Vgl. de conclusie van AG Bleichrodt van 7 maart 2017, ECLI:NL:PHR:2017:328, HR: art. 81 RO.
HR, 12-03-2019, nr. 17/00236
ECLI:NL:HR:2019:335
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2019
- Zaaknummer
17/00236
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:335, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑03‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1198
ECLI:NL:PHR:2018:1198, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:335
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑07‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0186
NbSr 2019/103
Uitspraak 12‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal van elektriciteit t.b.v. hennepkwekerij d.m.v. verbreking, art. 311.1.5 Sr. 1. Wegnemen van elektriciteit met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening door de teller van de elektriciteitsmeter terug te draaien? 2. Niet beslist op beroep van raadsman op overschrijding redelijke termijn in h.b. Ad 1. ’s Hofs oordeel dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kan worden bewezenverklaard, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Uit bewijsvoering kan ’s Hofs niet onbegrijpelijke oordeel worden afgeleid dat verdachte t.t.v. het afnemen van de elektriciteit het oogmerk had de t.b.v. de hennepplantage afgenomen elektriciteit zich wederrechtelijk toe te eigenen. Bij dit oordeel heeft Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk betrokken dat verdachte door manipulatie van het telwerk de gebruikelijke berekening van de werkelijke hoeveelheid in bewezenverklaarde periode afgenomen elektriciteit aan de hand van meterstanden heeft verstoord, waarmee wordt beoogd dat die werkelijke hoeveelheid niet wordt meegenomen in vaststelling van verschuldigde vergoeding over in die periode verbruikte elektriciteit. Dat afnemen van elektriciteit dat gepaard gaat met manipulatie van de registratie van de hoeveelheid afgenomen stroom, onder omstandigheden (ook) kan worden aangemerkt als een ander delict dan diefstal (bijv. oplichting) maakt dat niet anders. Ad 2. Hetgeen door raadsman ttz. in h.b. naar voren is gebracht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als standpunt m.b.t. overschrijding van redelijke termijn dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van ondubbelzinnige conclusie t.o.v. Hof naar voren is gebracht. Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft, in strijd met art. 359.2 Sv niet i.h.b. redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359.8 Sv nietigheid tot gevolg. HR doet zaak zelf af en vermindert opgelegde gevangenisstraf.
Partij(en)
12 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/00236
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2017, nummer 23/001841-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van de strafoplegging, en tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad passend acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd bewezen heeft geacht dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van augustus 2008 tot en met 2 september 2013 te Heerhugowaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Liander, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking."
2.2.2.
Het onder 3 bewezenverklaarde steunt in het bijzonder op het volgende bewijsmiddel:
"11. Een geschrift, te weten een op 13 september 2013 gedateerde schriftelijke verklaring van [betrokkene 2], administratief medewerker (doorgenummerde pagina 192 t/m 194). Deze verklaring houdt het volgende in, zakelijk weergegeven:
(ad 3)
Ik ben bevoegd tot het doen van aangifte namens Liander N.V. (hierna Liander).
Liander transporteert en distribueert energie naar de contractant van perceel [a-straat 1] te Heerhugowaard. Vanaf 30 april 2008 heeft Liander met een persoon/bedrijf genaamd [verdachte] een overeenkomst betreffende de aansluiting en transport van elektriciteit naar genoemd perceel.
Op verzoek van Liander is in samenwerking met de politie te Heiloo op 2 september 2013 door een fraudespecialist van Liander een onderzoek ingesteld naar de aansluiting, waaronder de meetinrichting in genoemd perceel.
Bij dit onderzoek zag de fraudespecialist dat de ijkschroefgleuven op de elektriciteitsmeter waren beschadigd. Hij zag dat de ijkzegels niet de originele door de fabriek aangebrachte ijkzegels waren en deze waren ook niet door Liander aangebracht. Door de originele zegels te verbreken is het mogelijk de kap van de elektriciteitsmeter te verwijderen waardoor het telwerk van de meter komt vrij te liggen. Het is dan mogelijk de stand van het telwerk te beïnvloeden waardoor een juiste registratie niet meer kan plaatsvinden.
De hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie was verzwaard van 3 x 25 Amp naar 3 x 50 Amp. Hierdoor kon de juiste tarievenregeling niet worden toegepast en was het gelijktijdig af te nemen vermogen van de getransporteerde Electra niet meer in overeenstemming met de installatie.
Door de manipulatie werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd. Door de politie is in samenwerking met de fraudespecialist een registratie gemaakt van de in de hennepplantage aangetroffen apparatuur en het door de fraudespecialist geconstateerde vermogen hiervan. Uit het onderzoek is gebleken dat de hennepplantage was ingericht in ieder geval in de periode van augustus 2008 tot 2 september 2013. Dit betekent dat er in deze periode vermoedelijk sprake is geweest van ten minste 20 eerdere oogsten. Naar aanleiding van die inventarisatie is door mij een berekening gemaakt dat er minimaal 473.701 kWh illegaal is afgenomen (weggenomen) ten behoeve van de hennepplantage. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van Liander, op deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen.
Historisch verbruik elektriciteit
Opgenomen meterstanden
Datum door telwerk I telwerk II
2-9-2013 Liander 92.641 90.190
(...)"
