HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.8.
HR, 10-07-2018, nr. 16/05997 B
ECLI:NL:HR:2018:1151
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-07-2018
- Zaaknummer
16/05997 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1151, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑07‑2018; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:442
ECLI:NL:PHR:2018:442, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1151
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑03‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0306
Uitspraak 10‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv onder klaagster (beslagene, geen verdachte) op auto met van diefstal afkomstig(e) motorblok en versnellingsbak, waarna OvJ auto met uitzondering van die onderdelen voorafgaand aan beklagprocedure heeft teruggegeven aan klaagster. Hoogst onwaarschijnlijk dat motorblok en versnellingsbak aan het verkeer zullen worden onttrokken op de grond dat voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang? HR herhaalt toepasselijke maatstaf bij de beoordeling van een klaagschrift van beslagene gericht tegen een ex art. 94 Sv gelegd beslag. Rb heeft geoordeeld dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het motorblok en de versnellingsbak zal onttrekken aan het verkeer op de grond dat niet kan worden uitgesloten dat de rechter die over de o.a.h.v. zal moeten beslissen van oordeel is dat het voorwerpen betreft die van diefstal afkomstig zijn en waarvan het ongecontroleerde bezit van zodanige aard is dat het afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van met gestolen auto-onderdelen bedreven handel en dat dit ongecontroleerde bezit daarom in strijd is met de wet of het algemeen belang. Gelet op de vooropgestelde maatstaf, geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
Partij(en)
10 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/05997 B
ARA/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 29 november 2016, nummer RK 16/5130, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de onder de klaagster inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het motorblok en de versnellingsbak van haar auto, aan het verkeer zullen worden onttrokken.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klaagster inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 31 mei 2016 is onder klaagster een auto in beslag genomen. Uit onderzoek door de forensisch voertuigidentificatie-onderzoeker van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) is gebleken dat twee onderdelen van de auto, te weten het motorblok en de versnellingsbak, van diefstal afkomstig zijn. Op 18 juli 2016 is door de officier van justitie reeds een last tot teruggave verstrekt van de inbeslaggenomen auto, met uitzondering van het motorblok en de versnellingsbak.
De officier van justitie heeft in raadkamer bevestigd dat klager geen verdachte is en dat het Openbaar Ministerie een separate vordering tot onttrekking aan het verkeer zal indienen.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als dat niet zo is, komt de vraag aan de orde of klager te goeder trouw is en redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor - in dit geval - artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
Het Openbaar Ministerie heeft in het indienen van het klaagschrift door klager kennelijk geen aanleiding gezien de vordering tot onttrekking aan het verkeer in te dienen opdat deze gelijktijdig met het klaagschrift kon worden behandeld en kennelijk is bij het bepalen van het schriftelijk standpunt deze gedachte ook niet opgekomen. Hoe dan ook, nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangekondigd dat de desbetreffende vordering alsnog zal worden gedaan, dient de rechtbank te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter die later moet beslissen op de vordering ex artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering, de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de auto zal toewijzen en de auto aan het verkeer zal onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de rechter die over de onttrekking aan het verkeer zal moeten beslissen van oordeel is dat het hier voorwerpen betreft die van diefstal afkomstig zijn en waarvan het ongecontroleerde bezit van zodanige aard is dat het afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van met gestolen auto-onderdelen bedreven handel en dat dit ongecontroleerde bezit daarom in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het motorblok en de versnellingsbak zal onttrekken aan het verkeer.
De omstandigheden dat de inbeslaggenomen voorwerpen eigendom zijn van klager, zij niet als verdachte wordt aangemerkt van enig strafbaar feit en dat zij te goeder trouw is, brengen niet mee dat er geen sprake kan zijn van ongecontroleerd bezit in de zin van artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht en staan aan de oplegging van de maatregel van onttrekking aan het verkeer met in de weg.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het beklag dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat in geval van onttrekking aan het verkeer aan de rechthebbende ter compensatie van eventueel daardoor geleden nadeel conform artikel 36b van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 33c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht een billijke tegemoetkoming kan worden toegekend zodat klaagster niet onevenredig wordt getroffen. Klaagster doet er dus verstandig aan te zijner tijd bij de behandeling van de vordering tot onttrekking aan het verkeer de door haar gestelde schade te staven en zoveel mogelijk te onderbouwen dat en waarom sprake is van goede trouw."
