Vgl. HR 20 februari 2007, NJ 2007, 148.
HR, 07-07-2009, nr. 07/12055
ECLI:NL:HR:2009:BI2257
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
07/12055
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BI2257
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI2257, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2009; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2007:BA0552, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI2257
ECLI:NL:PHR:2009:BI2257, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI2257
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2007:BA0552
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2009, 421 met annotatie van Y. Buruma
VA 2010/18 met annotatie van J. Silvis
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Noodweerexces. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BC6794. Vzv. het middel klaagt dat het Hof heeft miskend dat ook nadat een noodweersituatie is geëindigd sprake kan zijn van noodweerexces, mist het feitelijke grondslag nu het Hof die regel met zoveel woorden tot uitgangspunt heeft genomen. ’s Hofs oordeel komt erop neer dat zoveel tijd is verstreken tussen het tijdstip waarom de noodweersituatie is geëindigd en de bewezenverklaarde gedraging dat die gedraging niet als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging kan gelden. Dat feitelijke oordeel is in het licht van de door het Hof vastgestelde toedracht ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
7 juli 2009
Strafkamer
Nr. 07/12055
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 januari 2007, nummer 20/000469-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met terugwijzing of verwijzing van de zaak, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping van een beroep op noodweerexces.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. zij op 23 augustus 2005 te Tilburg, als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende op de Ringbaan Oost, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met aanzienlijke snelheid afgereden in de richting van [slachtoffer 1] en aangereden tegen de personenauto waarin [slachtoffer 1] zich bevond;
2. zij op 23 augustus 2005 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft beschadigd."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen van politie Midden en West Brabant, district Tilburg/DHV district 4, nr. PL2067/05-224709, blz. 59-62, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt PL2065/05-011326, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als eigen waarneming of ondervinding van de desbetreffende verbalisanten:
Op 23 augustus 2005 kregen wij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], de melding te gaan naar de Ringbaan Oost te Tilburg.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat [verdachte], geboren [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], in haar voertuig zat. Ik, verbalisant [verbalisant 2] zag dat het voertuig van de betrokkene [verdachte] aan de voorzijde beschadigd was. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat dit voertuig op een afstand van ongeveer 20 à 30 centimeter afstand stond van het voertuig van betrokkene [slachtoffer 1]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat het voertuig van betrokkene [slachtoffer 1] aan de linkerkant beschadigd was.
2. Een proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, district Tilburg/Team Wilhelminapark, nr. PL2065/05-224840, blz. 67-69, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt PL2065/05-011326, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van [getuige 1] aan de desbetreffende verbalisant:
Op 23 augustus 2005 reed ik in mijn personenauto over de Ringbaan Oost te Tilburg.
Gekomen bij de kruising Ringbaan Oost/Wagenaarstraat zag ik twee auto's stil staan. De rode auto, zijnde een Suzuki Alto stond stil op het voorsorteervak voor linksaf. De grijze auto, zijnde een Daewoo Matiz stond schuin voor de rode stil.
Ik zag, dat het linkerportier van de rode Suzuki Alto openstond. Twee vrouwen schreeuwden en gilden tegen de vrouw in de rode Suzuki. Eigenlijk werd er door alle vrouwen over en weer tegen elkaar geroepen. De twee vrouwen op straat zag ik slaande bewegingen maken en ik zag, dat zij de vrouw in de Suzuki bij de haren pakten.
Op een gegeven moment gingen partijen uit elkaar.
Ik hoorde dat de vrouw in de Suzuki (het hof begrijpt: verdachte) de auto startte. Ik zag en ik hoorde dat de Suzuki vol gas vooruit reed en opzettelijk tegen de grijze Daewoo Matiz aanreed. Ik zag dat de Suzuki ongeveer 1 meter van de grond kwam.
Kort hierna kwam de politie ter plaatse. Ik zag dat de vrouw uit de rode Suzuki stapte. De jongere vrouw van de grijze Daewoo riep tegen haar: "Het is niet normaal dat je tegen mijn auto aanrijdt als mijn dochter erbij is.". Hierop hoorde ik de vrouw uit de rode Suzuki zeggen: "De volgende keer, als je alleen bent, rijd ik je kapot.".
