Rb. Gelderland, 12-12-2014, nr. 96/049801-13
ECLI:NL:RBGEL:2014:8033
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
12-12-2014
- Zaaknummer
96/049801-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:8033, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 12‑12‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Jwr 2015/13
Uitspraak 12‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Alcoholslotprogramma (ASP) leidt tot niet-ontvankelijkheid OM in de strafvervolging wegens art 8 WVW. De eerdere oplegging ASP heeft te gelden als criminal charge a.b.i. art 6 EVRM. Gezien de vergaande strekking van deze bestuursrechtelijke maatregel en het gebrek aan afstemming tussen het bestuursrechtelijke en het strafrechtelijke traject, wordt de strafzaak aangemerkt als een tweede vervolging (mede gelet op arresten EHRM inzake Nilsson/Zweden en Lucky Dev/Zweden) hetgeen in strijd is met een goede procesorde.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 96/049801-13
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank op 12 december 2014.
Tegenwoordig:
mr. F.J.H. Hovens, politierechter,
mr. J.W.M. van Term officier van justitie,
en E.M. Damink, griffier.
Uitgeroepen wordt de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op vragen van de politierechter te zijn genaamd:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt de verdachte mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
De politierechter deelt mee de korte inhoud van het onderhavige procesdossier.
De verdachte - ondervraagd - verklaart, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 9 februari 2013 in Eibergen mijn auto heb bestuurd terwijl ik teveel alcohol had gedronken. Het mij onder feit 2 tenlastegelegde vind ik echter niet terecht. Ik kwam in de groenstrook terecht. De gemeente heeft geen aangifte gedaan, er was geen schade en de auto stond er niet op een gevaarlijke manier. Ik ben naar mijn werk gelopen om een sleepkabel op te halen. Toen ik terug kwam stond de politie er al. De struiken waar ik tussen terecht kwam, waren van de gemeente. De gemeente is hierover ook ingelicht, maar ik heb er nooit meer iets van weer gehoord. Normaal gesproken regel ik altijd een BOB. Ik kon de BOB echter die avond niet meer bereiken en toen ben ik met mijn stomme kop in de auto gestapt. Dit gebeurde tijdens de carnaval. Ik heb nu anderhalf jaar een alcoholslot in mijn auto, dat heeft mij tot nu toe zo’n € 5.000,00 gekost. Daarnaast moet ik regelmatig kosten betalen voor de keuring van het alcoholslot en administratiekosten. Het was de eerste keer dat mij dit gebeurde en het zal ook nooit meer gebeuren. U houdt mij voor dat de politie op een melding over een straatrace afging. Er was geen sprake van een straatrace. Dit is de eerste keer dat ik dat hoor. Ik was alleen en een race hou je toch met meerdere personen. Ik heb tegen niemand gereden, daar durf ik mijn handen voor in het vuur te steken. Ik had een oude Mercedes die ik op wilde knappen. Daarom waren mijn banden ook versleten. Ik heb nu een Volkswagen Caddy en die is technisch goed. Het kwartje is bij mij wel gevallen.
Naar zijn persoonlijke omstandigheden gevraagd deelt verdachte mee, zakelijk weergegeven:
Ik ben ZZP-er en ik doe montage- en laswerk. Ik heb nu werk gekregen voor een half jaar. Als ik daarvoor van Lichtenvoorde naar Neede moet met alle apparatuur, heb ik mijn auto nodig. Ik heb net een huisje gekocht. Ik kan u niet zeggen wat mijn inkomen per maand is, want dat is gevarieerd.
De officier van justitie voert het woord en leest – het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen achtend – zijn vordering voor, te weten: een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met aftrek en een proeftijd van 2 jaren. Hij legt vervolgens deze vordering aan de politierechter over. Hij deelt daarbij mede, zakelijk weergegeven:
U heeft mij gevraagd ook in te gaan op de problematiek van het alcoholslot. Ik weet dat er momenteel een discussie gaande is hierover. Het gerechtshof in Den Haag heeft geoordeeld dat mensen die een alcoholslot hebben moeten laten inbouwen, niet nadien door de strafrechter mogen worden bestraft. Ik refereer mij omtrent die discussie aan uw oordeel. Ik hou er wel rekening mee in mijn eis. Ik acht feit 2 niet bewezen. Ik heb onvoldoende bewijs dat er schade is toegebracht. De gedupeerde moet zich melden in zo’n geval en dat is hier niet gebeurd. De verdachte is een beginnend bestuurder. Hij rijdt al anderhalf jaar met een alcoholslot en is zijn rijbewijs tijdelijk kwijtgeraakt. Ik hou rekening met de financiële situatie van de verdachte.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Hij verklaart daartoe, zakelijk weergegeven:
Ik ben heel blij als het rijbewijs niet ingevorderd wordt. De geldboete is hoog, maar liever dat dan een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven. De politierechter spreekt het vonnis uit.