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde in het verkort arrest voorts het volgende overwogen:
"Uit het dossier komt naar voren dat dat de ijkschroefgleuven beschadigd waren en de ijkzegels van de elektriciteitsmeter niet origineel waren, waardoor het mogelijk was om de kap van de meter te verwijderen en de stand van het telwerk te beïnvloeden. De fraudespecialist van Liander heeft berekend dat bij een pleegperiode van augustus 2009 tot en met 2 september 2013 minimaal 473.701 kWh is afgenomen ten behoeve van de hennepplantage. Uit het dossier blijkt dat de tellerstand van de meter op het moment van de doorzoeking een veel lager verbruik aangaf dan genoemde 473.701 kWh én door de verdachte ook een veel lager stroomverbruik aan Liander is doorgegeven.
Op grond van bovenstaande acht het hof bewezen dat verdachte elektriciteit heeft weggenomen en dat heeft gedaan met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit zoals onder 3 ten laste is gelegd."
2.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde in een aanvulling verkort arrest voorts het volgende overwogen:
"Nadere bewijsoverwegingen
(...)
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijk telen in de bewezenverklaarde periode en heeft daartoe - gelet op de toestand waarin de woning werd aangetroffen - tevens de elektriciteit die voor de plantage nodig is, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen. Uit het bewijs volgt immers dat de teller van de elektriciteitsmeter moet zijn teruggedraaid. Dat de verdachte tevens onjuiste meterstanden heeft doorgegeven om het telen van hennep en de diefstal van electra te verhullen, neemt niet weg dat hij elektriciteit heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening."
2.3.
Het oordeel van het Hof dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kan worden bewezenverklaard, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering van het Hof als zijn, niet onbegrijpelijk, oordeel kan worden afgeleid dat (het niet anders kan zijn dan dat) de verdachte ten tijde van het afnemen van de elektriciteit het oogmerk had de ten behoeve van de hennepplantage afgenomen elektriciteit zich wederrechtelijk toe te eigenen. Bij dit oordeel heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk betrokken dat de verdachte door de manipulatie van het telwerk de gebruikelijke berekening van de werkelijke hoeveelheid in de bewezenverklaarde periode afgenomen elektriciteit aan de hand van meterstanden heeft verstoord, waarmee wordt beoogd dat die werkelijke hoeveelheid niet wordt meegenomen in de vaststelling van de verschuldigde vergoeding over de in die periode verbruikte elektriciteit.
De enkele omstandigheid dat het afnemen van elektriciteit dat gepaard gaat met manipulatie van de registratie van de hoeveelheid afgenomen stroom, onder omstandigheden (ook) kan worden aangemerkt als een ander delict dan diefstal, zoals de in het middel gestelde oplichting, maakt dat niet anders.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het derde middel klaagt onder meer dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het namens de verdachte gedane beroep op overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Ook dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn (thans ca. 8 maanden) waarbinnen het hoger beroep moet zijn afgerond (...)"
3.2.2.
Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van art. 6 EVRM dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg. Het middel klaagt daarover terecht.
3.2.3.
De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen.
3.3.
Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 21 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2019.
Conclusie 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie PG. Middel 1 klaagt over de door het hof bewezenverklaarde periode. De PG stelt zich op het standpunt dat het hof toereikend en niet onbegrijpelijk heeft gemotiveerd waarom het tot een ander oordeel t.a.v. de tenlastegelegde periode is gekomen dan de rechtbank. Middel 2 klaagt over de bewezenverklaring door het hof dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen. De PG stelt zich op het standpunt dat het hof de bewezenverklaring van diefstal naar de eis der wet met redenen heeft omkleed.
Nr. 17/00236 Zitting: 6 november 2018 | Mr. J. Silvis Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 11 januari 2017 door het Gerechtshof Amsterdam wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 2. ”medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, 3. “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”, 5. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, 6. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, en 7. “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft voorts de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn (NH), heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof het onder 1 tenlastegelegde feit voor wat betreft de periode voor 9 juli 2012 ten onrechte bewezen heeft verklaard, en dat het hof deze bewezenverklaring ontoereikend althans onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Ten aanzien van verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
“1.hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 02 september 2013 te Heerhugowaard en/of te Avenhorn, gemeente Koggenland, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ((telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf) (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (in een pand aan de [a-straat 1] te Heerhugowaard en/of in een pand aan de [b-straat 1] te Avenhorn), in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad 483 hennepplanten en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;”
5. Het hof heeft voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van verdachte bewezen verklaard dat:
“1:hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van augustus 2008 tot en met 2 september 2013 te Heerhugowaard en te Avenhorn tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft geteeld en verwerkt een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (in een pand aan de [a-straat 1] te Heerhugowaard en in een pand aan de [b-straat 1] te Avenhorn).
