van politie, benoemd tot buitengewoon agent van politie bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, standplaats Sint Maarten, dienstdoende bij het Recherche Samenwerkingsteam en [verbalisant 9], brigadier van politie bij het Korps Politie Sint Maarten en dienstdoende bij bet Recherche Samenwerkingsteam, pv. nummer: 1205151244.V01 (R1 bijlage 11, p. 8 e.v.), voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 7], zakelijk weergegeven:
Ik was samen met [betrokkene 6] toen er op mij werd geschoten bij de bushalte.
Een proces-verbaal van fotoconfrontatie, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 27 april 2011 gesloten en getekend door [verbalisant 7] en [verbalisant 18], respectievelijk brigadier en agent van politie bij het Korps Politie Sint Maarten, pv. nummer: 1104261855.AMB (E1 p. 61 e.V.), voor zover inhoudende als relaas van die verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Aangever [betrokkene 7] wees de foto aan van de verdachte afgebeeld op foto 5 en verklaarde dat deze persoon op 20 april 2011 omstreeks 15.00 uur in de wijk Dutch Quarter op hem had geschoten. De verdachte afgebeeld op foto 5 is genaamd [verdachte].
Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 november 2011 gesloten en getekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, benoemd tot buitengewoon agent van politie bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, standplaats Sint Maarten, pv. nummer: 1111220900.V06 (B2 p. 443 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte 6], zakelijk weergegeven:
On the 16th of April 2011, [verdachte] was shot on the property of Greg's Bar Under the Sun. In the hospital it was mentioned that the shooter of [verdachte] had to be killed. The next day everybody went out looking for information to find out who the shooter was.
On the 18th of April, [medeverdachte 1] got a message on his BB from an unknown person, that stated that [betrokkene 6] was the shooter of [verdachte]. It was decided to go and look for [betrokkene 6] and that whoever found [betrokkene 6], would kill him.
On the 20th of April [medeverdachte 1] called me on my cell phone and told me the following: "We got to roll, it ain't nothing to talk about. I'm outside". With that statement I knew that he meant that we had to go and look for [betrokkene 6]. I got in the car with [medeverdachte 1]. I saw that he had a 9mm glock between the center console and the hand brakes of his car. He was driving his blue Ford Fusion. [verdachte] told us that he got information about the exact location where [betrokkene 6] was staying. [verdachte] said that [betrokkene 6] was staying by [betrokkene 10]'s house, the man who is missing a part of his right hand in Middle Region and that [betrokkene 6] is hanging out by the Supermarket in French Quarter. [verdachte] told [medeverdachte 1] to call him if he saw [betrokkene 6]. We drove to Middle Region via the A.Th. Illidgeroad. In Middle Region [medeverdachte 1] asked me to show him the house that belongs to [betrokkene 10]. I showed him the house. [medeverdachte 1] drove by real
slow checking. We then drove through Dutch Quarter to go and check the Supermarket in French Quarter. After that we drove to [betrokkene 11] in French Quarter. While chilling by [betrokkene 11], [medeverdachte 1] got a message on his BB. I think it was from [verdachte]. [medeverdachte 1] told me that his cousin and them got [betrokkene 6]. [medeverdachte 1] then called [verdachte]. I heard [medeverdachte 1] say that if he was there he would not have missed. About the conversation between him and [verdachte] [medeverdachte 1] told me that [medeverdachte 3] was the driver of the silver jeep and that [verdachte] sat in the back passenger seat. He told me that [verdachte] got out and fired at [betrokkene 6] with AR-15 in Dutch Quarter after [betrokkene 6]. [medeverdachte 1] told me that [betrokkene 6] got shot in the chest area, but he was wearing a bullet proof vest. [betrokkene 6] fell to ground and got up and ran away. [medeverdachte 1] told me that [verdachte] try firing the gun again but it jammed. A next unknown man fired shots back at [verdachte]. He further told me that [medeverdachte 3] fired shots from inside the jeep at the unknown man. [medeverdachte 1] told me that the shot that [medeverdachte 3] fired hit the man in his leg.
Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 2 december 2011 gesloten en getekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], hoofdagenten van politie, benoemd tot buitengewoon agent van politie bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, standplaats Sint Maarten, dienstdoende bij het Recherche Samenwerkingsteam, pv.nummer: 1112021100.V12 (B3 p. 746 e.v.), voor zover inhoudende als verhoor van de verdachte [medeverdachte 5], zakelijk weergegeven:
[verdachte] vertelde mij dat [betrokkene 12] hem had verteld dat [betrokkene 6] de moordenaar van zijn broer was. [verdachte] vertelde mij dat [betrokkene 12] een afspraak zou maken met [betrokkene 6] zodat [verdachte] [betrokkene 6] kon afschieten. [verdachte] vertelde mij dat hij de auto uit kwam en met een geweer wilde schieten op [betrokkene 6]. [verdachte] vertelde mij dat zijn vuurwapen weigerde en dat hij terugliep naar de auto. [verdachte] vertelde mij ook dat hij door de adrenaline vergeten was iets over zijn gezicht te doen zodat hij niet herkend kon worden. [medeverdachte 3] schoot toen door het portierraam van de auto. Hierbij raakte [medeverdachte 3] een andere jongen.
Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 november 2011 gesloten en getekend door [verbalisant 10] en [verbalisant 4], respectievelijk hoofdagent eerste klasse en hoofdagent van politie, benoemd tot buitengewoon agent van politie bij het Korps Politie Sint Maarten, dienstdoende bij het Recherche Samenwerkingsteam, pv. nummer: 1111221010.V04 (B1, p 220 e.V.), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte 3], zakelijk weergegeven:
De bestuurder van de auto bij Tan Tan is nooit uitgestapt. [betrokkene 6] viel inderdaad, maar droeg een vest. [betrokkene 6] heeft niet teruggeschoten maar had wel een vuurwapen. De persoon die op [betrokkene 6] wilde schieten kreeg storing aan zijn vuurwapen. Deze man boog zich over [betrokkene 6] heen, maar het vuurwapen van die man weigerde. De andere man probeerde de man met het vuurwapen te stoppen om niet op [betrokkene 6] te schieten. De bestuurder van de Jeep die werd gebruikt opende het vuur vanuit de auto op de man die trachtte de man te stoppen die op [betrokkene 6] wilde schieten. De bestuurder schoot dus door het gesloten rechter voorportierraam op deze man. De bestuurder schoot zeven keer op die man. Ik weet niet welk schot die man raakte, maar hij viel op de grond.