AANTEKENING MONDELING VONNIS
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 februari 2013 te Eibergen, gemeente Berkelland als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 675 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
( art 8 lid 3 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 9 februari 2013 te Eibergen, gemeente Berkelland, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Nieuwstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander schade was toegebracht.
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 )
2. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie t.a.v. feit 1
2.1
De toepassing van het alcoholslotprogramma betreft een bestuursrechtelijke maatregel in reactie op een maatschappelijk ongewenst geacht en strafrechtelijk gesanctioneerd handelen. De maatregel kan worden opgelegd bij de eerste overtreding (en is dus niet beperkt tot recidivisten). De kosten van de (uitvoering van de) maatregel moeten worden gedragen door de overtreder en kunnen, zoals in deze zaak, duizenden euro’s betreffen (vgl. artikel 21 Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en hetgeen de Afdeling Bestuursrechtspraak hierover opmerkt in haar uitspraak van 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2052, rov. 3.4, namelijk dat in de praktijk de kosten inderdaad kunnen oplopen tot € 4.000 à € 5.000).
2.2
Naar het oordeel van de politierechter moet het opleggen van het alcoholslotprogramma worden aangemerkt als een criminal charge als bedoeld in artikel 6 EVRM. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar EHRM 13 december 2005, 73661/01; ECLI:NL:XX:2005: AV3572 (Nilsson/Zweden). In deze zaak werd de administratieve schorsing van het rijbewijs voor de duur van 18 maanden, volgend op een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling tot het verrichten van een taakstraf (alles ten gevolge van een en dezelfde constatering van rijden onder invloed) aangemerkt als een “a ‘criminal’ matter for the purpose of Article 4 of Protocol No. 7”. De gevolgen van de maatregel zijn zo verreikend dat hij, ook los van de strafrechtelijke context, moet worden aangemerkt als een ‘criminal sanction’. In gelijke zin Gerechtshof Den Haag 22 september 2014, ECLI:NL:GHDHA: 2014:3017, met name rov 2.5, alsmede Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8499 en AB RvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2052, zij het dat de Afdeling dit oordeel tot nu heeft gereserveerd voor de categorie beroepschauffeurs die hun rijbewijs categorie C kwijt raken omdat in de vrachtauto of bus geen alcoholslot kan worden ingebouwd.
2.3
Uit het voorgaande volgt dat verdachte reeds onherroepelijk is getroffen door een bestuursrechtelijke, als criminal charge aan te merken sanctie en thans wordt geconfronteerd met een strafrechtelijke vervolging (waarin de officier van justitie een voorwaardelijke rij-ontzegging heeft gevorderd en een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.000). Dat roept de vraag op of sprake is van schending van het nebis in idem beginsel.
2.4
Het nebis in idem beginsel strekt ertoe te voorkomen dat iemand meermalen door de overheid wordt vervolgd en bestraft voor één en dezelfde gedraging, omdat zulks als onrechtvaardig wordt gezien. Dit beginsel heeft op verschillende wijzen gestalte gekregen in de wetgeving. Artikel 68 Sr bepaalt in lid 1 dat niemand andermaal kan worden vervolgd voor een feit waarvoor hij reeds bij onherroepelijke uitspraak van de strafrechter in Nederland of de voormalige Antillen is berecht. In lid 2 wordt daaraan gelijk gesteld de situatie dat iemand door een andere rechter is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging, is veroordeeld tot een straf die reeds is ten uitvoer gelegd of niet meer kan worden ten uitvoer gelegd en blijkens lid 3 geldt hetzelfde indien iemand in het buitenland een transactie heeft aanvaard ter voorkoming van strafvervolging. Artikel 14, zevende lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten verbiedt het andermaal vervolgen of berechten voor een feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is veroordeeld of vrijgesproken. Nagenoeg hetzelfde wordt bepaald in artikel 4, eerste lid, van het Zevende Protocol bij het EVRM. Beide verdragsbepalingen zijn evenwel niet geratificeerd door Nederland. Tenslotte bepaalt artikel 50 van het EU-Handvest dat niemand opnieuw wordt berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure voor een strafbaar feit waarvoor hij in de Unie reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet. Blijkens HvJ EU 26 februari 2013, C-617/10, LJN BZ3811 (Aklagaren/Åkerberg Fransson) staat het in deze bepaling neergelegde ne bis in idem beginsel er niet aan in de weg dat een lidstaat voor dezelfde feiten een combinatie van fiscale/bestuurlijke en strafrechtelijke sancties oplegt. Slechts wanneer de fiscale/bestuurlijke sanctie een strafrechtelijke sanctie is in de zin van artikel 50 EU-Handvest en definitief is geworden, staat deze bepaling eraan in de weg dat voor dezelfde feiten strafvervolging wordt ingesteld tegen dezelfde persoon. Artikel 50 EU-Handvest is weliswaar niet rechtstreeks van toepassing in onderhavige zaak nu het hier niet betreft uitvoering van Unie-recht, maar zij heeft blijkens HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM1902; NJ 2011/394 dezelfde inhoud en reikwijdte als het overeenkomstige recht van het EVRM.