6. Het hof heeft de volgende nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde periode in zijn arrest opgenomen:
“Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde periode
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de periode van 1 augustus 2008 tot en met 2 september 2013 bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de huurwoning vanaf 2008 heeft leeggestaan en dat pas na 9 juli 2012 (de dag dat een onderhoudsbeurt aan de cv-ketel is uitgevoerd en de monteur geen bijzonderheden heeft geconstateerd) is begonnen met het kweekproces. Ter nadere onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman verwezen naar de argumenten welke blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 8 april 2014 door de verdediging naar voren zijn gebracht Het hof heeft deze argumenten als herhaald en ingelast beschouwd. De raadsman heeft hieraan toegevoegd dat de door de rechtbank bewezen verklaarde periode wordt bevestigd door een civielrechtelijk vonnis van de rechtbank Alkmaar d.d. 31 augustus 2016.
Het hof overweegt als volgt.
Aangeefster [betrokkene 1] heeft op 14 februari 2011 een gedetailleerde verklaring afgelegd (dossierpagina 180 e.y.) en heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] haar begin 2011 heeft gevraagd om weedplanten te knippen. Deze verklaring, die er op wijst dat al eerder dan juli 2012 werd gekweekt wordt ondersteund door diverse verklaringen van buurtbewoners. Getuige [getuige 1] (dossierpagina 552 e.v.) heeft in 2013 verklaard dat de man die er 7 à 8 jaar geleden was komen wonen drie jaar geleden de hele achtertuin met camouflagenetten heeft overdekt en een grote schutting en snelgroeiende coniferen heeft geplaatst. In 2005 was de woning al potdicht gemaakt, je kon niet naar binnen kijken, aldus de getuige. Ter zitting heeft verdachte, desgevraagd, verklaard dat hij de camouflagenetten heeft geplaatst toen hij begon met kweken, met de bedoeling om naar de buren de indruk te wekken dat hij legaal bezig was terwijl hij zich realiseerde dat hij iets fout deed.
Getuige [getuige 2] (dossierp. 559 e.v.) heeft verklaard dat er in 2005 is verbouwd in de woning en dat de bestelauto van de man er vanaf 2008 3 à 4 nachten achter elkaar stond en dan vervolgens weer weken niet. Getuige [getuige 3] (dossierpagina 569 e.v.) heeft in 2013 verklaard dat hij al zo’n 5 à 6 jaar had waargenomen dat er voornamelijk ‘s nachts leven was in de woning. Uit deze verklaringen volgt dat de woning vanaf 2005 werd afgeschermd voor inkijk, de woning niet daadwerkelijk werd bewoond en er sprake was van nachtelijke bezoeken van de verdachte en de medeverdachte vanaf 2008.
Het hof is gelet op de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van aangeefster [betrokkene 1] en de verschillende getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat in de woning reeds vanaf augustus 2008 hennep werd geteeld.
Het hof is daarbij, anders dan de verdediging en de rechtbank, van oordeel dat de verklaring van de getuige [getuige 4] er niet toe leidt dat ervan moet uitgegaan dat verdachte eerst ná 9 juli 2012 is begonnen met het kweken van hennep, mede gelet op de hiervoor uiteengezette belastende omstandigheden. Het hof weegt daarbij mee dat de verdachte wist van de komst van cv-monteur [getuige 4] en derhalve tijd heeft gehad om de voor [getuige 4] (bij zijn werkzaamheden) in het oog springende delen van de kwekerij - voor zover deze zich bevonden in de gang op de eerste verdieping en de overloop op de tweede verdieping waar de cv-ketel zich bevond - af te dekken dan wel tijdelijk te verwijderen, hetgeen ook - gelet op de foto’s in het dossier - mogelijk was.”
7. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat de in de laatste alinea opgenomen bewijsoverweging niet anders kan worden aangemerkt dan een gissing, althans een veronderstelling die niet is gebaseerd op concrete vastgestelde feiten en omstandigheden, met als enig doel een “zeer ontlastende omstandigheid te elimineren”.
8. Het hof is op basis van de in de als bewijs gebezigde verklaringen van aangeefster [betrokkene 1] en getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] (bewijsmiddelen 2, 3, 4 en 5) genoemde feiten en omstandigheden in samenhang met de tot het bewijs gebezigde verklaring van verdachte (bewijsmiddel 1) tot het oordeel gekomen dat vanaf augustus 2008 hennep werd geteeld in de woning. Het hof heeft voorts, mede op basis van de op grond van deze verklaringen concreet vastgestelde belastende feiten en omstandigheden, overwogen dat de verklaring van getuige [getuige 4] , de cv-monteur, er niet toe leidt dat ervan moet worden uitgegaan dat verdachte eerst ná 9 juli 2012 is begonnen met het kweken van hennep. Dat verdachte wist van de komst van de cv-monteur heeft verdachte zelf verklaard ter zitting van het hof van 19 december 2016; van een gissing van het hof is in dit opzicht geen sprake. Hetzelfde geldt voor de overweging van het hof over “in het oog springende delen van de kwekerij - voor zover deze zich bevonden in de gang op de eerste verdieping en de overloop op de tweede verdieping waar de cv-ketel zich bevond –“. Verdachte heeft ter zitting van 19 december 2016 verklaard dat de hennepplantage zich op de achterzolder en in een deel van de slaapkamers op de eerste verdieping bevond, en dat de cv-ketel op de voorzolder stond. Deze voorzolder was door een wand met een deur erin afgescheiden van de achterzolder. Ook van deze overweging van het hof kan niet gezegd geworden dat deze op een gissing berust.
