Hof Amsterdam, 04-09-2018, nr. 200.222.273/01, 200.223.101/01, 200.223.248/01
ECLI:NL:GHAMS:2018:3242
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-09-2018
- Zaaknummer
200.222.273/01, 200.223.101/01, 200.223.248/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:3242, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑09‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1038, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1037, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHAMS:2018:2951, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑08‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 14 augustus 2018. Tussentijds cassatieberoep opengesteld. Zie ECLI:NL:GHAMS: 2017:4065 en ECLI:NL:GHAMS:2018:2951.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.222.273/01, 200.223.101/01, 200.223.248/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/605112/HA ZA 16-330
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 september 2018
in de zaak met zaaknummer 200.222.273/01 van
[X] ,
wonend te [woonplaats] ( [land] ),
appellant,
advocaat: mr. J.F. Ouwehand te Amsterdam,
tegen:
de rechtspersoon naar Portugees recht
PT VENTURES SGPS S.A.,
gevestigd te Funchal, Madeira (Portugal),
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.F. Lunsingh Scheurleer te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer 200.223.101/01 van
1. [Y] ,
wonend te [woonplaats] ( [land] ),
2. de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden
TOKEYNA MANAGEMENT LIMITED,
gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden),
appellanten in het principale beroep,
geïntimeerden in het incidentele beroep,
advocaat: mr. R. Schellaars te Amsterdam,
tegen:
de rechtspersoon naar Portugees recht
PT VENTURES SGPS S.A.,
gevestigd te Funchal, Madeira (Portugal),
geïntimeerde in het principale beroep,
appellante in het incidentele beroep,
advocaat: mr. D.F. Lunsingh Scheurleer te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer 200.223.248/01 van
de rechtspersoon naar Portugees recht
PT VENTURES SGPS S.A.,
gevestigd te Funchal, Madeira (Portugal),
appellante,
eiseres in het incident tot voeging,
advocaat: mr. D.F. Lunsingh Scheurleer te Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNITEL INTERNATIONAL HOLDINGS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
verweerster in het incident tot voeging,
advocaat: mr. R. Schellaars te Amsterdam.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1
Partijen worden hierna wederom [Y] , UIH, Tokeyna, [X] en PTV genoemd.
1.2
Bij zijn tussenarrest van 14 augustus 2018 heeft het hof het tussenvonnis bekrachtigd, waarbij de rechtbank heeft beslist dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ter zake van de vordering tegen UIH, die in Nederland is gevestigd, en dat de vorderingen tegen [Y] , Tokeyna en [X] voldoende samenhang hebben met de vordering tegen UIH om ter zake van die vorderingen eveneens rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan te nemen, en de incidentele vordering ex art. 843a Rv heeft afgewezen op de grond dat, kort gezegd, de formulering daarvan te algemeen en onbepaald is.
1.3
Bij brief van haar advocaat van 21 augustus 2018 heeft [X] het hof erop gewezen dat het niet heeft beslist op het verzoek van [X] , bij memorie van grieven gedaan, om op de voet van artikel 401a lid 2 Rv te bepalen dat tegen het arrest van 14 augustus 2018 onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld voor zover het de beslissing betreft over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. [X] heeft het hof verzocht om bij aanvullend arrest alsnog onmiddellijk cassatieberoep toe te staan.
1.4
PTV heeft zich bij brief van haar advocaat van 22 augustus 2018 tegen toewijzing van het verzoek verzet. [Y] , UIH en Tokeyna hebben het verzoek van [X] bij brief van hun advocaat van 23 augustus 2018 gesteund en erop gewezen dat zij bij hun eigen memorie van grieven eenzelfde verzoek hebben gedaan. PTV heeft zich daarop bij brief van haar advocaat van 21 augustus 2018 ook tegen toewijzing van het verzoek van [Y] , UIH en Tokeyna verzet.