3. Een proces-verbaal van politie Midden en Wést-Brabant, district Tilburg/Team Wilhelminapark, nr. PL2065/05-224840, blz. 7(0-73, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt PL2065/05-011326, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van [getuige 2] aan de desbetreffende verbalisant:
Op 23 augustus 2005 reed ik in mijn eigen auto over de Ringbaan Oost te Tilburg. Op de Ringbaan Oost bij een kruispunt zag ik mensen vechten. Ik zag dat er een rode Suzuki Alto voor het stoplicht stond. Verder zag ik ook nog een grijze Daewoo Matiz staan. De Daewoo Matiz stond schuin voor de andere rode auto op de weg.
De tussenafstand van de twee auto's was ongeveer 2 à 3 meter.
De vrouw die bij de grijze Daewoo Matiz hoorde zal ik vrouw 1 (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) noemen. Ik zal de vrouw die in de rode Suzuki zat vrouw 2 (het hof begrijpt: verdachte) noemen. Er stond ook nog een oudere vrouw bij de vrouw die aan het trekken was. Later hoorde ik dat die vrouw de moeder was van haar (het hof begrijpt: vrouw 1). Ik zal deze vrouw 3 noemen.
Later ging vrouw 2 rechtop in haar auto zitten en trok de bestuurderportier dicht en deed deze ook op slot. Vrouw 1 liep toen terug naar haar eigen auto. Ik zag dat er uit de grijze auto een kindje was gekomen en riep naar haar moeder. Het kindje stond op de straat toen ze riep.
Vrouw 1 zei tegen het kindje dat ze achterin de auto op de achterbank moest gaan zitten.
Ik hoorde vrouw 2 luid en duidelijk roepen door een kiertje van het raam: "ik rijd jou en je jong kapot!" Ik zag dat ze met haar linkerwijsvinger in de richting van vrouw 1 wees.
Hierna liep vrouw 1 terug naar haar auto. Op dat moment hoorde ik dat vrouw 2 haar auto startte en toen keek ik ook haar richting in. Ik hoorde het geluid van de versnellingsbak waardoor ik begreep dat de vrouw de auto in de versnelling zette. Direct daarna hoorde ik vrouw 2 vol gas geven waardoor de kleine rode Suzuki Alto in volle vaart botste op de grijze auto. Vrouw 2 heeft tussendoor niet geschakeld.
Ik zag dat de rode auto, bestuurd door vrouw 2, de grijze auto bij het begin van het achterportier raakte. Ik zag dat de rode auto helemaal doorreed tot aan de voorkant. Ik zag dat de rode auto door de snelheid bijna een meter omhoog vloog. Ik bedoel hiermee dat de auto op de twee linkerwielen balanceerde.
Ik zag dat vrouw 2 haar auto in de richting van de grijze auto stuurde. Na de aanrijding toen de rode auto weer recht en stil stond zag ik dat de voorste wielen ook naar rechts gedraaid stonden.
Om alles te kunnen ontwijken had vrouw 2 nog het beste gewoon linksaf de zijstraat in kunnen rijden. Hier had ze makkelijk vrij baan voor.
4. Een proces-verbaal van politie Midden en West-Brabant, district Tilburg/Team Wilhelminapark, nr. PL2066/05-224840, blz. 84-87, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt PL2065/05-011326, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van [slachtoffer 1] aan de desbetreffende verbalisant:
Op 23 augustus 2003 reed ik met mijn moeder in mijn auto, dat is een Daewoo, type Matiz, over de weg waar een motorzaak is gevestigd. Volgens mij is dit de Ringbaan-Oost.
Ik zag [verdachte] in een auto zitten. Ik weet dat zij een heel kleine auto reed, het zou een Suzuki kunnen zijn. Ik ben een stukje voorbij haar gereden en heb mijn auto voor haar gezet.
Ik dook in de auto en sloeg haar (het hof begrijpt: verdachte) met mijn vuist op haar gezicht.
Ik heb ondertussen ook nog aan haar haren getrokken. Mijn moeder was er ondertussen ook buiten bij komen staan.