9. Ik acht de bewijsvoering in dit opzicht toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd.
In de pleitnota:
“De partiële vrijspraak van de rechtbank waar het de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 juli 2012 betreft heeft inmiddels navolging gekregen in een civielrechtelijk vonnis van deze rechtbank dd 31 augustus 2016, gewezen tussen Liander als eiseres en kliënt als gedaagde, welk vonnis op de voorhand aan uw gerechtshof is verzonden en op verzoek van mij is toegevoegd aan de processtukken. Daaruit citeer ik de volgende overweging van de rechtbank (onderdeel 2.6):
De meterstanden zoals die door Liander zijn geconstateerd op 29 januari 2007 en op 2 september 2013 laten onverlet de mogelijkheid dat de hennepkwekerij pas is opgebouwd na 9 juli 2012 en dat voor afname geen gebruik is gemaakt van niet geregistreerde elektriciteit.
In Alkmaar begint de victorie! En vervolgens natuurlijk in Amsterdam;”
en ter terechtzitting in aanvulling op de pleitnota:
“Het is een beginsel in het Nederlands procesrecht dat rechters uit de verschillende disciplines elkaars oordeel respecteren. In deze zaak heeft de civiele rechter op 31 augustus 2016 geoordeeld dat pas na juli 2012 een hennepkwekerij in de woning was gevestigd. Uw hof kan dit oordeel mijns inziens niet ongemotiveerd passeren;”
11. De civiele rechter heeft, blijkens het in de pleitnota geciteerde onderdeel 2.6, overwogen dat de door Liander op 29 januari 2007 en op 2 september 2013 geconstateerde meterstanden de mogelijkheid onverlet laten dat de kwekerij pas is opgebouwd na 9 juli 2012 en dat voor afname geen gebruik is gemaakt van niet geregistreerde elektriciteit. Dit is iets anders dan dat de civiele rechter geoordeeld zou hebben dat de hennepkwekerij pas na juli 2012 in de woning was gevestigd. Daarnaast merk ik op dat het hof in de laatste alinea van zijn bewijsoverweging ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde periode uitdrukkelijk heeft overwogen dat en waarom het, anders dan de verdediging en de rechtbank (cursivering door mij, JS), van oordeel is dat de verklaring van de getuige [getuige 4] er niet toe leidt dat ervan moet worden uitgegaan dat verdachte eerst ná 9 juli 2012 is begonnen met het kweken van hennep. Hiermee heeft het hof toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd waarom het tot een ander oordeel ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde periode is gekomen dan de rechtbank in eerste aanleg. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
12. Ten overvloede merk ik op dat er geen sprake is van twee ontoelaatbaar tegenstrijdige rechterlijke uitspraken met betrekking tot dezelfde tenlastegelegde periode. Het is inherent aan het stelsel van hoger beroep dat de appelrechter tot een andere selectie en waardering van het bewijs kan komen dan de rechter in eerste aanleg.
13. Het middel faalt derhalve.
14. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte bewezen heeft geacht dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen. Het hof heeft deze bewezenverklaring tevens ontoereikend gemotiveerd.
15. Ten aanzien van verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
“”3:primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 02 september 2013 te Heerhugowaard (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 september 2013 te Heerhugowaard en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Liander N.V., heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, en/of het teniet doen van een inschuld, hebbende de verdachte en zijn mededader(s) toen aldaar (in en/of met betrekking tot ene pand gelegen aan de [a-straat 1] (telkens) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- de originele ijkzegels van de elektriciteitsmeter verbroken en/of
- de kap van de elektriciteitsmeter verwijderd en/of
- de stand van het telwerk van de elektriciteitsmeter beïnvloed en/of teruggedraaid en/of
- de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard en/of
- verkeerde/lagere meterstanden doorgegeven aan Liander N.V.,
waardoor Liander N.V. (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven aangifte, dan wel een inschuld aan Liander N.V. werd teniet gedaan;”
16. Het hof heeft voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde ten aanzien van verdachte bewezen verklaard dat:
“3:
hij in de periode van augustus 2008 tot en met 2 september 2013 te Heerhugowaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Liander, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.”
17. Het hof heeft in een nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde in zijn arrest het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Uit het dossier komt naar voren dat dat de ijkschroefgleuven beschadigd waren en de ijkzegels van de elektriciteitsmeter niet origineel waren, waardoor het mogelijk was om de kap van de meter te verwijderen en de stand van het telwerk te beïnvloeden. De fraudespecialist van Liander heeft berekend dat bij een pleegperiode van augustus 2009 tot en met 2 september 2013 minimaal 473.701 kWh is afgenomen ten behoeve van de hennepplantage. Uit het dossier blijkt dat de tellerstand van de meter op het moment van de doorzoeking een veel lager verbruik aangaf dan genoemde 473.701 kWh en door de verdachte ook een veel lager stroomverbruik aan Liander is doorgegeven.
Op grond van bovenstaande acht het hof bewezen dat verdachte elektriciteit heeft weggenomen en dat heeft gedaan met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit zoals onder 3 ten laste is gelegd.”