45. Met betrekking tot de verklaring van [medeverdachte 3], het laatste bewijsmiddel heeft het hof overwogen:
“Het Hof gaat daarom ervan uit dat [medeverdachte 3] zelf de persoon is die hij in zijn verklaring als de bestuurder van de auto cq. de Jeep aanduidt”
46. Het hof heeft voorts met betrekking tot het tweede onderdeel van feit 1 overwogen:
“Opzet / feit l
Uit de verklaringen van [betrokkene 7] in samenhang met de verklaringen van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] leidt het Hof af dat de verdachte in de richting van zowel [betrokkene 7] als [betrokkene 6], die samen bij de bushalte waren, heeft geschoten. Daarbij had de verdachte klaarblijkelijk het oog op [betrokkene 6], maar heeft hij tegelijkertijd willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [betrokkene 7] dodelijk zou raken. Aldus is sprake van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [betrokkene 7].”
Verklaringen [betrokkene 7], [medeverdachte 6], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] / feit 1
In zijn aangifte heeft [betrokkene 7] verklaard dat [verdachte] (de verdachte) uit een auto stapte met een M-16 in zijn handen en op hem begon te schieten. De medeverdachte [medeverdachte 6] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]) hem had verteld dat [verdachte] uitstapte en op [betrokkene 6] ([betrokkene 6]) schoot met een AR-15. Het Hof acht deze verklaringen wat betreft het door de verdachte gebruikte wapen niet innerlijk tegenstrijdig nu uit beide verklaringen volgt dat de verdachte met een wapen heeft geschoten en uit de inhoud van het dossier blijkt dat een M-16 en een AR-15 typen geweren zijn die sterk op elkaar lijken.
De verklaringen van [betrokkene 7] en [medeverdachte 6] dat de verdachte heeft geschoten zijn naar het oordeel van het Hof evenmin tegenstrijdig met de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 5] dat [verdachte] hem had verteld dat hij uit de auto kwam met een geweer en daarmee wilde schieten (op [betrokkene 6]) maar dat zijn wapen weigerde en met de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3] dat de persoon die (op [betrokkene 6]) wilde schieten een storing kreeg aan zijn vuurwapen. Uit de verklaringen van [betrokkene 7] en [medeverdachte 6] volgt dat de verdachte heeft geschoten. Uit de verklaring van [medeverdachte 6] blijkt voorts dat daarna, toen de verdachte nog een keer probeerde te schieten, zijn wapen blokkeerde. Deze gang van zaken acht het Hof bewezen mede gelet op het feit dat zowel uit de verklaring van [medeverdachte 6] als van [medeverdachte 3] volgt dat [betrokkene 6] werd geraakt maar weer kon opstaan dankzij het feit dat hij een kogelvrij vest droeg, terwijl niet is komen vast te staan dat de medeverdachte [medeverdachte 3] op [betrokkene 6] heeft geschoten. Het Hof gaat daarom ervan uit dat het door de verdachte gebruikte wapen weigerde, zoals ook blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3], nadat hij al een keer in de richting van en/of op [betrokkene 6] had geschoten. In zoverre is van innerlijke tegenstrijdigheid tussen de voor het bewijs gebezigde verklaringen dus geen sprake.”
47. Uit de bewijsmiddelen en de hierboven weergegeven bewijsoverweging van het hof maak ik op dat het hof het medeplegen door verdachte van een poging tot doodslag op [betrokkene 7] niet baseert op de schoten die door de bestuurder van de auto, [medeverdachte 3], op [betrokkene 7] zijn afgevuurd, maar op het schieten van verdachte zelf op [betrokkene 6] waardoor verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [betrokkene 7] dodelijk zou raken. Hiervoor is de verklaring van [betrokkene 7], inhoudende dat hij zag dat verdachte op hem schoot, cruciaal. Daarbij bieden de verklaringen van de andere getuigen mijns inziens onvoldoende steun voor verdachtes opzet in voorwaardelijke zin op de dood van [betrokkene 7], het punt dat door de verdediging ook is betwist, nu uit die verklaringen niet volgt waar [betrokkene 7] zich precies bevond, toen verdachte begon te schieten op [betrokkene 6]. Kennelijk heeft het hof aangenomen dat [betrokkene 7] vlakbij [betrokkene 6] stond, maar ook deze omstandigheid kan alleen ontleend worden aan de verklaringen van [betrokkene 7] zelf. Indien wordt aangenomen dat verdachte heeft gepersisteerd bij het horen van [betrokkene 7], dan is het middel gegrond, voor zover daarin wordt aangevoerd dat de bewezenverklaring van de poging tot doodslag op [betrokkene 7] in beslissende mate steunt op de verklaringen van [betrokkene 7], terwijl de verdediging niet in de gelegenheid is geweest deze te ondervragen. Uit de beslissing van het hof blijkt namelijk evenmin op welke wijze de onmogelijkheid van de verdachte deze getuige te ondervragen is gecompenseerd. In dat geval zou het middel slagen.
47. Ik neem echter de stelling in dat het middel faalt op de hiervoor onder 41 genoemde grond. Ik ben mij er echter van bewust dat voor de alternatieve redenering van het middel ook veel valt te zeggen. Het bewijs van het voorwaardelijke opzet van verdachte op de dood van [betrokkene 7] wordt nauwelijks door andere bewijsmiddelen dan de verklaringen van [betrokkene 7] zelf ondersteund.
47. Het derde middel faalt.
47. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van de voorbedachte raad ten aanzien van het eerste onderdeel van feit 1, het medeplegen van een poging tot moord op [betrokkene 6], niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
47. Het hof heeft ten aanzien van het eerste onderdeel van feit 1 ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat hij:
“dat hij tezamen en in vereniging met een ander op 20 april 2011 te Sint Maarten, ter uitvoering van het door hem, verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [betrokkene 6] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [betrokkene 6] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
52. De bewijsmiddelen die het hof hiervoor gebruikt heeft zijn gelijk aan de bewijsmiddelen met betrekking tot het tweede onderdeel van feit 1 die hiervoor onder 43 zijn weergegeven.
52. Het hof heeft met betrekking tot de voorbedachte raad overwogen:
“Voorbedachte raad / feit 1
Het Hof acht bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft geprobeerd [betrokkene 6] van het leven te beroven. Vast is komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn besluit om [betrokkene 6] om het leven te brengen, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte had vernomen dat [betrokkene 6] de moordenaar van zijn broer was, dat hij daarna met behulp van anderen op zoek is gegaan naar [betrokkene 6], dat hij weer later bij supermarkt Tan Tan met een geweer uit een auto is gestapt, alwaar [betrokkene 6] zich bevond, en dat hij vervolgens in de richting van [betrokkene 6] heeft geschoten en dat hij nog een keer op hem probeerde te schieten, maar dat zijn wapen toen
weigerde. In dit licht kan niet worden gezegd dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Van contra-indicaties die erop wijzen dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld en waaraan een zwaarder gewicht toekomt, is naar het oordeel van het Hof geen sprake.”