Ik besloot na het vechten om terug te lopen naar mijn auto. Toen ik bezig was om mijn kind terug te zetten op de achterbank hoorde ik een auto starten. Ik keek naar de richting van [verdachte] en zag dat ze schuin naar links achteruit reed met haar auto. Vervolgens zag ik dat ze vol gas op mijn auto en mij in kwam gereden. Ik sprong vervolgens mijn auto in en sloot de deur. Meteen hierna kwam ze met volle vaart op mijn auto afgereden en ze raakte mijn auto aan de linkerachterzijde.
5. Een proces-verbaal van verhoor van politie Midden en West-Brabant, district Tilburg/Team Wilhelminapark, nr. PL2065/05-226411, blz. 109-110, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt, PL2065/05011326, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van verdachte aan de desbetreffende verbalisant:
Gisteren (het hof begrijpt: 23 augustus 2005) op de Ringbaan-Oost (het hof begrijpt: te Tilburg) ben ik mishandeld door [slachtoffer 1] en [betrokkene 1]. Ze hebben mij klem gereden. Ik reed op dat moment in mijn personenauto, een rode Suzuki Alto. [Slachtoffer 1] en [betrokkene 1] reden in de personenauto van [slachtoffer 1], een grijze Daewoo Matiz.
Ik zag dat de auto van [slachtoffer 1] ongeveer schuin voor mijn auto stond. Ik voelde en zag dat ik de auto van [slachtoffer 1] raakte. Ik zag dat er in het bestuurdersportier een deuk ontstond.
Ik heb vol gas gegeven nadat ik mijn personenauto in de eerste versnelling had gezet. Ik voelde dat mijn auto een stukje van de grond af kwam door de klap."
3.4. Het in het middel bedoelde verweer is door het Hof als volgt samengevat en verworpen:
"Ten aanzien van de strafbaarheid van de feiten is van de zijde van de verdachte het navolgende verweer gevoerd. Verdachte is door de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] en het aanzienlijke geweld wat daarbij werd toegepast, in een hevige gemoedsbeweging komen te verkeren, welke nog voortduurde nadat het onmiddellijke gevaar was geweken. Er is aldus sprake van noodweerexces, waardoor de verdachte niet strafbaar is voor het hiervoor bewezen verklaarde en van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Het hof overweegt allereerst dat van noodweerexces sprake kan zijn indien een verdachte in een noodweersituatie, als onmiddellijk gevolg van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging, bij de verdediging verder gaat dan geboden of, nadat de noodweersituatie is beëindigd, nog een niet meer noodzakelijke verdedigingshandeling pleegt.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof het volgende. Na de openlijke geweldpleging zijn partijen op een gegeven moment uit elkaar gegaan/gehaald. [Slachtoffer 1] is naar haar auto gelopen, heeft tegen haar kind gezegd dat deze achterin de auto moest gaan zitten, wat dit kind vervolgens ook deed. Nadat [slachtoffer 1] haar kind in haar stoel op de achterbank had gezet, is [slachtoffer 1] zelf ingestapt. Verdachte is weer rechtop gaan zitten en heeft haar portier gesloten, startte haar auto en ging rijden in de richting van deze [slachtoffer 1]. Van een noodweersituatie kan derhalve niet meer worden gesproken. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte zowel voorafgaand aan de botsing als daarna, in de richting van [slachtoffer 1] diverse bedreigingen heeft geuit. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het rijden tegen de Daewoo Matiz door verdachte in redelijkheid niet kan worden aangemerkt als een handeling ter verdediging van haar lijf, eerbaarheid of goed en dat door het tijdsverloop tussen de aanval van [slachtoffer] c.s. en de botsing evenmin van een noodweerexcessituatie kan worden gesproken.
Het verweer wordt derhalve verworpen."
3.5. Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces geldt voor wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (vgl. HR 27 mei 2008, LJN BC6794, NJ 2008, 510).