18. Het hof heeft voorts in de aanvulling op het verkort arrest nog de volgende nadere bewijsoverweging opgenomen:
“Naar het oordeel van het hof ligt in de gedraging ‘telen’ het opzet besloten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijk telen in de bewezenverklaarde periode en heeft daartoe – gelet op de toestand waarin de woning werd aangetroffen – tevens de elektriciteit die voor de plantage nodig is, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen. Uit het bewijs volgt immers dat de teller van de elektriciteitsmeter moet zijn teruggedraaid. Dat de verdachte tevens onjuiste meterstanden heeft doorgegeven om het telen van hennep en de diefstal van electra te verhullen, neemt niet weg dat hij elektriciteit heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.”
19. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof miskent dat, ook al zou de elektriciteitsmeter door verdachte zijn teruggedraaid, dit nog geen diefstal van elektriciteit oplevert. Het enkele terugdraaien van de tellers levert geen diefstal op, omdat de afname van elektriciteit ook na het terugdraaien van de tellers gewoon via de meter wordt geregistreerd. In feite wordt gefraudeerd met de registratie van de hoeveelheid reeds afgenomen elektriciteit. De steller van het middel meent dan ook dat het verbreken en verwijderen van de verzegeling en het terugdraaien van de tellers in dit verband beschouwd moeten worden als listige kunstgrepen om een inschuld van Liander te voorkomen of te verkleinen, en dat er in zoverre dus sprake is van oplichting en niet van diefstal. Het hof heeft derhalve volgens steller ten onrechte en ontoereikend gemotiveerd bewezen geacht dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft “weggenomen”.
20. Ik meen dat het hof de bewezenverklaring van diefstal wel naar de eis der wet met redenen heeft omkleed. In de in bewijsmiddel 11 opgenomen aangifte staat onder meer:
“Op verzoek van Liander is in samenwerking met de politie te Heiloo op 2 september 2013 door een fraudespecialist van Liander een onderzoek ingesteld naar de aansluiting, waaronder de meetinrichting in genoemd perceel. Bij dit onderzoek zag de fraudespecialist dat de ijkschroefgleuven op de elektriciteitsmeter waren beschadigd. Hij zag dat de ijkzegels niet de originele door de fabriek aangebrachte ijkzegels waren en deze waren ook niet door Liander aangebracht. Door de originele zegels te verbreken is het mogelijk de kap van de elektriciteitsmeter te verwijderen waardoor het telwerk van de meter komt vrij te liggen. Het is dan mogelijk de stand van het telwerk te beïnvloeden waardoor een juiste registratie niet meer kan plaatsvinden. De hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie was verzwaard van 3 x 25 Amp naar 3 x 50 Amp. Hierdoor kon de juiste tarievenregeling niet worden toegepast en was het gelijktijdig af te nemen vermogen van de getransporteerde Electra niet meer in overeenstemming met de installatie. Door de manipulatie werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd.”
21. Het hof heeft overwogen dat de fraudespecialist van Liander heeft berekend dat bij een pleegperiode van augustus 2009 tot en met 2 september 2013 minimaal 473.701 kWh is afgenomen ten behoeve van de hennepplantage. Uit het dossier blijkt dat de tellerstand van de meter op het moment van doorzoeking een veel lager verbruik aangaf dan genoemde 473.701 kWh. Verdachte heeft ook een veel lager stroomverbruik aan Liander doorgegeven.
22. Voor wederrechtelijke toe-eigening dient verdachte op het moment dat hij de elektriciteit afneemt reeds het oogmerk op deze wederrechtelijke toe-eigening te hebben. De strekking van de bewezenverklaarde handelingen van verdachte is de toen nog af te nemen elektriciteit te gebruiken zonder dat dit nadien zichtbaar is bij controle van de meterstand. Dit komt op hetzelfde neer als afname van elektriciteit buiten de meter om.1.Er is volgens de bewijsmiddelen geen sprake van louter terugdraaien van de meterstand nadat de elektriciteit al was afgenomen.
23. Het middel dient te worden verworpen.
24. Het derde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte bij de strafoplegging geen acht heeft geslagen op twee belangrijke factoren die de omvang van de vrijheidsstraf kunnen bepalen.
25. Blijkens de pleitnota in hoger beroep is namens verdachte ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende aangevoerd:
“12. Ook dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn (thans ca. 8 maanden) waarbinnen het hoger beroep moet zijn afgerond;
13. Het ondergaan van gevangenisstraf is medisch gezien bezwaarlijk voor kliënt. Ter terechtzitting zullen hieromtrent medische bescheiden worden overgelegd;”
26. De enkele opmerking met betrekking tot de strafoplegging dat het ondergaan van gevangenisstraf medisch gezien bezwaarlijk is voor verdachte en dat ter terechtzitting hieromtrent bescheiden worden overgelegd acht ik niet zonder meer een uitdrukkelijk gemotiveerd standpunt waarop het hof gehouden was om te responderen, anders dan de overweging van het hof dat het bij de strafoplegging mede gelet heeft op de persoon van verdachte.