2. Beoordeling
2.1
Het is juist dat het hof bij zijn tussenarrest van 14 augustus 2018 niet heeft beslist op het verzoek om onmiddellijk cassatieberoep van zijn beslissing over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter open te stellen. Het hof zal bij dit aanvullende arrest alsnog op dit verzoek beslissen.
2.2
Het hof is van oordeel dat het om proceseconomische redenen aangewezen is dat van het tussenarrest onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld. Het verzoek van [X] , [Y] , UIH en Tokeyna zal daarom worden toegewezen. Daarbij wordt aangetekend dat deze beslissing impliceert dat het tussenarrest in zijn geheel vatbaar zal zijn voor cassatie.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat tegen het in deze zaak gewezen tussenarrest van 14 augustus 2018 onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.W.M. Tromp en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.
Uitspraak 14‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 7 lid 1 Rv. en de (herschikte) EEX-Verordening als bron van inspiratie. Zie ECLI:NL:GHAMS:2017:4065 en ECLI:NL:GHAMS:2018:3242.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.222.273/01, 200.223.101/01, 200.223.248/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/605112/HA ZA 16-330
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 augustus 2018
in de zaak met zaaknummer 200.222.273/01 van
[X] ,
wonend te [woonplaats] ( [land] ),
appellant,
advocaat: mr. J.F. Ouwehand te Amsterdam,
tegen:
de rechtspersoon naar Portugees recht
PT VENTURES SGPS S.A.,
gevestigd te Funchal, Madeira (Portugal),
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.F. Lunsingh Scheurleer te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer 200.223.101/01 van
1. [Y] ,
wonend te [woonplaats] ( [land] ),
2. de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden
TOKEYNA MANAGEMENT LIMITED,
gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden),
appellanten in het principale beroep,
geïntimeerden in het incidentele beroep,
advocaat: mr. R. Schellaars te Amsterdam,
tegen:
de rechtspersoon naar Portugees recht
PT VENTURES SGPS S.A.,
gevestigd te Funchal, Madeira (Portugal),
geïntimeerde in het principale beroep,
appellante in het incidentele beroep,
advocaat: mr. D.F. Lunsingh Scheurleer te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer 200.223.248/01 van
de rechtspersoon naar Portugees recht
PT VENTURES SGPS S.A.,
gevestigd te Funchal, Madeira (Portugal),
appellante,
eiseres in het incident tot voeging,
advocaat: mr. D.F. Lunsingh Scheurleer te Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNITEL INTERNATIONAL HOLDINGS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
verweerster in het incident tot voeging,
advocaat: mr. R. Schellaars te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 3 oktober 2017 waarbij het de bovengenoemde zaken heeft gevoegd.
1.2.
Partijen worden hierna [Y] c.s. (en ieder voor zich [Y] , UIH, Tokeyna en [X] ) en PTV genoemd.
1.3.
Na het tussenarrest hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven in het bevoegdheidsincident van [Y] en Tokeyna;
- memorie van grieven in het bevoegdheidsincident, met een productie, van
[X] ;
- memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis in het incident ex
artikel 843a Rv en aanvulling met (meer) subsidiaire eis(en) in het incident ex
artikel 843a Rv, met producties, van PTV;
- memorie van antwoord (in het principale appel) in het incident ex artikel 843a
Rv en tevens memorie van antwoord (in het incidentele appel) in het incident ex
artikel 843a Rv, met producties, van UIH, [Y] en Tokeyna;
- memorie van antwoord in het bevoegdheidsincident van PTV.
1.4.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 25 mei 2018 doen bepleiten, [Y] , UIH en Tokeyna door hun advocaat en door mr. M. Doornbos en mr. J. Bakker, advocaten te Amsterdam, [X] door zijn advocaat en mr. C.C.M. de Smet, advocaat te Amsterdam, en PTV door haar advocaat en door mr. Mr. X.D. van Leeuwen, advocaat te Amsterdam, steeds aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
1.5.