54. In zijn standaardarrest van 15 oktober 201313., gevolgd door onder andere het arrest van 14 oktober 201414., waar de steller van het middel zich op beroept, moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, moet de rechter in zijn motivering van de bewezenverklaring daaraan nadere aandacht geven.
55. Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van getuige [medeverdachte 6] en getuige [medeverdachte 5], blijkt dat vrijwel direct nadat de broer van verdachte was neergeschoten, ‘in the hospital’ het plan is opgevat om de dader te achterhalen en te doden. Dat was op 16 april 2011. Op 18 april 2011 werd bekend dat [betrokkene 6] de dader was. Of verdachte aanwezig was toen het besluit werd genomen en op welke datum hij de naam [betrokkene 6] te horen kreeg, blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Ik merk daarbij op dat het zich niet moeilijk laat indenken dat de verdachte een van de personen is geweest die ‘in the hospital’ bij zijn broer was en dat hij een van de personen is geweest die met de dader wilde afrekenen. Maar goed, dat is slechts een vermoeden. Het hof heeft in elk geval uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat verdachte op 20 april 2011, voorzien van een wapen, samen met zijn ‘hitman’ [medeverdachte 3] op zoek was naar [betrokkene 6], dat hij daarover contact had met anderen en dat hij anderen aanspoorde om hem te helpen [betrokkene 6] te vinden. Uit de verklaring van getuige [medeverdachte 6] volgt voorts dat het doden van [betrokkene 6] het doel van de zoektocht was. Het hof verwijst in zijn bewijsoverweging naar deze zoektocht. De verdachte heeft [betrokkene 6] diezelfde dag nog gevonden en heeft daadwerkelijk op hem geschoten, ‘in the chest’. Bovendien heeft de verdachte op enig moment aan getuige [medeverdachte 5] verteld dat hij [betrokkene 6] wilde ‘afschieten’.
55. Dat het hof op basis van de bewijsmiddelen tot het oordeel is gekomen dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, acht ik gelet op het voorgaande niet onbegrijpelijk. De bewijsmiddelen duiden op een breed opgezette zoekactie, waarbij verschillende betrokkenen bewapend en al op zoek zijn gegaan naar de degene die de broer van verdachte had neergeschoten. Die zoektocht laat zich moeilijk in luttele seconden afspelen, zodat het oordeel van het hof ‘dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn besluit om [betrokkene 6] om het leven te brengen, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven’, evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ is dan ook toereikend gemotiveerd.
55. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de in artikel 81, eerste lid, RO bedoelde motivering.
55. Het vierde middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van de voorbedachten raad ten aanzien van feit (II) 3, het medeplegen van moord op [betrokkene 9], niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
55. Het hof heeft met betrekking tot feit (II)3 ten laste van verdachte bewezenverklaard:
“dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op of omstreeks 7 juli 2011 te Sint Maarten, op of nabij de Fort Willem Road, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [betrokkene 9], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels geschoten in het lichaam van die [betrokkene 9], tengevolge waarvan voornoemde [betrokkene 9] is overleden;”
60. Daartoe heeft het hof de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
Feit (II)3
Een proces-verbaal van technisch onderzoek, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 januari 2012 gesloten en getekend door [verbalisant 11], verbalisant, pv. nummer: 1201231651.FTO (G1 p. 8 e.v.), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 7 juli 2011, omstreeks 01.50 uur, werd door de meldkamer verzocht een forensisch onderzoek te verrichten bij een schietpartij met dodelijke afloop te Fort Willem ter hoogte van perceel 9. Bij mijn aankomst ter plaatse zag ik een goudkleurige personenauto van het merk HYUNDAI", type "ELANTRA" en voorzien van het kenteken [001], geparkeerd voor het perceel Fort Willem road no. 9, met zijn motorkap in de zuidelijke richting. Het linker achterportier stond open. Het slachtoffer lag op zijn buik op het wegdek met zijn rechterbeen in een onnatuurlijke stand. Het slachtoffer vertoonde verschillende in- en uitschotverwondingen over zijn hele lichaam. Dr. R. Douglas, heeft het slachtoffer dood verklaard op de plaats delict Op de plaats delict heb ik, verbalisant, de navolgende munitiedelen aangetroffen:
- bij het linker achterwiel van de personenauto "HYUNDAI" en op ongeveer 35 centimeter van het hoofd van het slachtoffer een huls voorzien van bodenstempel "W R A 66" (T-1);
- bij het rechter achterwiel van de personenauto "HYUNDAI" een huls voorzien van bodemstempel "W R A 66" (T-2);
- op ongeveer 30 centimeter van spoor no. T-2, een huls voorzien van bodemstempel "FEDERAL 45 AUTO +P" (T-3);
- op ongeveer 45 centimeter van spoor no. T-3, een huls voorzien van bodemstempel "FEDERAL 45 AUTO +P" (T-4);
- op ongeveer 60 centimeter vanaf de rechter voorwiel een huls voorzien van de bodemstempel "FEDERAL 45 AUTO +P" (T-5).
Dr. R. Douglas verrichtte dezelfde dag de lijkschouwing. De identiteit van het slachtoffer bleek te zijn: [betrokkene 9], geboren in de Dominicaanse Republiek op [geboortedatum] 1974 en gewoond hebbende op Fort Willem Road 9 te Sint Maarten.
Op maandag 11 juli 2011, werd door de patholoog-anatoom dr. D. Zielinski, sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer. Tijdens deze sectie heb ik, verbalisant, de volgende stukken van overtuiging veiliggesteld en in belang van het verder onderzoek in beslag genomen: 4 stuks projectiel .45 en 1 projectiel en 2 stuks deelmantel uit het lichaam van het slachtoffer.
Deze en andere SVO's werden onderzocht door het NFI.
Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 12 september 2011 door ing. P. Pieper, (Q2 p. 252 e.v. 1109121104.NFI) voor zover inhoudende als bevindingen van genoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
Drie hulzen zijn voorzien van het bodemstempel 'FEDERAL 45 AUTO +P'. Twee hulzen zijn voorzien van het bodemstempel 'W R A 6 6'. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen zijn de hulzen van het kaliber .45 ACP. De aanduiding '45 AUTO' is hiervan een synoniem. De aanduiding +P staat voor een extra zware lading van de patroon. De letters 'FEDERAL' duiden op het gelijknamige munitiemerk en de letter 'WRA' duiden op het munitiemerk Winchester. De twee koperkleurige kogels passen het best bij het kaliber .45 ACP. De twee kogels zijn van het type Expanding Full Metal Jacket (EFMJ) van het munitiemerk Federal, welk type kogels is voorzien van een rubberneus onder de mantel, met de mantel ingekerfd zodat deze bij impact openbreekt volgens een vast patroon. Twee andere loden koperkleurige kogels passen het best bij het kaliber .38 Special en .357 Magnum. Het betreft hollow-point kogels. Conclusies:
- de hypothese dat de vijf hulzen (.45 ACP) zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen als de drie hulzen opgenomen in de LVKH onder nummer 7323 (zaak Shakespeare) is zeer veel waarschijnlijker dan dat de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
- er is gebruik gemaakt van minimaal twee verschillende vuurwapens: een kaliber .45 ACP en een kaliber .38 Special of .357 Magnum.
Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 juli 2011 gesloten en getekend door [verbalisant 12], verbalisant, pv. nummer: 1107070240.GET (C2 p. 717 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 4], zakelijk weergegeven:
Ik ben de vriendin van [betrokkene 9]. Toen wij vannacht per auto voor onze woning kwamen, parkeerde [betrokkene 9] de auto. Ik stapte uit en ik zag een onbekende auto die in mijn richting kwam met de grote verlichting aan. Kort hierna stopte de onbekende auto naast de auto van [betrokkene 9]. Ik zag een onbekende man voor mij, die vanuit het achterportier achter de bestuurder van die auto stapte. Hij was gekleed in het zwart en had een zwart masker op. Hij liep heel snel in de richting van de auto van [betrokkene 9]. Zonder iets te zeggen begon die man in de richting van [betrokkene 9] te schieten. Ik was bang en ik lag meteen op de grond. Ik heb ongeveer 5 à 6 schoten gehoord. Ik bleef daar tot ik niets meer hoorde. Daarna rende ik in de richting van de auto van [betrokkene 9] en ik zag hem op de grond naast zijn auto liggen.
Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 juli 2011 gesloten en getekend door verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 13], pv. nummer: 1107070230.GET (C2 p. 719 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 4], zakelijk weergegeven:
Toen deze auto stopte stonden we met de neuzen van de auto's in dezelfde richting. Gelijke toen deze man uitstapte ben ik gaan rennen. Het duurde heel even, ik denk nu dat de gemaskerde man even wachtte tot ik weg was, want hij had mij makkelijk kunnen neerschieten. Ik hoorde schieten, ik denk vier maal en toen heel even niet en toen weer twee schoten.
Een proces-verbaal van bevindingen verklaring [getuige 6], in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 februari 2012 gesloten en getekend door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], dienstdoende bij het Recherche Samenwerkingsteam, pv. nummer: 1201310900.AMB (G1 p. 124 e.V.), voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten zakelijk weergegeven:
[getuige 6] verklaarde ons het volgende. Op de dag van de moord lag ik in bed te slapen. Op een gegeven moment werd ik wakker daar ik het alarm van mijn auto hoorde. Mijn auto stond onder onze woning geparkeerd. Ik ben naar de voordeur gelopen. Toen ik uit het raampje keek zag ik de auto van mijn buurman [betrokkene 9] geparkeerd staan. Ik zag dat de verlichting van de auto niet aanstond. Op dat moment hoorde ik het geluid van een draaiende motor aan de straatzijde van mijn woning. Ik ben toen naar het raam van de slaapkamer gelopen, welke grenst aan de straatzijde. Toen ik onderweg was naar de slaapkamer, hoorde ik geluiden onder mijn woning.
Toen ik uit het raam keek, zag ik dat de straatverlichting brandde. Ik zag dat naast mijn woning een witte auto geparkeerd stond. Het betrof volgens mij een Toyota of een Hyundai, door de voorzijde denk ik meer een Toyota. De auto stond met de neus in de richting van Great Bay Resort. Ik zag dat de verlichting van de auto uit was. Op dat moment dacht ik dat er iemand bij mijn auto was. Ik liep toen in de richting van de voordeur, toen ik ineens drie schoten hoorde. Ik wist dat het schoten waren. Uit angst ben ik op de grond gaan liggen. Kort hierna hoorde ik een auto wegrijden. Toen ik dacht dat de auto weg was, ben ik wederom naar mijn voordeur gelopen. Toen ik uit het raampje keek, zag ik mijn buurman [betrokkene 9], naast de linkerachterdeur van zijn auto liggen. Ik zag dat de deur van zijn auto nog open stond. [betrokkene 9] lag toen tussen zijn auto en de gevel.
De auto die naast mijn woning geparkeerd was, was toen ook al weg. Kort hierop kwam zijn vriendin gillend naar me toe.
Een proces-verbaal van verhoor van anonieme / bedreigde getuige I op 17 april 2012, opgemaakt door mr. C.T.M. Luijks, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit Gerecht, pv. nummer: 1204171717.GET.I (R1 p. 30 e.v.) met als bijlage een proces-verbaal van verhoor van deze getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 maart 2012 gesloten en getekend door verbalisanten 1011 en 1020, voor zover inhoudende als verklaring van een anonieme bedreigde getuige, zakelijk weergegeven:
Het was in de periode dat er vele liquidaties op Sint Maarten werden gepleegd. Het was volgens mij tussen 22.00 en 01.45 uur en ik was op dat moment in de wijk Fort Willem in de omgeving van de straat die volgens mij de Fort Willem Road heet. Ik zag toen dat er uit de richting van het Great Bay Hotel een goudkleurige Hyundai Elantra aan kwam rijden. Kort daarop kwam deze Hyundai weer terugrijden in de richting van het Great Bay Hotel. Hooguit enkele minuten later zag ik een witte Nissan Almera ook vanuit dezelfde richting aankomen rijden, die halverwege keerde en ook weer terugreed in de richting van het Great Bay Hotel. In de tussenliggende tijd heb ik geen andere auto’s zien rijden. Ondanks het feit dat de straatverlichting knipperde zag ik dat de bestuurder van de witte auto een uit St. Peters afkomstige man was, die [medeverdachte 3] heet. Ik schat de afstand waar vandaan ik het gezicht van [medeverdachte 3] zag op enkele meters. Ik zag dat hij een grijs shirt droeg. Verder zag ik de witte auto zijn weg volgen in dezelfde richting als de door mij genoemde Hyundai Elantra. Kort daarop hoorde ik een aantal schoten. Ik schat dat het tussen de zes en acht schoten waren. Het geluid van de schoten kwam vanuit de richting waar zowel de door mij genoemde Hyundai Elantra als de witte auto waren gereden. Ik keek onmiddellijk in de richting waar de schoten vandaan kwamen. Ik zag toen dat de door mij genoemde Hyundai Elantra bij een woning geparkeerd stond. De auto’s stonden beide stil met de voorkant in de richting van de Little Bay Road. De woning(en) waar de auto's stonden waren verlicht, ik kon daardoor goed zien dat het om de eerder door mij genoemde auto's ging. Ik zag vervolgens dat twee personen wegrenden, ze kwamen zoals ik zag uit de richting van de Hyundai Elantra en renden in de richting van de witte auto. Op het moment dat ik deze personen zag wegrennen, heb ik geen andere personen in de omgeving van de twee genoemde auto's gezien. Een van deze mannen droeg een grijs shirt waarvan de capuchon (hoody) over zijn hoofd was getrokken. Ik zag dat hij aan de
bestuurderskant van de witte auto instapte. Deze persoon kwam qua postuur en het shirt dat hij droeg overeen met [medeverdachte 3], die zoals ik al eerder verklaarde in de witte auto reed. Verder zag ik dat de andere man aan de passagierskant instapte. Deze man droeg zoals ik zag een donkergekleurde hoody en was qua postuur iets groter dan de bestuurder. Nadat de beide mannen in de auto zaten, hoorde en zag ik dat de witte auto met hoge snelheid wegreed in de richting van de Little Bay Road.