27. Het hof had zich nadrukkelijk moeten uitlaten over de termijn van berechting in relatie tot de straftoemeting. Het hoger beroep is ingesteld door het OM op 2 mei 2014 en namens verdachte op 6 mei 2014. Onder de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2015. Dit betrof een proforma-zitting waarop de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd is aangehouden “in verband met het feit dat thans geen zittingsruimte beschikbaar is voor de inhoudelijke behandeling”. De behandeling van de zaak heeft vervolgens plaatsgevonden op de zitting van het hof van 19 en 28 december 2016. Het komt mij voor dat het hof de straf had moeten matigen wegens de onredelijke termijn van vervolging dan wel in het bijzonder redenen had moeten geven om geen strafmatiging toe te passen.
28. Het middel slaagt deels.
29. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
30. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van de strafoplegging, en tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad passend acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2018
Beroepschrift 24‑07‑2018
Mr Dr H K ter Brake
Advocaat
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR
houdende 3 middelen van cassatie
inzake: [verdachte]/OM
datum betekening aanzegging ex art. 435 lid 1 Sv.: 30 mei 2018
raadsman: Mr. Dr. H.K. ter Brake
Mr. Dr. H.K. ter Brake, kantoor houdende te Hoorn aan de Kerkstraat 10, 1621 CW, verklaart als diens raadsman bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats] aan de [adres], [postcode], om in bovenvermelde zaak de bijgaande middelen van cassatie in te dienen.
Hoorn, 24 juli 2018
H.K. ter Brake
Middel I
Het recht (art. 6 EVRM) is geschonden en/of op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen (art. 359 lid 2 en lid 3 Sv. jo. art. 415 Sv.) zijn verzuimd, omdat het hof het onder 1 telastegelegde feit — voor wat betreft de periode voor 9 juli 2012 — ten onrechte en ondeugdelijk, althans onbegrijpelijk gemotiveerd bewezen heeft verklaard;
Toelichting
1.
In een nadere bewijsoverweging ten aanzien van de onder 1 telastegelegde periode heeft het hof in het arrest met juistheid uiteengezet wat het standpunt is van het openbaar ministerie en van de verdediging. Deze standpunten komen er op neer dat het openbaar ministerie van oordeel is dat bewezen kan worden dat die periode loopt van 1 augustus 2008 tot en met 2 september 2013, terwijl de verdediging — evenals de rechtbank — van oordeel is dat deze periode aanvangt na 9 juli 2012, met name omdat op 9 juli 2012 een onderhoudsmonteur (getuige [getuige 4]) de cv-ketel een onderhoudsbeurt heeft gegeven en daarbij geen bijzonderheden die wijzen op hennepteelt heeft geconstateerd. Voor de precieze inhoud van deze standpunten wordt hier wegens ook in cassatieprocedures te betrachten beknoptheid kortheidshalve verwezen naar het requisitoir van het openbaar ministerie, naar de pleitnota van de verdediging en naar hetgeen door dezen blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting overigens nog is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep;
2.
De weerlegging door het hof van het door de verdediging ingenomen standpunt is om een tweetal redenen ondeugdelijk en/of onbegrijpelijk;
3.
Ten eerste: het hof heeft ter weerlegging van dit verweer onder meer het volgende overwogen:
‘Het hof is gelet op de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van aangeefster [betrokkene 1] en de verschillende getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat in de woning reeds vanaf augustus 2008 hennep werd geteeld.
Het hof is daarbij, anders dan de verdediging en de rechtbank, van oordeel dat de verklaring van de getuige [getuige 4] er niet toe leidt dat ervan moet worden uitgegaan dat verdachte eerst ná 9 juli 2012 is begonnen met het kweken van hennep, mede gelet op de hiervoor uiteengezette belastende omstandigheden. Het hof weegt daarbij mee dat de verdachte wist van de komst van cv-monteur [getuige 4] en derhalve tijd heeft gehad om de voor [getuige 4] (bij zijn werkzaamheden) in het oog springende delen van de kwekerij — voor zover deze zich bevonden in de gang op de eerste verdieping en de overloop op de tweede verdieping waar de cv-ketel zich bevond — af te dekken dan wel tijdelijk te verwijderen, hetgeen ook — gelet op de foto's in het dossier — mogelijk was.’
Deze in de laatste alinea opgenomen bewijsoverweging kan niet anders worden aangemerkt dan als een gissing, althans als een veronderstelling die niet is gebaseerd op concrete vastgestelde feiten en omstandigheden, met als enig doel een zeer ontlastende omstandigheid te elimineren. Hierdoor is de bewijsvoering ondeugdelijk en onbegrijpelijk geworden en kan niet langer worden gesproken van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM;
In zoverre is de bewezenverklaring dan ook niet naar de eis der wet met deugdelijke en begrijpelijke redenen omkleed, hetgeen ingevolge art. 359 lid 8 Sv. jo. art. 415 Sv. tot nietigheid van het bestreden arrest moet leiden;
4.