2.3.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
2.4.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het motorblok en de versnellingsbak zal onttrekken aan het verkeer op de grond dat niet kan worden uitgesloten dat de rechter die over de onttrekking aan het verkeer zal moeten beslissen van oordeel is dat het voorwerpen betreft die van diefstal afkomstig zijn en waarvan het ongecontroleerde bezit van zodanige aard is dat het afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van met gestolen auto-onderdelen bedreven handel en dat dit ongecontroleerde bezit daarom in strijd is met de wet of het algemeen belang. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in het bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2018.
Conclusie 15‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag beslag, art. 94 en art. 552a Sv. Verzoek om teruggave van gestolen motor en versnellingsbak nadat auto met uitzondering van deze gestolen onderdelen door de OvJ reeds aan klaagster is teruggegeven. Is bezit (te goeder trouw) van gestolen auto-onderdelen in strijd met algemeen belang? De AG stelt zich op het standpunt dat de Hoge Raad het cassatieberoep zal verwerpen omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat deze goederen niet aan het verkeer onttrokken zullen worden verklaard.
Nr. 16/05997 B Zitting: 15 mei 2018 (bij vervroeging) | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [klaagster] |
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 29 november 2016 het klaagschrift van de klaagster ex art. 552a Sv, strekkende tot teruggave aan de klaagster van een motorblok en een versnellingsbak ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
In deze zaak gaat het om de inbeslagneming op grond van art. 94 Sv onder [klaagster] (de klaagster en tevens de beslagene, hierna de klaagster) van een Volkswagen polo op 31 mei 2016. De inbeslagneming vond plaats omdat het motorblok en de versnellingsbak van die auto van diefstal afkomstig waren. Op 18 juli 2016 heeft de officier van justitie besloten de auto terug te geven aan klaagster met uitzondering van het motorblok en de versnellingsbak. Het klaagschrift strekt tot teruggave aan de klaagster van het motorblok en de versnellingsbak.
Volgens de aan het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 29 november 2016 gehechte pleitnotities is daar namens klaagster het volgende naar voren gebracht:
‘’1. Het klaagschrift ziet op het motorblok en de schakelbak die onderdeel uitmaakten van de personenauto (kenteken [AA-00-BB] ) die op 31 mei 2016 onder cliënte in beslag is genomen ex art. 94 Sv. Het Openbaar Ministerie weigert deze voorwerpen terug te geven nu deze aan het verkeer zouden moeten worden onttrokken.
2. U dient te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823).
Vordert het belang van strafvordering het voortduren van het beslag?
3. Het Openbaar Ministerie meent dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave nu de inbeslaggenomen onderdelen voor onttrekking aan het verkeer in aanmerking komen. Zulks omdat deze voorwerpen afkomstig zijn uit een gestolen personenauto.
4. Klaagster meent dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen zal bevelen. Daartoe is het volgende van belang.
5. Voor toepassing van de maatregel van onttrekking aan het verkeer is een noodzakelijke voorwaarde dat het desbetreffende voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daaruit volgt dat het bij onttrekking moet gaan om een voorwerp waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerde bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard in strijd is met de wet of het algemeen belang. (HR 23 augustus 2016 [conc. a-g Knigge], ECLI:NL:PHR:2016:943).
6. De enkele omstandigheid dat een motorblok en schakelbak eerder zijn gestolen, maakt nog niet dat zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan, mede gelet op het redelijkerwijze te verwachten gebruik, in strijd is met het algemeen belang. Deze omstandigheid verandert immers niets aan de aard van de motor of schakelbak, of de wijze waarop deze normaal gesproken worden gebruikt.
Uw rechtbank overwoog in een vergelijkbare zaak:
‘’De enkele aanwezigheid in een voertuig van een motorblok en versnellingsbak die zich oorspronkelijk hebben bevonden in een voertuig dat op enig tijdstip is gestolen, rechtvaardig niet de onttrekking aan het verkeer van het voertuig waarin dat motorblok en die versnellingsbak zich thans bevinden. Dit klemt te meer nu kennelijk geen enkele aanleiding is beslagene in strafrechtelijke zin te koppelen aan de diefstal van het voertuig waarin deze onderdelen zich in oorsprong bevonden.”