De man op foto 2 ken ik onder de naam [medeverdachte 3] en hij is degene die ik in mijn verklaring heb herkend als de bestuurder van de witte Nissan Almera.
Opmerking verbalisanten: Foto 2 betreft de afbeelding van [medeverdachte 3].
Een proces-verbaal van verhoor van anonieme / bedreigde getuige H op 17 april 2012, opgemaakt door mr. C.T.M. Luijks, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit Gerecht, pv. nummer: 1204171215.GET.H (R1 p. 16 e.v.) met als bijlage een proces-verbaal van verhoor van deze getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 maart 2012 gesloten en getekend door verbalisanten 1011 en 1020, voor zover inhoudende als verklaring van een anonieme bedreigde getuige, zakelijk weergegeven:
Over de moord op de broer van [betrokkene 8] heb ik [verdachte] het volgende horen zeggen. Ik hoorde hem zeggen dat hij en anderen de broer van [betrokkene 8] gevolgd hebben naar zijn huis en dat hij toen hij uit zijn auto stapte werd neergeschoten. [verdachte] zei dat de broer van [betrokkene 8] was doodgeschoten omdat hij twee Spaanstalige mannen uit Santo Domingo naar Sint Maarten had laten komen, om [verdachte] dood te laten schieten
Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 2 december 2011 gesloten en getekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], verbalisanten, pv.nummer: 1112021100.V12 (B3 p. 746 e.V.), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte 5], zakelijk weergegeven:
Na de schietpartij op de broer van [betrokkene 8] belde ik [verdachte] op dat ik naar hem toe kwam. [verdachte] vertelde mij dat [betrokkene 12] hem had verteld dat de broer van [betrokkene 8] twee of drie Dominicanen had meegenomen om [verdachte] te vermoorden. [verdachte] vertelde mij dat hij had gedaan wat hij moest doen. [verdachte] vertelde mij dat hij het samen met [medeverdachte 3] geregeld had. [verdachte] vertelde mij ook dat de vrouw wegrende en dat hij haar niet vermoord had, omdat zij er niets mee te maken had. [verdachte] vertelde mij dat de man dood was.”
61. Aan de voorbedachte raad met betrekking tot de moord op [betrokkene 9] heeft het hof geen bijzondere bewijsoverweging gewijd, zodat moet worden nagegaan of de voorbedachte raad rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt. Dat is mijns inziens het geval.
61. Uit gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van de anonieme bedreigde getuige H. en getuige [medeverdachte 5], volgt rechtstreeks dat verdachte tezamen met anderen de broer van [betrokkene 8] is gevolgd om hem dood te (laten) schieten. Reden hiervoor was dat verdachte wist dat de broer van [betrokkene 8] twee Spaanse mannen naar Sint maarten had laten komen om hem, verdachte, dood te schieten. De achtervolging tot aan de plaats waar het slachtoffer is doodgeschoten heeft enige tijd (minuten) in beslag genomen, zo volgt uit de verklaring van anonieme bedreigde getuige I. Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 4] dat de schutter een zwart masker droeg. Verdachte heeft aan [medeverdachte 5] verteld dat hij gedaan had wat hij moest doen.
61. Op basis van voormelde feiten en omstandigheden is het niet onbegrijpelijk dat het hof kennelijk tot het oordeel is gekomen dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het exacte moment waarop het plan is opgevat volgt niet uit de bewijsmiddelen. Uit de aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden heeft het hof echter wel kunnen afleiden dat er enige voorbereiding aan de uitvoering van het plan is voorafgegaan en dat de achtervolging enige tijd in beslag heeft genomen, zodat voor de verdachte gelegenheid heeft bestaan na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ is dan ook toereikend gemotiveerd.
61. Het vierde middel faalt en kan worden afgedaan met de in artikel 81, eerste lid, RO bedoelde motivering.
61. Het vijfde middel klaagt dat het hof in zijn bewijsoverweging ten aanzien van feit (II)3 kennelijk redengevende feiten en omstandigheden heeft opgenomen, die niet door wettige bewijsmiddelen worden gestaafd.
61. Het gaat de steller van het middel uitsluitend om de laatste zin van de volgende overweging van het hof:
“Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte 5]
[…] Voor wat betreft de moord op [betrokkene 9] heeft de verdediging tevens betoogd dat de verklaring van [medeverdachte 5] ongeloofwaardig is en dat het steunbewijs niet redengevend is voor de betrokkenheid van de verdachte hierbij.
Dit betoog wordt niet gevolgd. Ter toelichting overweegt het Hof het volgende.
[medeverdachte 5] is door de verdediging op 31 januari 2012 over zijn verklaring uitvoerig ondervraagd bij rechter-commissaris. Omtrent de redenen van zijn wetenschap heeft [medeverdachte 5] consistent verklaard dat hetgeen hij heeft verklaard over de moord op [betrokkene 8] en [betrokkene 9] hij heeft gehoord van d verdachte en dat hij daarin geen wijzigingen wil aanbrengen. Voorts heeft [medeverdachte 5] verklaard dat de politie hem geen beloftes heeft gedaan in ruil voor een verklaring. Het hof acht de verklaring betrouwbaar nu die voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en objectieve gegevens uit nader onderzoek.