Ter zitting waren voorts aanwezig aan de zijde van [Y] c.s. mevr. G. Cahill, advocaat te Madrid, dhr. [A] , bestuurder van de Angolese rechtspersoon Unitel S.A., als vertegenwoordiger van UIH en Tokeyna, en aan de zijde van PTV mevr. G. Wacwistz, advocaat te Parijs. Verder was aanwezig mevr. K. van den Berg, tolk Engels.
1.6.
Partijen hebben ter gelegenheid van het pleidooi nog producties in het geding gebracht.
1.7.
Ten slotte is arrest gevraagd.
1.8.
[Y] , Tokeyna en [X] hebben bij hun respectieve memories van grieven geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de rechtbank daarbij heeft beslist dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ter zake van de vorderingen van PTV tegen hen, en alsnog zal beslissen dat de Nederlandse rechter te dier zake geen rechtsmacht heeft, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
PTV heeft bij haar memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis in het bevoegdheidsincident, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente, en met hoofdelijke veroordeling van [Y] , Tokeyna en UIH tot terugbetaling van € 1.487.
1.9.
Bij haar memorie van grieven heeft PTV geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar incidentele vordering ex art. 843a Rv alsnog, eventueel in beperktere vorm zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[Y] , Tokeyna en UIH hebben bij hun respectieve memories van antwoord geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis ter zake van de incidentele vordering ex art. 843a Rv zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
1.10.
Alle partijen hebben gevorderd dat het hof zijn arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
2. Het hoger beroep tegen het tussenvonnis in de incidenten
2.1.
PTV houdt 25% van de aandelen in de Angolese rechtspersoon Unitel S.A. (hierna: Unitel), een telecombedrijf, waarvan [Y] bestuurder en indirect (door middel van Vidatel, een rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden) medeaandeelhouder is. De aandelen in Tokeyna staan eveneens op naam van [Y] . In 2012 en 2013 heeft Unitel voor ruim $ 470 miljoen aan leningen verstrekt aan UIH. Tokeyna heeft de vorderingen uit hoofde van deze leningen van Unitel overgenomen en als tegenprestatie een serviceovereenkomst met Unitel gesloten, waaraan geen uitvoering is gegeven.
[X] was ten tijde van de overname van de leningen door Tokeyna medebestuurder en Chief Executive Officer van Unitel.
2.2.
In de hoofdzaak van de onderhavige procedure vordert PTV, kort gezegd, dat [Y] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld om aan PTV (bij staat op te maken) schade te vergoeden die zij heeft geleden doordat [Y] in 2012 en 2013 per saldo ruim $ 470 miljoen onrechtmatig heeft onttrokken aan Unitel en buiten bereik van PTV heeft gebracht, aan welke onttrekking Tokeyna, UIH en [X] op verschillende wijzen hebben meegewerkt en/althans waarvan zij hebben geprofiteerd. De onttrekkingen, het meewerken daaraan respectievelijk het profiteren daarvan, worden in deze procedures door PTV “de Transacties” genoemd.
In verband met “de Transacties” en andere beweerdelijk ongeoorloofde handelingen jegens haar, heeft PTV Unitel in Angola in verschillende procedures betrokken, voert zij tegen haar medeaandeelhouders in Unitel een arbitrageprocedure voor de International Chamber of Commerce, procedeert zij in Frankrijk tegen haar medeaandeelhouder Vidatel en in de Britse Maagdeneilanden tegen Vidatel en Tokeyna.
2.3.
Bij incidentele vordering ex art. 843a Rv heeft PTV gevorderd dat [Y] , Tokeyna en UIH worden veroordeeld om, kort gezegd, informatie te verstrekken met betrekking tot “de Transacties” en met betrekking tot een investering van UIH in de Portugese onderneming ZON/NOS, een concurrent van PTV.
2.4.
Bij incidentele conclusie hebben [Y] , Tokeyna en [X] aangevoerd dat de Nederlandse rechter ter zake van de vorderingen tegen hen geen rechtsmacht heeft.
2.5.