- Rechtbank Amsterdam 15 november 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BW1149.
Ook de Hoge Raad overwoog in een vergelijkbare zaak dat
“het moet gaan om een voorwerp waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerde bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard in strijd is met de wet of het algemeen belang. Van geld als wettig betaalmiddel kan niet worden gelegd dat het een zodanige aard heeft. (...) Uit het voorgaande vloeit voort dat geld als wettig betaalmiddel, ongeacht de herkomst en/ of de bestemming ervan en ongeacht aan wie het toebehoort, niet vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.”
- HR 8 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7626.
7. Gelet op het voorgaande is het hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer zal bevelen. Derhalve vordert het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet.
Kan cliënte redelijkerwijs als rechthebbende van de voorwerpen worden beschouwd?
8. Uit vaste jurisprudentie volgt dat ter beoordeling van deze vraag de rechter acht kan slaan op civielrechtelijke aspecten (HR 10 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8950). Cliënte meent dat zij als eigenaar en derhalve rechthebbende van de voorwerpen dienen te worden beschouwd.
Derdenbescherming
9. Art 3:86 BW, eerste lid, luidt als volgt:
Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
10. Aan alle hiervoor gestelde voorwaarden is voldaan. Voor zover de sloperij geen bevoegde vervreemder was is de overdracht van de onderdelen (roerende zaken) geldig nu er voor de overdracht ex art. 3:90 BW is betaald door cliënte. Ook was zij te goeder trouw nu zij in de gegeven omstandigheden niet op de hoogte was of hoefde te zijn van de (eventuele) beschikkingsonbevoegdheid van haar voorganger. Nu zij de onderdelen bij een sloperij heeft gekocht, kan zij bovendien een beroep doen op art. 3:86, derde lid, BW.
11. Dit betekent dat cliënte te goeder trouw eigenaar van het motorblok en de schakelbak is geworden.
Natrekking
12. Art 5:14 BW luidt, voor zover relevant:
1. De eigendom van een roerende zaak die een bestanddeel wordt van een andere roerende zaak die als hoofdzaak is aan te merken, gaat over aan de eigenaar van deze hoofdzaak.
2. (...)
3. Als hoofdzaak is aan te merken de zaak waarvan de waarde die van de andere zaak aanmerkelijk overtreft of die volgens verkeersopvatting als zodanig wordt beschouwd.
13. Nu het motorblok en de schakelbak in de auto zijn gemonteerd, zijn deze bestanddeel geworden van de auto. Uit jurisprudentie volgt dat de auto, en niet een onderdeel daarvan, als hoofdzaak moet worden aangemerkt (HR 26 maart 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6010).
14. Ten overvloede merk ik op dat het in dit arrest ging om een klager die zélf onderdelen (waaronder een motorblok) had gestolen en had gemonteerd in een auto die aan hem in eigendom toebehoorde. Ondanks dit gegeven oordeelde de Hoge Raad dat het gerechtshof terecht het beklag ex art. 552a Sv van klager gegrond had verklaard en de teruggave van de gehele auto had bevolen.
Conclusie
15. Het belang van strafvordering vordert het voortduren van het beslag niet. Nu cliënt een geslaagd beroep kan doen op 3:86 BW subsidiair 5:14 BW, kan zij redelijkerwijze als eigenaar en derhalve als rechthebbende van de voorwerpen worden beschouwd, zodat deze voorwerpen aan haar dienen te worden teruggegeven.
16. Ik verzoek u derhalve het klaagschrift gegrond te verklaren en te gelasten dat de inbeslaggenomen goederen aan cliënte worden teruggegeven.’’
5. De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard en, voor zover relevant, als volgt overwogen:
‘’2. Inhoud klaagschrift en standpunt klager
Het klaagschrift strekt tot teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, te weten het motorblok en de versnellingsbak.
De raadsman van klaagster heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen goederen, nu het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen zal bevelen. Bovendien kan klaagster redelijkerwijs als rechthebbende op het goed worden beschouwd, omdat zij primair een geslaagd beroep kan doen op derdenbescherming en subsidiair omdat de voorwerpen zijn nagetrokken.
3. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan klaagster en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, nu het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
4. Het oordeel van de rechtbank
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 31 mei 2016 onder klaagster een auto in beslag genomen. Uit onderzoek door de forensisch voertuigidentificatie-onderzoeker van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) is gebleken dat twee onderdelen van de auto, te weten het motorblok en de versnellingsbak, van diefstal afkomstig zijn. Op 18 juli 2016 is door de officier van justitie reeds een last tot teruggave verstrekt van de inbeslaggenomen auto met uitzondering van het motorblok en de versnellingsbak.
De officier van justitie heeft in raadkamer bevestigd dat klager geen verdachte is en dat het Openbaar Ministerie een separate vordering tot onttrekking aan het verkeer zal indienen.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als dat niet zo is, komt de vraag aan de orde of klager te goeder trouw is en redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor - in dit geval - artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
Het Openbaar Ministerie heeft in het indienen van het klaagschrift door klager kennelijk geen aanleiding gezien de vordering tot onttrekking aan het verkeer in te dienen opdat deze gelijktijdig met het klaagschrift kon worden behandeld en kennelijk is bij het bepalen van het schriftelijk standpunt deze gedachte ook niet opgekomen. Hoe dan ook, nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangekondigd dat de desbetreffende vordering alsnog zal worden gedaan, dient de rechtbank te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter die later moet beslissen op de vordering ex artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering, de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de auto zal toewijzen en de auto aan het verkeer zal onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de rechter die over de onttrekking aan het verkeer zal moeten beslissen van oordeel is dat het hier voorwerpen betreft die van diefstal afkomstig zijn en waarvan het ongecontroleerde bezit van zodanige aard is dat het afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van met gestolen auto-onderdelen bedreven handel en dat dit ongecontroleerde bezit daarom in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk
is dat de strafrechter, later oordelend, het motorblok en de versnellingsbak zal onttrekken aan het verkeer.
De omstandigheden dat de inbeslaggenomen voorwerpen eigendom zijn van klager, zij niet als verdachte wordt aangemerkt van enig strafbaar feit en dat zij te goeder trouw is, brengen niet mee dat er geen sprake kan zijn van ongecontroleerd bezit in de zin van artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht en staan aan de oplegging van de maatregel van onttrekking aan het verkeer niet in de weg.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het beklag dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat in geval van onttrekking aan het verkeer aan de rechthebbende ter compensatie van eventueel daardoor geleden nadeel conform artikel 36b van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 33c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht een billijke tegemoetkoming kan worden toegekend zodat klaagster niet onevenredig wordt getroffen. Klaagster doet er dus verstandig aan te zijner tijd bij de behandeling van de vordering tot onttrekking aan het verkeer de door haar gestelde schade te staven en zoveel mogelijk te onderbouwen dat en waarom sprake is van goede trouw.’’
6. Het middel bevat de klacht dat het oordeel van de rechtbank, voor zover dat inhoudt dat het motorblok en de versnellingsbak van diefstal afkomstig zijn en daarmee van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is de wet of het algemeen belang, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
De steller van het middel voert aan dat de enkele omstandigheid dat de goederen eerder zijn gestolen geen betrekking heeft op de aard van de goederen, althans dat daarmee niet nog sprake is van een zodanige aard dat het ongecontroleerd bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Niet valt in te zien op welke wijze het bezit van deze goederen afbreuk zou doen aan de effectieve voorkoming en bestrijding van handel in gestolen auto-onderdelen. Evenmin heeft de rechtbank vaststellingen gedaan omtrent het te verwachten gebruik van de goederen. Daarmee getuigt volgens de steller van het middel (ook) het oordeel van de rechtbank dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat het motorblok en de versnellingsbak aan het verkeer zullen worden onttrokken, van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dit oordeel niet toereikend gemotiveerd.
6.1. Uit de gedingstukken blijkt, zoals hiervoor onder 3. reeds vermeld, dat op grond van art. 94 Sv de auto op 31 mei 2016 onder de klaagster in beslag is genomen en de officier van justitie op 18 juli 2016 een last tot teruggave van deze auto heeft gegeven, met uitzondering van de onderdelen die van diefstal afkomstig zijn, namelijk het motorblok en de versnellingsbak. Uit namens mij ingewonnen inlichtingen bij de Dienst Domeinen is gebleken dat de auto op 16 augustus 2016 is teruggeven aan de klaagster, met uitzondering van het motorblok en de versnellingsbak. Deze onderdelen zijn gedemonteerd alvorens tot teruggave van de auto is overgegaan.