[…] Omtrent de reden van de moord op [betrokkene 9] heeft [medeverdachte 5] verklaard dat de broer van [betrokkene 8] twee of drie Dominicanen had meegenomen om [verdachte] (de verdachte) te vermoorden. Dit wordt bevestigd door de anonieme bedreigde getuige H, die verklaart dat de reden voor het neerschieten van [betrokkene 9] was, dat [betrokkene 9] twee Spaanstalige mannen uit Santo Domingo had meegenomen om [verdachte] te laten doodschieten. Verder heeft [medeverdachte 5] uit eigen beweging verklaard dat - kort nadat een van de broers in Fort William was vermoord - de medeverdachte [medeverdachte 3] is staande gehouden tijdens een verkeerscontrole omdat hij zonder rijbewijs reed en dat de auto waarin hij reed in beslag is genomen. Dit specifieke gegeven wordt bevestigd door nader onderzoek. Volgens [medeverdachte 5] heeft hij hierover telefonisch contact gehad met de medeverdachte [verdachte], hetgeen bevestigd wordt in een afgeluisterd telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 5] op 7 juli 2011 om 7.37 uur, waarin de verdachte zegt: 'They there, the po police there stop on the hill, take the car from the man, I want to go, see if, what I can safe it, before they go with it huh... '. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de inhoud van dit telefoongesprek, terwijl de versluierde bewoordingen van de verdachte passen in hetgeen [medeverdachte 5] heeft verklaard, namelijk dat de verdachte diezelfde dag naar het terrein is gegaan om de betreffende huurauto zelf op te halen, omdat de medeverdachte [medeverdachte 3] een vuurwapen in deze auto had achtergelaten, dat de medeverdachte [medeverdachte 3] had gebruikt. Dat de verhuurder de auto zelf zou hebben opgehaald en er geen wapen is gevonden, zoals door de verdediging aangevoerd, doet aan de geloofwaardigheid van hetgeen [medeverdachte 5] heeft verklaard niet af. Op dat moment bestond er voor de politie geen aanleiding om in de auto te gaan zoeken naar een wapen. Voorts sluit deze gang van zaken niet uit dat de verdachte op een ander moment het wapen uit de auto heeft gehaald.
Bij het voorgaande neemt het Hof in aanmerking dat de verdachte op 7 juli om 9.44 uur aan de medeverdachte [medeverdachte 3] een sms-bericht heeft gestuurd, inhoudende "Dont worry you still my young brother"(N1 p. 270). De verdachte, noch de medeverdachte [medeverdachte 3] heeft over dit bericht een verklaring gegeven, terwijl dit bericht is te begrijpen binnen de context van de verklaring van [medeverdachte 5] dat de verdachte de medeverdachte [medeverdachte 3] een pak slaag heeft gegeven, omdat hij het vuurwapen was vergeten. Het feit dat de medeverdachte [medeverdachte 3] op 7 juli 2011 om 7.30 uur, ongeveer vijf uur na de moord op [betrokkene 9], met een vuurwapen op de openbare weg rijdt biedt - indirect - steunbewijs aan het bewezenverklaarde.”
67. De overweging van het hof begint als een overweging over de betrouwbaarheid van getuige [medeverdachte 5]. De feiten en omstandigheden die het hof noemt ter weerlegging van het betrouwbaarheidsverweer, zijn niet redengevend voor de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen waaraan deze feiten en omstandigheden worden ontleend, hoeven derhalve niet uitdrukkelijk en nauwkeurig te worden vermeld.15.
68. De steller van het middel merkt terecht op dat de betrouwbaarheidsoverweging van het hof in de laatste zin een bewijsoverweging bevat. Strikt genomen had het hof hier moeten aangeven aan welk wettig bewijsmiddel het de genoemde feiten en omstandigheden heeft ontleend. Het hof noemt de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte 3] vijf uren na de moord op [betrokkene 9] een vuurwapen bij zich had op de openbare weg immers – indirect - steunbewijs voor het bewezenverklaarde. Het gaat mijns inziens echter hooguit om indirect steunbewijs voor de betrokkenheid van [medeverdachte 3] bij het bewezenverklaarde, welke betrokkenheid reeds voldoende uit andere bewijsmiddelen blijkt. Het indirecte steunbewijs doet mijns niets af en voegt niets toe aan hetgeen reeds uit de bewijsmiddelen blijkt omtrent verdachtes betrokkenheid bij het bewezenverklaarde.
68. Het vijfde middel faalt bij gebrek aan belang.
68. Het zesde middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van de voorbedachten raad ten aanzien van feit (II) 2, het medeplegen van moord op [betrokkene 8], niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
68. Het hof heeft met betrekking tot feit (II) 2 ten laste van verdachte bewezen verklaard:
“dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op 25 mei 2011 te Sint Maarten, langs de Waterfront Road, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [betrokkene 8], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels geschoten in het li-chaam van die [betrokkene 8], tengevolge waarvan voornoemde [betrokkene 8] is overleden;”
72. Daartoe heeft het hof de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
“Feit (II)2
Een proces-verbaal van de Technische Opsporings- en herkenningsdienst met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 2 november 2011 (F1 p. 11 e.v.), gesloten en getekend door technisch rechercheurs, [verbalisant 14], [verbalisant 15] en [verbalisant 16], pv. nummer: 1111020900.FTO. voor zover inhoudende, als relaas van de verbalisanten, -zakelijk weergegeven:
Op woensdag 25 mei 2011 omstreeks 11u50 verzocht de meldkamer om een forensisch onderzoek te verrichten bij een schietpartij op de Waterfront Road, waarbij een slachtoffer nog teken van leven vertoonde. Wij troffen bij de uitmonding van een kreekje van Simpson Bay omstreeks 12.00 uur een man liggend op zijn buik aan met zijn schoenen in het water. De man vertoonde geen teken van leven. Wij vernamen dat omstanders het slachtoffer, toen het nog teken van leven vertoonde, op de walkant hebben gezet. Ter plaatse werden 4 zilverkleurige hulzen aangetroffen. De volgende dag werden door en op aanwijzing van getuigen nog 2 goudkleurige hulzen ter plaatse aangetroffen. Lijkschouwer Dr. M. Mercuur maakte een lijkschouwingsrapport op (Bijlage 1 bij het PV, inhoudende dat Dr. Mercuur om 12u15 de dood constateerde). De identiteit van de man werd vastgesteld via dactyloscopisch onderzoek (bijlage 2 bij het PV: Een proces-verbaal van de TOHD, voor zover inhoudende dat uit dactyloscopisch onderzoek onomstotelijk is gebleken dat het dodelijke slachtoffer in de zaak Waterfront Road van woensdag 25 mei 2011 [betrokkene 8] geboren op [geboortedatum] 1978 in de Dominicaanse Republiek betrof).
Op zaterdag 28 mei 2011 onderzochten wij een donkerblauwe Chevrolet Tracker met kenteken [002] alleen aan de achterzijde, aangetroffen achter struikgewas bij een inham op de L.B. Scott Road, naast de Under The Sun Bar & Carwash en tegenover Emilio Wilson Park, onzichtbaar vanaf de L.B. Scott Road, met achter het voertuig een looppad dat leidde naar het terrein naast Under the Sun Bar & Carwash. De auto bleek te zijn gestolen van een persoon genaamd [...] Er werden epitheelmonsters genomen vanaf onder andere het hoornpaneel bij het stuur (SVO 275-T26) en vanaf de versnellingshandel (SVO 275-T29).