De rechtbank heeft bij het bestreden tussenvonnis beslist dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ter zake van de vordering tegen UIH, die in Nederland is gevestigd, en dat de vorderingen tegen [Y] , Tokeyna en [X] voldoende samenhang hebben met de vordering tegen UIH om ter zake van die vorderingen eveneens rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan te nemen.
De rechtbank heeft de incidentele vordering ex art. 843a Rv afgewezen op de grond dat, kort gezegd, de formulering daarvan te algemeen en onbepaald is.
De rechtbank heeft verder bepaald dat van haar vonnis in beide incidenten hoger beroep kan worden ingesteld.
2.6.
In het appel van [Y] , Tokeyna en [X] is de vraag aan de orde of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ter zake van de vorderingen van PTV tegen hen. [Y] , Tokeyna en [X] komen met hun grieven op tegen de bevestigende beantwoording van die vraag door de rechtbank.
Het appel van PTV heeft betrekking op haar incidentele vordering ex art. 843a Rv. PTV komt met haar grieven op tegen de afwijzing van die vordering; zij heeft daarbij haar eis vermeerderd en aangevuld.
3. Beoordeling
3.1.
De grieven van [Y] , Tokeyna en [X] behelzen dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de vorderingen tegen [Y] c.s. zodanig samenhangen dat het doelmatig is dat zij gezamenlijk worden behandeld, dat daarbij geen acht hoeft te worden geslagen op het risico dat de afzonderlijke berechting van de zaken tot onverenigbare beslissingen leidt, dat het voor Tokeyna voorzienbaar was dat hij voor de Nederlandse rechter zou kunnen worden opgeroepen en ten slotte dat PTV geen misbruik van procesrecht maakt door [Y] , Tokeyna en [X] voor de Nederlandse rechter te dagen.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2.
Vooropstaat dat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn en derhalve ambtshalve moeten worden toegepast, en dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of hij rechtsmacht heeft zich niet dient te beperken tot de stellingen van de eiser, maar ook acht dient te slaan op de stellingen van de gedaagde en op de beschikbare gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding. Hieruit volgt dat die rechtsmacht niet mag worden bepaald op basis van alleen de door de eiser gekozen grondslag van zijn vordering. (HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:694). Voorts is van belang dat de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, in casu weliswaar moet worden beantwoord aan de hand van art. 2 e.v. Rv., maar dat de hier niet-toepasselijke (herschikte) EEX-Verordening en de daaraan door het Europese Hof van Justitie gegeven uitleg een bron van inspiratie kan zijn (MvT art. 6 Rv, Van Mierlo/Bart, Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Deventer: Kluwer, 2002, p. 102).
3.3.
Volgens PTV zijn “de Transacties”, kort gezegd, een samenstel van rechtshandelingen die in onderling verband strekken tot het onttrekken van gelden uit Unitel ten gunste van [Y] c.s. en ter benadeling van PTV, en daarmee onrechtmatige daden jegens PTV die hebben geleid tot schade voor PTV, voor welke schade [Y] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn.
[Y] c.s. betwisten niet dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens PTV als de stellingen van PTV met betrekking tot de onrechtmatigheid van de transacties gegrond worden bevonden. Uit het toelichtende rapport van [B] over het EEX-Verdrag (p. 26) blijkt dat bij art. 6 EEX-Verdrag (daarna art. 6 EEX-Verordening en thans art. 8 van de herschikte EEX-Verordening) in de eerste plaats is gedacht aan gevallen van hoofdelijkheid: “Voor de toepassing van dit voorschrift is vereist dat er een band bestaat tussen de tegen elk van de verweerders ingestelde vorderingen, bijv. dat zij hoofdelijke schuldenaren zijn.”
Het hof is dan ook van oordeel dat uit de stellingen van PTV volgt dat er sprake is van een zodanige samenhang tussen de vorderingen tegen de onderscheiden verweerders dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling van de vorderingen van PTV rechtvaardigen. Aldus wordt voorkomen dat verschillende rechters die dezelfde vragen moeten beantwoorden, tegenstrijdige beslissingen geven ter zake van de hoofdelijke aansprakelijkheid van [Y] c.s.