3.6. Voor zover het middel klaagt dat het Hof heeft miskend dat ook nadat een noodweersituatie is geëindigd sprake kan zijn van noodweerexces, mist het feitelijke grondslag. Het Hof heeft die regel immers met zoveel woorden tot uitgangspunt genomen. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat zoveel tijd is verstreken tussen het tijdstip waarop de noodweersituatie is geëindigd en de bewezenverklaarde gedraging dat die gedraging niet als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging kan gelden. Dat feitelijke oordeel is in het licht van de door het Hof vastgestelde toedracht, meer in het bijzonder van de door het Hof in het verband van het verweer in aanmerking genomen omstandigheden, ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 21‑04‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens
- 1.
subsidiair ‘Bedreiging met zware mishandeling’ en
- 2.
Opzettelijk en wederechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het Hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Namens de verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans op onjuiste of ontoereikende gronden, bewezen heeft verklaard dat verdachte de aangeefster ‘heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met aanzienlijke snelheid afgereden in de richting van [slachtoffer 1] en aangereden tegen de personenauto waarin [slachtoffer 1] zich bevond’.
4.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat er sprake is van een bedreiging in de zin van art. 285 Sr wanneer de bedreiging van dien aard is en is geschied onder zodanige omstandigheden, dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat hij of zij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen en dat de wil van de verdachte op het teweegbrengen van die redelijke vrees was gericht, doch dat hier in dit geval geen sprake van is.
5.
Het Hof heeft ten aanzien van verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaard dat:
‘zij op 23 augustus 2005 te Tilburg, als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende op de Ringbaan Oost, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met aanzienlijke snelheid afgereden in de richting van [slachtoffer 1] en aangereden tegen de personenauto waarin [slachtoffer 1] zich bevond;’
6.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
Een proces-verbaal van bevindingen van politie Midden en West Brabant, district Tilburg/DHV district 4, nr. PL2067/05-224709, blz. 59–62, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt PL2065/05-011326, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als eigen waarneming of ondervinding van de desbetreffende verbalisanten:
Op 23 augustus 2005 kregen wij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], de melding te gaan naar de Ringbaan Oost te Tilburg.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat [verdachte], geboren [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], in haar voertuig zat. Ik, verbalisant [verbalisant 2] zag dat het voertuig van de betrokkene [verdachte] aan de voorzijde beschadigd was. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat dit voertuig op een afstand van ongeveer 20 à 30 centimeter afstand stond van het voertuig van betrokkene [slachtoffer 1]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat het voertuig van betrokkene [slachtoffer 1] aan de linkerkant beschadigd was.
- 2.
Een proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, district Tilburg/Team Wilhelminapark, nr. PL2065/05-224840, blz. 67–69, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt PL2065/05-011326, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van [getuige 1] aan de desbetreffende verbalisant:
Op 23 augustus 2005 reed ik in mijn personenauto over de Ringbaan Oost te Tilburg.
Gekomen bij de kruising Ringbaan Oost/Wagenaarstraat zag ik twee auto's stil staan. De rode auto, zijnde een Suzuki Alto stond stil op het voorsorteervak voor linksaf. De grijze auto, zijnde een Daewoo Matiz stond schuin voor de rode stil.
Ik zag, dat het linkerportier van de rode Suzuki Alto openstond. Twee vrouwen schreeuwden en gilden tegen de vrouw in de rode Suzuki. Eigenlijk werd er door alle vrouwen over en weer tegen elkaar geroepen. De twee vrouwen op straat zag ik slaande bewegingen maken en ik zag, dat zij de vrouw in de Suzuki bij de haren pakten.
Op een gegeven moment gingen partijen uit elkaar.
Ik hoorde dat de vrouw in de Suzuki (het hof begrijpt: verdachte) de auto startte. Ik zag en ik hoorde dat de Suzuki vol gas vooruit reed en opzettelijk tegen de grijze Daewoo Matiz aanreed. Ik zag dat de Suzuki ongeveer 1 meter van de grond kwam.
Kort hierna kwam de politie ter plaatse. Ik zag dat de vrouw uit de rode Suzuki stapte. De jongere vrouw van de grijze Daewoo riep tegen haar: “Het is niet normaal dat je tegen mijn auto aanrijdt als mijn dochter erbij is.”. Hierop hoorde ik de vrouw uit de rode Suzuki zeggen: “De volgende keer, als je alleen bent, rijd ik je kapot.”.
