Einde inhoudsopgave
Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Artikel 7a
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
15-05-2023, Stb. 2023, 176 (uitgifte: 31-05-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-05-2023, Stb. 2023, 176 (uitgifte: 31-05-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
De bezoldiging van de rechterlijk ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van overlijden.
2.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden wordt aan de weduwe of de weduwnaar van wie de overleden rechterlijk ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden. Als maatstaf geldt de bezoldiging die de rechterlijk ambtenaar op de dag van het overlijden genoot. Onder weduwe of weduwnaar van wie de rechterlijk ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, wordt mede begrepen de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de nabestaande levenspartner met wie de niet gehuwde rechterlijk ambtenaar samenwoonde en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voerde op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt.
3.
De uitkering wordt vermeerderd met een bedrag gelijk aan drie maal de vakantie-uitkering over een maand. Als maatstaf geldt de bezoldiging die de rechterlijk ambtenaar in de maand van het overlijden zou hebben genoten.
4.
Bij ontstentenis van een weduwe of weduwnaar van wie de rechterlijk ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden mede verstaan natuurlijke kinderen waarover de rechterlijk ambtenaar de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
5.
Ontbreken ook minderjarige kinderen, dan geschiedt, indien de rechterlijk ambtenaar kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, de uitkering ten behoeve van deze nagelaten betrekkingen.
6.
Indien de rechterlijk ambtenaar geen betrekkingen als bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid nalaat, kan het in het tweede lid bedoelde bedrag geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten die in verband met lijkbezorging en de aan het overlijden voorafgaande ziekte zijn gemaakt, indien de nalatenschap van de rechterlijk ambtenaar voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
7.
Op het bedrag, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt in mindering gebracht een uitkering op grond van artikel 35 van de Ziektewet, een uitkering op grond van artikel 74 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, een uitkering op grond van artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkering, indien deze uitkeringen worden uitgekeerd. Indien een uitkering als bedoeld in de eerste volzin zowel uit een benoeming in een rechterlijk ambt als uit een of meer andere betrekkingen voortvloeit, wordt voor de toepassing van de eerste volzin onder uitkering verstaan het gedeelte van de uitkering dat aan de benoeming in het rechterlijk ambt kan worden toegerekend.