De stellingen van [Y] c.s. leiden niet tot een andere conclusie. In het licht van de feitelijke motivering van de vorderingen van PTV kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat – zoals [Y] , Tokeyna en [X] betogen – de vorderingen van PTV evident niet toewijsbaar zijn. De vraag of de vorderingen van PTV gegrond zijn, behoeft in dit incident voor het overige geen beoordeling.
Aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter staat niet in de weg dat de vorderingen die tegen de betrokkenen zijn ingesteld naar het recht van verschillende rechtsstelsels dienen te worden beoordeeld. Die omstandigheid kan evenmin tot de conclusie leiden dat de feitelijke grondslag van de vorderingen niet gelijk is. Het gaat om een bepaald gesteld feitencomplex, op basis waarvan samenhangende vorderingen worden ingesteld die kunnen leiden tot een hoofdelijke aansprakelijkheid, zodat eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, aan de orde is. Als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat PTV terecht stelt dat [Y] c.s. door “de Transacties” onrechtmatig jegens PTV hebben gehandeld en voor de schade van PTV hoofdelijk aansprakelijk zijn, is het door hun betrokkenheid bij “de Transacties” voor [Y] , Tokeyna en [X] redelijkerwijs voorzienbaar geweest dat zij samen met UIH voor de Nederlandse rechter zouden kunnen worden gedaagd. Uitgaande van diezelfde veronderstelling kan PTV ook niet worden verweten dat zij misbruik maakt van haar bevoegdheid om partijen gezamenlijk te betrekken bij haar procedure tegen UIH.
De grieven van [Y] , Tokeyna en [X] falen derhalve.
3.4.
Voor zover het de incidentele vordering van PTV betreft, deelt het hof het oordeel van de rechtbank in rov. 3.14 van het bestreden vonnis dat deze vordering, ook in haar subsidiaire en meer subsidiaire formulering, te algemeen en onbepaald is om te worden toegewezen, nu zij – ook in die subsidiaire en meer subsidiaire formulering – in wezen ten doel heeft om inzage te krijgen in alle bescheiden die ook maar op enige wijze met “de Transacties” en de investering van UIH in ZON/NOS en – na eisvermeerdering – de “Andere Investeringen” – te maken hebben, waaraan de beperking, in de meer subsidiaire formulering, tot een periode van per saldo zes maanden niet of nauwelijks iets afdoet. Daarbij komt dat [Y] c.s. gemotiveerd hebben betwist dat zij over meer informatie beschikken dan inmiddels, onder meer in de procedures die door respectievelijk tegen PTV worden gevoerd, aan PTV is verstrekt. De incidentele vordering dient dan ook, althans in dit stadium van de procedure, te worden afgewezen.
Ook de grieven van PTV falen derhalve.
3.5.
De slotsom luidt dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. In de zaak met zaaknummer 200.222.273/01 zal [X] worden veroordeeld in de kosten. In de zaak met zaaknummer 200.223.101/01 worden [Y] en Tokeyna veroordeeld in de kosten van het principale appel, en PTV in de kosten van het incidentele appel. In de zaak met zaaknummer 200.223.248/01 strekt de kostenveroordeling ten laste van PTV; de kosten in het voegingsincident worden gecompenseerd.
De zaak zal worden verwezen naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
in de zaak met zaaknummer 200.222.273/01:
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van PTV begroot op € 716,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
in de zaak met zaaknummer 200.223.101/01:
veroordeelt [Y] en Tokeyna in de kosten van het geding in het principale hoger beroep, tot op heden aan de zijde van PTV begroot op € 716,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan,
en
veroordeelt PTV in de kosten van het incidentele appel, tot op heden aan de zijde van [Y] en Tokeyna begroot op € 1.611,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
in de zaak met zaaknummer 200.223.248/01:
veroordeelt PTV in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van UIH begroot op € 716,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan,
en
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in het voegingsincident draagt;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de zaak naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.W.M. Tromp en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.