6.2. Op het motorblok en de versnellingsbak rust thans nog klassiek beslag. In een dergelijk geval dient de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.1.Het belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.2.
6.3. In art. 36c en 36d Sr is als voorwaarde voor de onttrekking aan het verkeer van voorwerpen gesteld dat de desbetreffende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Volgens de Hoge Raad volgt uit die voorwaarde dat het moet gaan om een voorwerp waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerde bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard in strijd is met de wet of het algemeen belang.3.Een voorbeeld betreft het ongecontroleerd bezit van een motorstep – waarvan het bezit op zichzelf niet verboden is – dat in strijd werd geacht met het algemeen belang, vanwege het voor de hand liggende – wel verboden – gebruik daarvan op de openbare weg.4.
6.4. Zowel ten tijde van de behandeling van het klaagschrift door de rechtbank als in cassatie is slechts de teruggave van het motorblok en de versnellingsbak die zijn aangetroffen in de Volkswagen polo en zijn gedemonteerd op last van het OM aan de orde (geweest). Hoewel niet kan worden uitgesloten dat een auto, waarvan gesteld wordt dat het ongecontroleerd bezit van bepaalde onderdelen in strijd is met het algemeen belang, in zijn geheel voor onttrekking aan het verkeer vatbaar is,5.is het naar mijn mening een praktische en proportionele oplossing van het OM geweest om (alvast) de auto met uitzondering van de gestolen onderdelen terug te geven en alleen ten aanzien van de gestolen onderdelen het voornemen kenbaar te maken de onttrekking aan het verkeer te zullen vorderen.
6.5. Deze zaak vertoont gelijkenis met een zaak waarin de Hoge Raad op 3 april 2018 uitspraak heeft gedaan.6.In die zaak ging het om een inbeslaggenomen scooter met een gestolen motorblok. De rechtbank stelde vast dat het motorblok wel maar de (rest van de) scooter niet van diefstal afkomstig was. Om tegemoet te komen aan de klager, gelastte de rechtbank de teruggave van de scooter met dien verstande dat vóór teruggave van de scooter het motorblok diende te worden verwijderd. Het verschil met onderhavige zaak is dus dat de rechter de teruggave gelastte van de motorfiets, met uitzondering van het gestolen motorblok terwijl in onderhavige zaak het OM reeds voorafgaand aan de beklagprocedure heeft besloten tot teruggave van de auto met uitzondering van de gestolen onderdelen. De Hoge Raad casseerde de beschikking van de rechtbank met de volgende overwegingen:
‘’Voor zover de Rechtbank heeft geoordeeld dat het door
art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de scooter met uitzondering van het gestolen motorblok, is zij te ver vooruit gelopen op het latere oordeel van de strafrechter. Wat dat laatste betreft is het immers aan die later oordelende rechter om te bepalen of de scooter al dan niet in zijn geheel als voorwerp waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of het algemeen belang aan het verkeer moet worden onttrokken.
Voor zover de Rechtbank dat niet heeft miskend, is haar oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende rechter de gehele scooter aan het verkeer onttrokken zal verklaren ontoereikend gemotiveerd.
De bestreden beschikking lijdt derhalve aan een motiveringsgebrek.’’7.
Uit deze uitspraak valt naar mijn mening af te leiden dat ook bij de enkele omstandigheid dat een (onderdeel van een) voorwerp gestolen is, dit volgens de Hoge Raad nog niet betekent dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat dit voorwerp (al dan niet in zijn geheel) aan het verkeer onttrokken kan worden verklaard.8.