- 3.
Een proces-verbaal van politie Midden en Wést-Brabant, district Tilburg/Team Wilhelminapark, nr. PL2065/05-224840, blz. 7(0–73, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt PL2065/05-011326, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van [getuige 2] aan de desbetreffende verbalisant:
Op 23 augustus 2005 reed ik in mijn eigen auto over de Ringbaan Oost te Tilburg. Op de Ringbaan Oost bij een kruispunt zag ik mensen vechten. Ik zag dat er een rode Suzuki Alto voor het stoplicht stond. Verder zag ik ook nog een grijze Daewoo Matiz staan. De Daewoo Matiz stond schuin voor de andere rode auto op de weg.
De tussenafstand van de twee auto's was ongeveer 2 à 3 meter.
De vrouw die bij de grijze Daewoo Matiz hoorde zal ik vrouw 1 (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) noemen. Ik zal de vrouw die in de rode Suzuki zat vrouw 2 (het hof begrijpt: verdachte) noemen. Er stond ook nog een oudere vrouw bij de vrouw die aan het trekken was. Later hoorde ik dat die vrouw de moeder was van haar (het hof begrijpt: vrouw 1). Ik zal deze vrouw 3 noemen.
Later ging vrouw 2 rechtop in haar auto zitten en trok de bestuurderportier dicht en deed deze ook op slot. Vrouw 1 liep toen terug naar haar eigen auto. Ik zag dat er uit de grijze auto een kindje was gekomen en riep naar haar moeder. Het kindje stond op de straat toen ze riep.
Vrouw 1 zei tegen het kindje dat ze achterin de auto op de achterbank moest gaan zitten.
Ik hoorde vrouw 2 luid en duidelijk roepen door een kiertje van het raam: “ik rijd jou en je jong kapot!” Ik zag dat ze met haar linkerwijsvinger in de richting van vrouw 1 wees.
Hierna liep vrouw 1 terug naar haar auto. Op dat moment hoorde ik dat vrouw 2 haar auto startte en toen keek ik ook haar richting in. Ik hoorde het geluid van de versnellingsbak waardoor ik begreep dat de vrouw de auto in de versnelling zette. Direct daarna hoorde ik vrouw 2 vol gas geven waardoor de kleine rode Suzuki Alto in volle vaart botste op de grijze auto. Vrouw 2 heeft tussendoor niet geschakeld.
Ik zag dat de rode auto, bestuurd door vrouw 2, de grijze auto bij het begin van het achterportier raakte. Ik zag dat de rode auto helemaal doorreed tot aan de voorkant. Ik zag dat de rode auto door de snelheid bijna een meter omhoog vloog. Ik bedoel hiermee dat de auto op de twee linkerwielen balanceerde.
Ik zag dat vrouw 2 haar auto in de richting van de grijze auto stuurde. Na de aanrijding toen de rode auto weer recht en stil stond zag ik dat de voorste wielen ook naar rechts gedraaid stonden.
Om alles te kunnen ontwijken had vrouw 2 nog het beste gewoon linksaf de zijstraat in kunnen rijden. Hier had ze makkelijk vrij baan voor.
- 4.
Een proces-verbaal van politie Midden en West-Brabant, district Tilburg/Team Wilhelminapark, nr. PL2066/05-224840, blz. 84–87, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt PL2065/05-011326, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van [slachtoffer 1] aan de desbetreffende verbalisant:
Op 23 augustus 2003 reed ik met mijn moeder in mijn auto, dat is een Daewoo, type Matiz, over de weg waar een motorzaak is gevestigd. Volgens mij is dit de Ringbaan-Oost.
Ik zag [verdachte] in een auto zitten. Ik weet dat zij een heel kleine auto reed, het zou een Suzuki kunnen zijn. Ik ben een stukje voorbij haar gereden en heb mijn auto voor haar gezet.
Ik dook in de auto en sloeg haar (het hof begrijpt: verdachte) met mijn vuist op haar gezicht.
Ik heb ondertussen ook nog aan haar haren getrokken. Mijn moeder was er ondertussen ook buiten bij komen staan.