Een geschrift, te weten een rapport van het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V. te Curaçao, opgemaakt en ondertekend door de patholoog Dr. G.D. Zielinski, betreffende een op 31 mei 2011 verrichtte obductie van [betrokkene 8], datum overlijden 25 mei 2011, (F1, p. 5 e.v.) voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
[betrokkene 8] geboren [geboortedatum]-1978 Dominicaanse Republiek, is overleden als gevolg van weefselschade en bloedverlies ten gevolge van schotletsels. Er waren meerdere perforaties op het lichaam, een in het hoofd, meerdere op de borst en rechter bovenarm, rechter bovenrug en linker onderrug. In het lichaam werden 2 projectielen aangetroffen, terwijl er waarschijnlijk 3 projectielen in het lichaam zijn achtergebleven.
Een geschrift, te weten een rapport d.d. 12 september 2011 van het Nederlands Forensisch Instituut, 1109120906.NFI (Q1, p. 163 e.V.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De kogels in het lichaam van [betrokkene 8] van het munitiemerk Federal en het type "Expanding Full Metal Jacket" zijn voorzien van een rubber neus onder de ingekerfde mantel, zodat deze openbreekt volgens een vast patroon. De op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn van het kaliber .45 ACP. De 6 hulzen zijn zeer waarschijnlijk verschoten met een en het zelfde vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het kaliber .45 ACP Colt, model 1911 of een hiervan afgeleid model. De afvuursporen van de kogels passen bij dit type vuurwapen.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 maart 2012 gesloten en getekend door verbalisanten [verbalisant 17] en [verbalisant 8], standplaats Sint Maarten, werkzaam bij het Recherche Samenwerkingsteam, pv. nummer: 1203061100.GET (F1, p. 126 e.v.) voor zover inhoudende, als verklaring van [getuige 9], zakelijk weergegeven:
Op 25 mei 2011 was ik thuis in mijn woning op de tweede verdieping in een gebouw tegenover het Tropicana Casino te Sint Maarten toen het schietincident met de mij bekende [betrokkene 8] plaatsvond op ongeveer 100 feet vanaf mijn woning. Ik had vrij zicht op de plaats waar alles gebeurde. Ik hoorde 2 schoten. Ik sprong op uit bed en keek uit het raam. Het bed stond zo ongeveer tegen het raam aan, dus na 1 of 2 seconden keek ik al naar buiten. Vanuit het slaapkamerraam keek ik recht naar de plaats waar [betrokkene 8] werd neergeschoten. Ik zag de 2 honden van [betrokkene 8] rennen in de richting van de woning van [betrokkene 8]. Ik zag een persoon in het water liggen, ik zag het water nog bewegen. Ik dacht dat het [betrokkene 8] was omdat zijn honden daar wegrenden. Ik zag twee personen dicht bij de waterkant staan op minder dan een meter van [betrokkene 8]. Ik zag dat een van deze twee personen, de verst van mij verwijderde, een vuurwapen op [betrokkene 8] richtte en nog 6 of 7 keer op [betrokkene 8] schoot. Deze persoon stond bijna over [betrokkene 8] heen gebogen en ik zag zijn arm, waarin hij het vuurwapen had, bewegen. Ik zag ook rook uit het wapen van deze man komen. [betrokkene 8] lag in het water en ik zag ook dat het water steeds bewoog op het moment dat er geschoten werd. De andere persoon stond erbij en had zijn armen langs zijn lichaam hangen, met zijn vuurwapen ook in zijn rechterhand. Daarna renden ze rustig, zonder haast, naar een auto die bij het water stond, het was een blauwe jeep, mogelijk een Chevrolet Geo Tracker. Ik zag dat ze hun vuurwapens onder hun shirt wegstopten. Een dader had O-benen en was slank en had een shirt over zijn hoofd, ik kon zijn gezicht en nek niet zien. De andere was iets langer, met ook een shirt over zijn hoofd. De vuurwapens waren een soort firegun, net zoals de politie die heeft. De auto stond geparkeerd met de voorkant in de richting van de Waterfrontroad.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 28 mei 2011 gesloten en getekend door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 18], pv.nummer: 1105281145.GET (F1. p. 173) voor zover inhoudende, als verklaring van C.G. Hill, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 25 mei 2011 was ik tussen 11.30 uur en 12.00 uur bij het appartementencomplex aan de Waterfrond Road naast Budget Marine, toen ik ongeveer 6 à 7 schoten hoorde uit de richting van Tire Center aan de Waterfront Road. Toen ik kort hierna de weg op reed zag ik een donkerblauwe SUV met hoge snelheid langsrijden, voorzien van kenteken [002]. Ik schreef het nummer direct op, omdat ik omdat ik dacht dat de auto iets te maken had met de schoten die ik had gehoord en door de manier waarop de bestuurder van de auto reed. De ruiten waren zwaar verdonkerd. Het was een oude SUV, de kleur was verbleekt. Ik overhandig u het kenteken dat ik heb opgeschreven.
Een proces-verbaal bevinding Camerabeeld Comm System N.V., in de wettelijke vorm opgemaakt en op 26 mei 2011 (F 1 p. 158 e.V.), gesloten en getekend door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 18], pv. nummer: 1105261000.AMB. voor zover inhoudende, als verklaring van de verbalisanten, -zakelijk weergegeven-:
Op de videobeelden gericht op de doorgaande weg Wellingtonroad is vast te stellen dat op 25 mei 2011, te (11u 16:31 +26 minuten vertraging=) 11u42:31 een donkerblauwe jeep van het merk Chevrolet Tracker vanaf de Orange Grove Road linksaf de Wellington Road op rijdt en rechtdoor in de richting van Welfare Road rijdt. Op de voorbumper van dit voertuig werd geen kenteken gezien.
Een geschrift, te weten een rapport d.d. 23 december 2011 van het Nederlands Forensisch Instituut (Q1, p. 200 e.v., 1112231937.NFI), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het in de bemonstering van de versnellingspook van de Chevy verkregen DNA profiel matcht met het DNA profiel van de verdachte [medeverdachte 3], met een berekende frequentie van kleiner dan één op één miljard.
Een geschrift, te weten een rapport d.d. 23 december 2011 van het Nederlands Forensisch
Instituut (Q1, p. 723 e.v. 1112132143.NFI). voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het in de bemonstering van de airbag van de Chevy verkregen DNA profiel matcht met het DNA profiel van de verdachte [medeverdachte 3], met een berekende frequentie van kleiner dan één op één miljard.