2.5
Hoewel in de onderhavige wettelijke regelingen een afstemming tussen het bestuursrechtelijke en het strafrechtelijke traject ontbreekt, kent de wetgeving wel de nodige anticumulatiebepalingen om een ongewenste samenloop van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke ‘sancties’ tegen te gaan. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen het Gerechtshof Den Haag in eerdergenoemd arrest heeft overwogen omtrent het una via-beginsel (rov. 4.3 en 4.4).
2.6
Opmerking verdient nog het volgende. In zijn hiervoor genoemde arrest inzake Nilsson/Zweden, heeft het EHRM geoordeeld dat de schorsing van het rijbewijs moet worden gezien als een ‘criminal sanction’, maar dat het gegeven dat de betreffende sancties (strafrechtelijke taakstraf respectievelijk bestuursrechtelijke schorsing van het rijbewijs) op verschillende momenten en door verschillende instanties zijn opgelegd, nog niet meebrengt dat er sprake is van een tweede strafvervolging in de zin van artikel 4 lid 1 van het Zevende Protocol EVRM. Er werd een voldoende nauw verband “in substance and in time” tussen deze sancties aangenomen. Daarbij is van belang dat de maatregel van schorsing van het rijbewijs was genomen uitdrukkelijk op basis van de eerdere strafrechtelijke veroordeling, die ook voldoende grondslag daarvoor bood. Daarmee was de schorsing van het rijbewijs een rechtstreeks en voorzienbaar gevolg van het rijden onder invloed en was er voldoende nauw verband“in substance and in time”. De klacht werd daarom ongegrond verklaard.
2.7
De vraag rijst daarmee of deze uitspraak steun kan bieden aan de opvatting dat het het Openbaar Ministerie niet vrijstaat een strafvervolging in te stellen wegens overtreding van artikel 8 WVW nadat de betrokkene reeds een alcoholslotprogramma is opgelegd.
2.8
Bij de beantwoording van die vraag is het van belang kennis te nemen van de recente uitspraak Lucky Dev/Zweden (EHRM 27 november 2014, 7356/10). De zaak betreft twee parallel lopende procedures: een procedure tegen een fiscale naheffing en een strafvervolging wegens belastingontduiking en onzorgvuldige boekhouding, die beide hun oorsprong vonden in hetzelfde feitencomplex. Beide procedures werden los van elkaar gevoerd voor verschillende instanties, zonder dat er sprake was van enige onderlinge afstemming. Hoewel verzoekster in de strafprocedure ‘slechts’ werd veroordeeld wegens onzorgvuldige boekhouding en werd vrijgesproken van belastingontduiking, hield de bestuursrechter hiermee geen rekening bij de beoordeling van de fiscale naheffing. Er was daarom geen nauwe samenhang “in substance and in time” tussen de strafprocedure en de belastingprocedure en daarmee onderscheidt de zaak zich van de casus in Nilsson/Zweden, aldus het EHRM, waar de beslissing tot schorsing van het rijbewijs direct was gegrond op een verwachte of onherroepelijke veroordeling voor een verkeersdelict en daarom niet een separaat onderzoek naar de gedraging behelsde (rov. 62). In de zaak Lucky Dev/Zweden werd een schending van artikel 4 van het Zevende Protocol aangenomen.