6.6. De door de steller van het middel gemaakte vergelijking met van misdrijf afkomstig verkregen geld gaat niet op omdat de Hoge Raad ten aanzien van geld heeft bepaald dat de aard van geld als wettig betaalmiddel maakt dat het ongecontroleerd bezit ervan niet in strijd kan zijn met de wet of het algemeen belang.9.Auto-onderdelen zijn echter geen wettig betaalmiddel en de omstandigheid dat ze gestolen zijn, kan het op zichzelf beschouwd onschuldig karakter van die goederen in samenhang met het mogelijke gebruik zodanig veranderen dat het ongecontroleerd bezit ervan (toch) in strijd is met de wet of het algemeen belang.10.Daarbij merk ik op dat de klacht dat de rechtbank niets heeft vastgesteld omtrent het mogelijke gebruik van de gestolen onderdelen feitelijke grondslag mist, aangezien de rechtbank heeft overwogen dat niet is uitgesloten dat het bezit daarvan afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van met gestolen auto-onderdelen bedreven handel. In deze overweging ligt naar mijn mening besloten dat alleen al het bezit van gestolen auto-onderdelen op gespannen voet staat met de bestrijding van de handel hierin (zijnde het mogelijke gebruik) en dat daarin de strijd met het algemeen belang gelegen is.11.Daarom kan niet worden gesteld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende rechter de gestolen onderdelen aan het verkeer onttrokken zal verklaren. Het oordeel van de rechtbank getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
7. Het middel faalt.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑05‑2018
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.9.
HR 8 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7626 rov. 3.5.1; HR 17 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9728, rov. 4.3.
HR 7 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8201, NJ 2001/15.
Zie de conclusie van AG Knigge, ECLI:NL:PHR:2018:13, onder 3.14-3.17.
HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:555.
HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:555, rov. 2.4.
Een andere vergelijkbare zaak betreft HR 2 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:171, waar het ook ging om de teruggave van een scooter met uitzondering van het gestolen motorblok. In cassatie werd geklaagd dat de rechtbank zich niet had uitgelaten over de vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag op het motorblok vordert. De Hoge Raad verwierp het beroep bij gebrek aan feitelijke grondslag. Gelet op de beperkte reikwijdte van de cassatieklacht kon uit deze uitspraak echter (nog) niet worden afgeleid of het enkele feit dat het motorblok gestolen is, daarmee vatbaar is voor onttrekking.
HR 8 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7626, rov. 3.5.1-3.5.2.
Vgl. wederom HR 7 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8201, NJ 2001/15. Zie ook de onttrekking aan het verkeer van een spiegel en een scheermesje bij een veroordeling voor de invoer van cocaïne, HR 23 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1882, NJ 2000/444 en de onttrekking aan het verkeer van een ‘gezamenlijkheid van voorwerpen’, HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8250, NJ 1984/461 en HR 29 mei 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1139, NJ 1990/753. Zie tot slot M.M. Beije, Onttrekking aan het verkeer, Wolters-Noordhoff 1994 (dissertatie), p. 148-163.
Vgl. HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6178.
Beroepschrift 16‑03‑2017
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDEL VAN CASSATIE
inzake
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats]
verzoekster van cassatie van een haar betreffende beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 29 november 2016 in de zaak met rekestnummer 16/5130
Middel
De rechtbank heeft het recht geschonden en/of vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. Met name zijn geschonden de artikelen 36d Sr en 552a Sv, aangezien het oordeel van de rechtbank dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de in beslag genomen goederen aan het verkeer zullen worden onttrokken blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of ontoereikend is gemotiveerd, aangezien het oordeel dat voornoemde goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd.
Toelichting
1.
Namens verzoekster is op 26 juli 2016 een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend bij de rechtbank te Amsterdam. Dit klaagschrift strekt tot teruggave van een motorblok en een versnellingsbak — hierna te noemen ‘de goederen’ — beide afkomstig uit de op 31 mei 2016 onder verzoekster inbeslaggenomen auto met kenteken [AA-00-BB].
2.
Ter gelegenheid van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van verzoekster, mr. T.W. Gijsberts, blijkens zijn pleitnota onder meer aangevoerd (voor zover van belang) dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een later oordelende rechter de onttrekking aan het verkeer van de goederen zal bevelen (punt 1 t/m 4). Daarvoor is immers vereist dat de goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang (punt 5). De enkele omstandigheid dat een motorblok en schakelbak eerder zijn gestolen, maakt niet dat sprake is van een dergelijke aard. Daarbij is gewezen op de analogie met geld, waarover uw Raad heeft overwogen dat geld niet vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, ook niet indien het van misdrijf afkomstig is (punt 6). Aldus vordert het belang van strafvordering niet het voortduren van het beslag, zodat het klaagschrift gegrond diende te worden verklaard (punt 15–16).