Ik besloot na het vechten om terug te lopen naar mijn auto. Toen ik bezig was om mijn kind terug te zetten op de achterbank hoorde ik een auto starten. Ik keek naar de richting van [verdachte] en zag dat ze schuin naar links achteruit reed met haar auto. Vervolgens zag ik dat ze vol gas op mijn auto en mij in kwam gereden. Ik sprong vervolgens mijn auto in en sloot de deur. Meteen hierna kwam ze met volle vaart op mijn auto afgereden en ze raakte mijn auto aan de linkerachterzijde.
- 5.
Een proces-verbaal van verhoor van politie Midden en West-Brabant, district Tilburg/Team Wilhelminapark, nr. PL2065/05-226411, blz. 109–110, in de wettelijke vorm opgemaakt en welke deel uitmaakt van het dossier gekenmerkt, PL2065/05011326, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van verdachte aan de desbetreffende verbalisant:
Gisteren (het hof begrijpt: 23 augustus 2005) op de Ringbaan-Oost (het hof begrijpt: te Tilburg) ben ik mishandeld door [slachtoffer 1] en [betrokkene 1]. Ze hebben mij klem gereden. Ik reed op dat moment in mijn personenauto, een rode Suzuki Alto. [Slachtoffer 1] en [betrokkene 1] reden in de personenauto van [slachtoffer 1], een grijze Daewoo Matiz.
Ik zag dat de auto van [slachtoffer 1] ongeveer schuin voor mijn auto stond. Ik voelde en zag dat ik de auto van [slachtoffer 1] raakte. Ik zag dat er in het bestuurdersportier een deuk ontstond.
Ik heb vol gas gegeven nadat ik mijn personenauto in de eerste versnelling had gezet. Ik voelde dat mijn auto een stukje van de grond af kwam door de klap.’
7.
Het Hof heeft voorts in zijn arrest nog de volgende bijzondere overwegingen omtrent het bewijs opgenomen:
‘Zijdens verdachte is met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten — kort en zakelijk weergegeven — aangevoerd dat zij niet opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, tegen de auto van [slachtoffer 1] is gereden, maar dat zij naar aanleiding van de openlijke geweldpleging doodsbang was geworden voor [slachtoffer 1] en aan haar heeft willen ontkomen. Zij is daardoor in paniek met haar auto weggereden en is toen tegen de auto van [slachtoffer 1] gereden.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder gelet op de verklaring van de getuige [getuige 2] (proces-verbaal van verhoor PL2065/05-224840, pagina 72 van het dossier), leidt het hof af dat verdachte bij het rijden tegen de Daewoo Matiz wel degelijk met opzet heeft gehandeld.
Immers, uit deze verklaring volgt dat verdachte met aanzienlijke snelheid vooruit is gereden, naar rechts is afgebogen en toen tegen de Daewoo Matiz is gebotst. Toen de auto van verdachte stil stond waren de wielen naar rechts gestuurd. Bovendien heeft de getuige [getuige 2] (proces-verbaal van verhoor PL2065/05-224840, pagina 72 van het dossier) verklaard dat verdachte bedreigingen heeft geuit in de richting van [slachtoffer 1]. [Getuige 2] heeft verdachte voor het wegrijden horen roepen “Ik rij jou en je jong kapot”, waarbij ze met haar wijsvinger in de richting van [slachtoffer 1] wees. Onder deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte welbewust en met de vereiste opzet voor het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde, heeft gehandeld.
Het verweer zijdens verdachte dat er geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
Anders dan de raadsman van verdachte, acht het hof de verklaringen van voornoemde getuigen betrouwbaar. Zij verklaren beiden eveneens belastend ten aanzien van [slachtoffer 1] en haar moeder [betrokkene 1].
Ten slotte overweegt het hof ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde als volgt. [slachtoffer 1] heeft tegenover de politie verklaard dat zij een auto hoorde starten, zag dat verdachte met haar auto vol gas op haar en haar auto kwam ingereden en dat zij vervolgens in haar auto is gestapt (proces-verbaal van verhoor PL2066/05-224840, pagina 86 van het dossier). [slachtoffer 1] is aldus in de wetenschap van het wegrijden van de auto in haar auto gestapt.