Een proces-verbaal van verhoor van anonieme / bedreigde getuige A op 13 oktober 2011, opgemaakt door mr. C.T.M. Luijks, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit Gerecht, pv. nummer: 1110131214.GET.A (N1 p. 50 e.v.) met als bijlage een proces-verbaal van verhoor van deze getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 oktober 2011 gesloten en getekend door verbalisanten 1010 en 1110, voor zover inhoudende als verklaring van een anonieme bedreigde getuige, zakelijk weergegeven:
De moord op [betrokkene 8] was in opdracht van [verdachte]. Er waren meerdere auto’s bij betrokken. Ze werkten als een team. [medeverdachte 3] en een andere man hebben [betrokkene 8] doodgeschoten. De rest stond op de uitkijk. Ik heb verschillende mensen waaronder [medeverdachte 4] horen zeggen dat [medeverdachte 3] één van de schutters was die [betrokkene 8] heeft doodgeschoten.
Een proces-verbaal van verhoor van anonieme / bedreigde getuige H op 17 april 2012, opgemaakt door mr. C.T.M. Luijks, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit Gerecht, pv. nummer: 1204171215.GET.H (R1 p. 16 e.v.) met als bijlage een proces-verbaal van verhoor van deze getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 maart 2012 gesloten en getekend door verbalisanten 1011 en 1020, voor zover inhoudende als verklaring van een anonieme bedreigde getuige, zakelijk weergegeven:
Ik kan mij herinneren dat [verdachte] kort nadat [betrokkene 8] was vermoord gezegd heeft dat hij betrokken was bij de moord op [betrokkene 8]. Ik heb [verdachte] horen zeggen dat bij de moord een .45 gebruikt was en dat zijn vriend [betrokkene 8] had doodgeschoten. [verdachte] zei dat ze [betrokkene 8] een poos gevolgd hadden, zodat ze wisten waar hij was.
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 november 2011 gesloten en getekend door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], standplaats Sint Maarten, werkzaam bij het Recherche Samenwerkingsteam, pv. nummer: 11112021100.V12 (B3 p. 745 e.v.) voor zover inhoudende, als verklaring van [medeverdachte 5], zakelijk weergegeven:
Een dag of drie nadat [betrokkene 8] werd vermoord vertelde [verdachte] mij dat [betrokkene 12] een afspraak met [betrokkene 8] had geregeld, zodat [verdachte] [betrokkene 8] dood kon maken. [verdachte] vertelde mij dat hij samen met [medeverdachte 3] naar die plek was gegaan. [verdachte] vertelde mij verder dat hij tegen [medeverdachte 3] had gezegd dat hij uit de auto moest stappen om [betrokkene 8] dood te schieten. [verdachte] vertelde mij dat [medeverdachte 3] uit de auto stapte en gelijk schoot toen hij [betrokkene 8] zag. [verdachte] vertelde mij dat [betrokkene 8] in het water lag.
73. Het hof heeft aan de voorbedachte raad met betrekking tot dit feit geen bijzondere bewijsoverweging gewijd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan onder meer worden afgeleid:
- -
dat een derde een afspraak met [betrokkene 8] heeft gemaakt, zodat verdachte [betrokkene 8] kon doden,
- -
dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 3] naar ‘die plek’ is gegaan,
- -
dat medeverdachte [medeverdachte 3] de huurmoordenaar is van verdachte,
- -
dat verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 3] heeft gezegd dat hij uit de auto moest stappen om [betrokkene 8] dood te schieten en dat medeverdachte [medeverdachte 3] dat ook daadwerkelijk heeft gedaan,
- -
dat in een gestolen auto nabij de plaats delict een DNA profiel is gevonden dat matcht met het DNA profiel van medeverdachte [medeverdachte 3], met een berekend frequentie van kleiner dan één op één miljard.
74. Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft het hof kunnen afleiden dat verdachte met zijn huurmoordenaar op weg is gegaan naar de plaats waar – naar verdachte wist – het latere slachtoffer zich zou bevinden. Voor de rit naar de plaats delict is een gestolen auto gebruikt. Deze gang van zaken staat mijns inziens reeds aan het aannemen van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling in de weg. Wanneer het besluit om [betrokkene 8] te doden precies is genomen, blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Wel volgt uit de bewijsmiddelen dat het besluit in elk geval was genomen voordat [betrokkene 12] een afspraak maakte met [betrokkene 8] en voordat de verdachte met [medeverdachte 3] op weg ging naar ‘die plek’. Dat het hof kennelijk tot het oordeel is gekomen dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn besluit om [betrokkene 8] te doden, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, acht ik dan ook niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ is toereikend gemotiveerd.
74. Het zesde middel faalt en kan worden afgedaan met de in artikel 81, eerste lid, RO bedoelde motivering.
74. De middelen falen, al dan niet wegens gebrek aan belang. Het tweede, vierde en zesde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
74. Ambtshalve merk ik het volgende op. De (gedetineerde) verdachte heeft op 30 december 2013 cassatie ingesteld. De cassatieprocedure zal niet binnen zestien maanden kunnen worden afgerond. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM zal worden overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
74. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
74. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, uitsluitend voor wat betreft de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑06‑2015
Het tussenvonnis waarin deze beslissing is genomen is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 november 2013. Nu het vonnis mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 november 2013 en de cassatie-akte niet beslissend is voor de omvang van het beroep, betreft het hier een voor cassatie vatbare tussenuitspraak. Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 8e druk, 2015, p. 21 en 23.
Dit blijkt uit de processen-verbaal van de rechter-commissaris van 3 oktober 2013 en het proces-verbaal van bevindingen van L.F. Nap van 4 september 2013.
EHRM 15 december 2011, Al-Khawaja en Tahery t. Verenigd Koninkrijk, nrs. 26766/05 en 22228/06, met name par. 119 en 147.
EHRM 16 oktober 2014, Suldin tegen Rusland, nr. 20077/04, rov. 51- 54 waarnaar ook de steller van het middel verwijst.
Zie uitgebreider M.J. Dubelaar, Betrouwbaar getuigenbewijs,dissertatie Wolters Kluwer 2014, p. 116 en p. 122 e. v.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. M.J. Borgers.
Zie punt 63 pleitnota zitting 13 december 2013.
EHRM 16 oktober 2014, Suldin tegen Rusland, nr. 20077/04, rov. 51- 54 waarnaar ook de steller van het middel verwijst.
Saint Kitts and Nevis vormen een soevereine staat in het Gemenebest van Naties, voorheen bekend als het Britse Gemenebest.
Zie voor een overzicht van de jurisprudentie van het EHRM op dit punt het proefschrift van B. de Wilde, Stille getuigen, Het recht belastende getuigen in strafzaken te ondervragen, Wolters Kluwer 2015, par. 2.5.
HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3113, NJ 2015/139, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen.
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156, m.nt. B.F. Keulen.
HR 14 oktober 2014, ECLI:HR:2014:2962, rov. 2.3.
HR 23 oktober 2007, r.ov. 3.3, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70, m.nt. M.J. Borgers.