3.
De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
‘Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 31 mei 2016 is onder klaagster een auto in beslag genomen. Uit onderzoek door de forensisch voertuigidentificatie-onderzoeker van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) is gebleken dat twee onderdelen van de auto, te weten het motorblok en de versnellingsbak, van diefstal afkomstig zijn. Op 18 juli 2016 is door de officier van justitie reeds een last tot teruggave verstrekt van de inbeslaggenomen auto, met uitzondering van het motorblok en de versnellingsbak.
De officier van justitie heeft in raadkamer bevestigd dat klager geen verdachte is en dat het Openbaar Ministerie een separate vordering tot onttrekking aan het verkeer zal indienen.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als dat niet is, komt de vraag aan e orde of klager te goeder trouw is en redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor — in dit geval — artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
Het Openbaar Ministerie heeft in het indienen van het klaagschrift door klager kennelijk geen aanleiding gezien de vordering tot onttrekking aan het verkeer in te dienen opdat deze gelijktijdig met het klaagschrift kon worden behandeld en kennelijk is bij het bepalen van het schriftelijk standpunt deze gedachte ook niet opgekomen. Hoe dan ook, nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangekondigd dat de desbetreffende vordering alsnog zal worden gedaan, dient de rechtbank te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter die later moet beslissen op de vordering ex artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de auto zal toewijzen en de auto aan het verkeer zal onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de rechter die over de onttrekking aan het verkeer zal moeten beslissen van oordeel is dat het hier voorwerpen betreft die van diefstal afkomstig zijn en waarvan het ongecontroleerde bezit van zodanige aard is dat het afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van met gestolen auto-onderdelen bedreven handel en dat dit ongecontroleerde bezit daarom in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het motorblok en de versnellingsbak zal onttrekken aan het verkeer.
De omstandigheden dat de inbeslaggenomen voorwerpen eigendom zijn van klager, zij niet als verdachte wordt aangemerkt van enig strafbaar feit en dat zij te goeder trouw is, brengen niet mee dat er geen sprake kan zijn van ongecontroleerd bezit in de zin van artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht en staan aan de oplegging van de maatregel van onttrekking aan het verkeer niet in de weg.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het beklag dient derhalve ongegrond te worden verklaard.’
4.
Verzoekster meent dat het oordeel van het hof, voor zover inhoudende dat de goederen van diefstal zijn en dat (dus) het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd.
5.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd om de onttrekking aan het maatschappelijk verkeer mogelijk te maken van zaken die naar hun aard gevaarlijk zijn.1. Uit rechtspraak van uw Raad kan worden afgeleid dat de werkingssfeer van de bepaling in zoverre is verruimd dat onder meer het te verwachten gebruik door de (gewezen) verdachte in de overwegingen kan worden betrokken. Nog altijd is echter de aard van het voorwerp van cruciaal belang.
6.
In uitspraken die enigszins lijken op de onderhavige — waarin de onttrekking aan het verkeer wel toelaatbaar was — is sprake van een belangrijk verschil met de onderhavige zaak.2. In die zaken (op laatstgenoemde beroept het Openbaar Ministerie zich in het schriftelijke standpunt) is namelijk sprake van respectievelijk een vals framenummer en valse VIN-nummers. Dat zijn naar het oordeel van verzoekster eigenschappen van het goed die maken dat is voldaan aan de criteria van (in casu) artikel 36d Sr. De enkele omstandigheid in de onderhavige zaak dat de goederen eerder zijn gestolen, is van een andere orde. Bovendien heeft die omstandigheid geen betrekking op de aard van de goederen. Niet valt in te zien op welke wijze het bezit van deze goederen afbreuk zou doen aan effectieve voorkoming en bestrijding van handel in gestolen auto-onderdelen. Evenmin heeft de rechtbank vaststellingen gedaan omtrent het te verwachten gebruik van de goederen.
7.
Gelet op het voorgaande geeft de bestreden beslissing blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster van cassatie.
Amsterdam, 16 maart 2017
mr. M. Berndsen
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 16‑03‑2017
Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, art. 36c Sr, aant. 1 (prof.mr. J.W. Fokkens).
HR 21 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1998; HR 12 november 2002, NJ 2003, 595; HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6178, NbStr 2003, 427.