In de tweede plaats heeft het hof in het geheel niet gerespondeerd op het volgende uitdrukkelijk onderbouwde standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv. jo. art. 415 Sv., zoals weergegeven in respectievelijk de pleitnota en het onderzoek ter terechtzitting:
‘De partiële vrijspraak van de rechtbank waar het de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 juli 2012 betreft heeft inmiddels navolging gekregen in een civielrechtelijk vonnis van deze rechtbank dd 31 augustus 2016, gewezen tussen Liander als eiseres en kliënt als gedaagde, welk vonnis op de voorhand aan uw gerechtshof is verzonden en op verzoek van mij is toegevoegd aan de processtukken. Daaruit citeer ik de volgende overweging van de rechtbank (onderdeel 2.6):
De meterstanden zoals die door Liander zijn geconstateerd op 29 januari 2007 en op 2 september 2013 laten onverlet de mogelijkheid dat de hennepkwekerij pas is opgebouwd na 9 juli 2012 en dat voor afname geen gebruik is gemaakt van niet geregistreerde elektriciteit.
In Alkmaar begint de victorie ! En vervolgens natuurlijk in Amsterdam;
(…)
Het is een beginsel in het Nederlands procesrecht dat rechters uit de verschillende disciplines elkaars oordeel respecteren. In deze zaak heeft de civiele rechter op 31 augustus 2016 geoordeeld dat pas na juli 2012 een hennepkwekerij in de woning was gevestigd. Uw hof kan dit oordeel mijn inziens niet ongemotiveerd passeren;’
Door dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt in de bewijsvoering geheel buiten beschouwing te laten is het bestreden arrest niet naar de eis der wet met voldoende redenen omkleed en moet het worden vernietigd. Dit klemt temeer nu er sprake is van twee tegenstrijdige rechterlijke uitspraken met betrekking tot dezelfde telastegelegde periode, waardoor er op het hof een bijzondere verplichting rust deugdelijk te motiveren waarom de andere uitspraak van onwaarde zou zijn;
5.
De verdachte heeft een rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de strafzaak (vgl. HR 11 september 2012, LJN BX7004, NJ 2013, 243, r.o. 2.6.2.; HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, r.o. 2.6.), omdat het hof waarnaar is verwezen of teruggewezen alsdan alsnog partieel kan vrijspreken;
Middel II
Het recht (art. 311 Sr.) is geschonden en/of op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen (art. 359 lid 3 Sv. jo. art. 415 Sv.) zijn verzuimd, omdat het hof ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd bewezen heeft geacht dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening elektriciteit heeft weggenomen;
Toelichting
1.
In de ter terechtzitting in hoger beroep overgegelegde en voorgedragen pleitnota heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
‘electriciteitsfraude
Terecht heeft de rechtbank uitsluitend bewezen geacht dat, zoals ook kliënt meermalen heeft verklaard, telkens te lage meterstanden zijn opgegeven. Dit is ook het oordeel van de civiele rechter (onderdeel 2.6.):
‘Ten aanzien van de beschadigde ijkschroefgleuven en de verbroken originele zegel overweegt de rechtbank dat dit het mogelijk maakt de electriciteitsmeter te manipuleren, maar dat betekent op zich niet dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. De enkele mogelijkheid dat de meterstand gemanipuleerd kan worden, is onvoldoende om aan te nemen dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd’.
Dit betekent evenwel nog niet dat kliënt zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting. Nog daargelaten of kliënt Liander door een listige kunstgreep heeft bewogen tot het tenietdoen van een inschuld, het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling ontbreekt. Immers, uiteindelijk zou de verbruikte electriciteit volledig worden betaald, hetzij na tussentijdse meteropname door Liander zelf hetzij na meteropname door Liander zelf in verband met beëindiging van het contract. Uiteindelijk heeft kliënt ook alles afgerekend, zoals ook in het civielrechtelijke vonnis is overwogen (onderdeel 2.7.). Het oogmerk was dus slechts gericht op verhulling van de aanwezigheid van de hennepkwekerij en niet op wederrechtelijke bevoordeling;
Op dit bewijsaspect, te weten dat van oplichting geen sprake is omdat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling van meet af aan heeft ontbroken, wordt in de door de rechtbank aangehaalde uitspraak (Hof den Bosch dd 4 oktober 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4475; zie bijvoorbeeld ook: rechtbank den Haag dd 6 augustus 2004, ECLI:NL: RBSGR:2004:AQ6515) niet ingegaan. Dat oogmerk moet meer omvatten dan alleen (voorwaardelijk) opzet gericht op het wederrechtelijk verkrijgen van voordeel. Die bewijsdrempel kan hier niet worden genomen, zodat vrijspraak moet volgen;’
2.
Naar aanleiding van dit verweer heeft het hof in het bestreden arrest het volgende overwogen en beslist (p. 4):
‘Uit het dossier komt naar voren dat de ijkschroefgleuven beschadigd waren en de ijkzegels van de electriciteitsmeter niet origineel waren, waardoor het mogelijk was om de kap van de meter te verwijderen en de stand van het telwerk te beïnvloeden. De fraudespecialist van Liander heeft berekend dat bij een pleegperiode van augustus 2009 tot en met 2 september 2013 minimaal 473.701 kWh is afgenomen ten behoeve van de hennepplantage. Uit het dossier blijkt dat de tellerstand van de meter op het moment van de doorzoeking een veel lager verbruik aangaf dan genoemde 473.701 kWh en door de verdachte ook een veel lager stroomverbruik aan Liander is doorgegeven.