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat door de handelwijze van verdachte bij voornoemde [slachtoffer 1] redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen, zodat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het slachtoffer heeft bedreigd met zware mishandeling.’
8.
Kennelijk heeft het Hof zich verschreven, waar het spreekt over ‘voornoemde getuigen’ en ‘Zij verklaren beiden’. Het Hof baseert zich immers enkel op de verklaring van getuige [getuige 2]. De steller van het middel klaagt hier niet over en het komt mij voor dat dit verbeterd kan worden gelezen.
9.
Uit de toelichting op het middel volgt dat het middel zich richt tegen 's Hofs bewijsoverweging. Aangevoerd wordt dat wanneer een auto vol gas op iemand inrijdt die zich bij een andere auto bevindt en daar op dat moment in stapt, deze persoon geen reële kans heeft om de op hem af komende auto nog te ontwijken. Ik moet de steller van het middel toegeven dat 's Hofs eerdere overweging dat verdachte met haar auto, die op 2 á 3 meter van de Daewoo Matiz stond, met aanzienlijke snelheid vooruit is gereden en tegen die Daewoo Matiz is gebotst moeilijk te rijmen valt met de omstandigheid dat het slachtoffer pas in de Daewoo is gestapt toen zij verdachte vol gas op haar zag inrijden. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat het ging om handelingen die min of meer tegelijk plaatsvonden: verdachte ging rechtop zitten, startte haar auto en reed op de Daewoo af, terwijl het slachtoffer in haar auto aan het stappen was en in de auto zat toen verdachte tegen die auto aanreed. Het slachtoffer verklaart in haar tot het bewijs gebezigde verklaring ook dat verdachte haar auto eerst achteruit reed en toen in haar richting optrok. Dat gaf het slachtoffer ook meer tijd om in haar auto plaats te nemen.
10.
Reeds in dat licht is er, voor wat betreft de tot het bewijs gebezigde verklaring van het slachtoffer, dan ook geen sprake van een evident ‘onjuist bewijsmiddel’, zoals in de toelichting op het middel wordt aangevoerd.
11.
In de toelichting op het middel wordt voorts opgemerkt dat het Hof er ook zelf van uit is gegaan dat het slachtoffer al in haar auto zat toen verdachte wegreed, gelet op hetgeen het Hof onder het kopje ‘strafbaarheid van de verdachte’ heeft overwogen. Hetgeen het Hof onder het kopje ‘strafbaarheid van de verdachte’ heeft overwogen draagt echter bij aan de aanname dat het Hof is uitgegaan, zoals ook uit de bewijsmiddelen volgt, van een min of meer gelijktijdig plaatsvinden van de verschillende handelingen.
12.
Wat betreft de opmerking in de toelichting op het middel dat het Hof heeft nagelaten in zijn afwegingen te betrekken dat verdachte in blinde paniek probeerde weg te komen en het rijgedrag derhalve aangemerkt had moeten worden als een emotionele uiting van grote angst, paniek en onmacht, merk ik op dat het Hof met zijn hierboven onder 7 weergegeven overwegingen duidelijk heeft aangegeven dat en waarom het Hof het aldus aangevoerde niet aannemelijk achtte.
13.
Dit oordeel van het Hof geeft geen blijk van een verkeerde rechtopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.
14.
Het middel faalt.
15.
Het tweede middel klaagt dat het Hof het beroep op noodweerexces ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, heeft verworpen.
16.
Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
‘Ten aanzien van de strafbaarheid van de feiten is van de zijde van de verdachte het navolgende verweer gevoerd.