2.9
Terugkerend naar het alcoholslotprogramma moet nog het volgende worden opgemerkt. Bij de oplegging van deze maatregel vindt niet of nauwelijks een afweging plaats van de individuele belangen van betrokkene tegen het algemene belang van de verkeersveiligheid, terwijl het beroep tegen het besluit bij de bestuursrechter doorgaans is beperkt tot de vraag of het CBR heeft gehandeld in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. Mocht deze bestuursrechtelijke sanctie worden gevolgd door een strafrechtelijke veroordeling waarbij een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, dan wordt het lopende alcoholslotprogramma stop gezet totdat de periode van rijontzegging is beëindigd, is betrokkene de reeds betaalde kosten voor het alcoholslotprogramma kwijt en moet hij vervolgens opnieuw dezelfde procedure in en opnieuw dezelfde kosten maken.
Een vrijspraak in de strafprocedure daarentegen zal geen gevolgen hebben voor de voortzetting van het alcoholslotprogramma, indien het daartoe strekkende besluit onherroepelijk is. Vgl. AB RvS 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:144, waarin een latere herberekening van het ademalcoholgehalte door het NFI (zodanig dat dit gehalte beneden de drempelwaarde kwam voor het opleggen van een alcoholslotprogramma) weliswaar had geleid tot vrijspraak door de politierechter, maar volgens de Afdeling geen rol mocht spelen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het opleggen van het alcoholslotprogramma; de bestuursrechtelijke procedure staat immers los van de strafprocedure, aldus de Afdeling. De huidige wet voorziet kortom op geen enkele wijze in een adequate afstemming tussen de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke procedure (behalve voor zover dat in het nadeel van verdachte werkt), de steen waaraan het EHRM aanstoot nam in de zaak Lucky Dev/Zweden.
2.10
De politierechter kan niet anders dan tot de conclusie komen dat de onderhavige strafvervolging in strijd is met het punitiefrechtelijk belangrijke nebis in idem beginsel. Aangezien het CBR niet valt aan te merken als rechterlijke instantie, is artikel 68 Sr niet rechtstreeks van toepassing. Ook andere positiefrechtelijke bepalingen zijn, als hiervoor vermeld, niet van toepassing. Analoge toepassing van het onderliggende beginsel vindt strafvorderlijk gezien zijn weg via de beginselen van een goede procesorde (zoals ook het geval is bij vervolging van strafbare feiten die reeds zijn ‘afgedaan’ door voeging ad informandum of van feiten waarvoor een transactie is aangeboden en aanvaard).
2.11
Het Openbaar Ministerie wordt daarom in zijn strafvervolging ter zake van feit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens handelen in strijd met de goede procesorde.
3. Het bewijs met betrekking tot feit 2
3.1
Op grond van het dossier en de behandeling ter zitting staat vast dat verdachte op enig moment de macht over het stuur heeft verloren en met zijn auto in een bosschage terecht is gekomen. Hij wordt thans vervolgd voor, kort gezegd, het verlaten van de plek van het ongeval. Zulks is ingevolge artikel 7 lid 1 onder a WVW verboden indien bij dat ongeval, naar de bestuurder weet of redelijkerwijs moet vermoeden, schade aan een ander is toegebracht.
3.2
De struiken zijn eigendom van de gemeente. Het dossier bevat foto’s van de situatie waarin de auto is aangetroffen, te midden van enkele nogal verlept uitziende struiken van onduidelijke signatuur. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen dat de eigenaar schade heeft geclaimd, hetgeen wordt bevestigd door het verhaal van verdachte. Hijzelf zegt dat hij op zoek was gegaan naar een sleepkabel. Van belang is dat zijn auto daarbij is achtergebleven en dus ook de daaraan bevestigde kentekenplaten. Op die wijze kon de kentekenhouder, verdachte, nog steeds worden achterhaald.
3.3
Gezien de toestand waarin de struiken verkeerden en het gegeven dat kennelijk geen schadeclaim is ingediend door de gemeente, is het onduidelijk of er op dat moment een redelijke kans op financiële schade voor de eigenaar van de struiken aannemelijk was. Bovendien is twijfelachtig of verdachte op het moment dat de politie arriveerde, de opzet had zijn identiteit te verhullen om zich te vrijwaren van schadeclaims nu zijn auto is achtergebleven. Wellicht is er sprake van poging tot overtreding van artikel 7 WVW, maar niet van een voltooid delict. In navolging van de eis van de officier van justitie, zal de politierechter verdachte om deze redenen vrijspreken.
De politierechter geeft aan veroordeelde kennis dat hij binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis (ten aanzien van feit 1) en maakt veroordeelde opmerkzaam op zijn recht om ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en griffier is vastgesteld en ondertekend