Verdachte is door de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] en het aanzienlijke geweld wat daarbij werd toegepast, in een hevige gemoedsbeweging komen te verkeren, welke nog voortduurde nadat het onmiddellijke gevaar was geweken. Er is aldus sprake van noodweerexces, waardoor de verdachte niet strafbaar is voor het hiervoor bewezen verklaarde en van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Het hof overweegt allereerst dat van noodweerexces sprake kan zijn indien een verdachte in een noodweersituatie, als onmiddellijk gevolg van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging, bij de verdediging verder gaat dan geboden of, nadat de noodweersituatie is beëindigd, nog een niet meer noodzakelijke verdedigingshandeling pleegt.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof het volgende. Na de openlijke geweldpleging zijn partijen op een gegeven moment uit elkaar gegaan/gehaald. [Slachtoffer 1] is naar haar auto gelopen, heeft tegen haar kind gezegd dat deze achterin de auto moest gaan zitten, wat dit kind vervolgens ook deed. Nadat [slachtoffer 1] haar kind in haar stoel op de achterbank had gezet, is [slachtoffer 1] zelf ingestapt. Verdachte is weer rechtop gaan zitten en heeft haar portier gesloten, startte haar auto en ging rijden in de richting van deze [slachtoffer 1]. Van een noodweersituatie kan derhalve niet meer worden gesproken. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte zowel voorafgaand aan de botsing als daarna, in de richting van [slachtoffer 1] diverse bedreigingen heeft geuit.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het rijden tegen de Daewoo Matiz door verdachte in redelijkheid niet kan worden aangemerkt als een handeling ter verdediging van haar lijf, eerbaarheid of goed en dat door het tijdsverloop tussen de aanval van [slachtofeer] c.s. en de botsing evenmin van een noodweerexcessituatie kan worden gesproken.
Het verweer wordt derhalve verworpen.’
17.
Ik kan het Hof niet helemaal volgen in zijn overwegingen. Het Hof begint zelf met de overweging dat ook van noodweerexces sprake kan zijn als iemand, als onmiddellijk gevolg van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging, nadat de noodweersituatie is beëindigd, nog een niet meer noodzakelijke verdedigingshandeling pleegt. Vervolgens stelt het Hof dat op het moment dat verdachte op de auto van het slachtoffer inreed niet meer van een noodweersituatie gesproken kon worden. Dat kan ik nog volgen. Maar dan overweegt het Hof dat ‘door het tijdsverloop tussen de aanval van [slachtoffer] c.s. en de botsing evenmin van een noodweerexcessituatie kan worden gesproken’.
18.
Het lijkt er op dat het Hof het enkele tijdsverloop tussen de aanval van [slachtoffer] c.s. en de botsing voldoende acht om reeds niet meer van een noodweerexcessituatie te kunnen spreken. Dat strookt echter geenszins met 's Hofs eerdere overweging dat ook van noodweerexces sprake kan zijn als iemand, als onmiddellijk gevolg van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging, nadat de noodweersituatie is beëindigd (cursivering door mij, PV), nog een niet meer noodzakelijke verdedigingshandeling pleegt.
19.
Het lijkt er dan ook op, mede gelet op 's Hofs verwijzing naar de door verdachte richting [slachtoffer 1] geuitte bedreigingen, dat het Hof eigenlijk bedoeld te zeggen dat het niet aannemelijk acht dat verdachte handelde als gevolg van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Maar dat zegt het Hof niet. Ten aanzien van het gedrag van verdachte stelt het Hof enkel dat verdachte weer rechtop ging zitten, haar portier sloot en in de richting van [slachtoffer 1] ging rijden. Dat zegt niets over de gemoedsbeweging waarin verdachte verkeerde. Dat verdachte voor en na de botsing bedreigingen heeft geuit tegen [slachtoffer 1], zoals het Hof overweegt, maakt dit niet anders. Dat duidt er hoogstens op dat verdachte niet in een rustige gemoedsbeweging verkeerde.
20.
Ik meen dan ook dat het oordeel van het Hof dat er geen sprake was van noodweerexces ontoereikend is gemotiveerd, omdat het enkele tijdsverloop tussen de aanval van [slachtoffer 1] en de botsing niet betekent dat er geen sprake zou kunnen zijn van een noodweerexcessituatie.1.
21.
Het middel slaagt derhalve.
22.
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn in cassatie overschreden is. Verdachte heeft op 31 januari 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal niet binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak doen. Gelet op de geheel voorwaardelijke straf kan de Hoge Raad met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden volstaan.
23.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met terugwijzing of verwijzing van de zaak, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑04‑2009