Op grond van bovenstaande acht het hof bewezen dat verdachte elektriciteit heeft weggenomen en dat heeft gedaan met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit zoals onder 3 ten laste is gelegd.’
In een nadere bewijsoverweging voegt het hof hier nog het volgende aan toe (p. 10):
‘Naar het oordeel van het hof ligt in de gedraging ‘telen’ het opzet besloten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijk telen in de bewezenverklaarde periode en heeft daartoe — gelet op de toestand waarin de woning werd aangetroffen — tevens de elektriciteit die voor de plantage nodig is, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen. Uit het bewijs volgt immers dat de teller van de electriciteitsmeter moet zijn teruggedraaid. Dat de verdachte tevens onjuiste meterstanden heeft doorgegeven om het telen van hennep en de diefstal van electra te verhullen, neemt niet weg dat hij elektriciteit heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.’
3.
Door aldus te overwegen en beslissen miskent het hof dat, ook al zou de meter door de verdachte zijn teruggedraaid, dit nog geen diefstal van elektriciteit oplevert. Het enkele terugdraaien van de tellers levert geen diefstal op, omdat de afname van elektriciteit immers ook na het terugdraaien van de tellers gewoon via de meters wordt geregistreerd. In feite wordt gefraudeerd met de registratie van de hoeveelheid reeds afgenomen elektriciteit. Het verbreken en verwijderen van de verzegeling en het terugdraaien van de tellers moeten daarom in dit verband worden beschouwd als listige kunstgrepen om een inschuld van Liander te voorkomen of te verkleinen. In zoverre is er dus sprake van oplichting (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2013:CA2652. In dezelfde zin: ECLI: NL:GHSHE:2013:4475; ECLI: NL:RBSGR:2004:AQ6515; ECLI:NL: RBROE:2011:BQ9966). Het vonnis in de onderhavige zaak getuigt van dezelfde opvatting (p. 10) en daarin werd dan ook geen diefstal maar oplichting bewezen geacht;
4.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 3 is aangevoerd, heeft het hof mitsdien ten onrechte en ontoereikend gemotiveerd bewezen geacht dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening elektriciteit heeft ‘weggenomen’. Mitsdien is de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eis der wet met voldoende redenen omkleed, hetgeen ingevolge art. 359 lid 3 jo. lid 8 Sv. jo. art. 415 Sv. nietigheid van het bestreden arrest tot gevolg moet hebben;
5.
De verdachte heeft een rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de strafzaak (vgl. HR 11 september 2012, LJN BX7004, NJ 2013, 243, r.o. 2.6.2.; HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, r.o. 2.6.), omdat het hof waarnaar is verwezen of teruggewezen alsdan alsnog (partieel) kan vrijspreken van de tenlastegelegde diefstal van elektriciteit en wellicht ook van de subsidiair telastegelegde oplichting;
Middel III
Het recht (art. 6 EVRM) is geschonden en/of op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen (art. 359 lid 6 en lid 8 Sv. jo. art. 415 Sv.) zijn verzuimd, omdat het hof bij de strafoplegging ten onrechte in het geheel geen acht heeft geslagen op twee belangrijke en omvang van vrijheidsstraf bepalende factoren, hetgeen tot nietigheid van het bestreden arrest moet leiden;
Toelichting
1.
Blijkens onderdeel 12 van de ter terechtzitting in hoger beroep voor-gedragen en overgelegde pleitnota is aangevoerd dat de redelijke termijn waarbinnen berechting behoort plaats te vinden met ca. 8 maanden is overschreden. In het bestreden arrest wordt hier in het geheel niet op ingegaan, hoewel deze overschrijding op de voet van het arrest van Uw Raad dd 17 juni 2008, NJ 2008, 358 (zie ook: HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:558) tot strafvermindering behoort te leiden;
2.
Voorts heeft de verdachte met betrekking tot de strafoplegging ter terechtzitting onder meer verklaard:
‘Psychisch ben ik een wrak. Ik ben twintig kilogram afgevallen en ik heb geprobeerd mijzelf op te hangen. Ik ben gered door mijn ex-echtgenote. Het gaat nu weer iets beter.’
3.
In eerdergenoemde pleitnota heeft de raadsman bovendien aangevoerd dat het ondergaan van gevangenisstraf medisch gezien bezwaarlijk is en uit de medische bescheiden die ter terechtzitting zijn overgelegd blijkt inderdaad dat er sprake is geweest van een poging tot zelfmoord dd 18 juli 2016 en van diverse medische problemen;
4.
Ook hierop wordt door het hof bij de strafoplegging in het geheel niet ingegaan;
5.
Weliswaar geldt in zijn algemeenheid dat de keuze voor en weging van factoren die van belang worden geacht voor de strafoplegging zijn voorbehouden aan de feitenrechter, welk oordeel in cassatie slechts zeer beperkt kan worden getoetst, maar uit het arrest moet in ieder geval wel blijken dát die factoren zijn (mee)gewogen en daarvan is in casu geen sprake;
6.
Mitsdien is het bestreden arrest niet naar de eis der wet met voldoende redenen omkleed en moet het worden vernietigd. Na verwijzing of terugwijzing kan het hof zich dan over de beide aspecten van de strafmaat (overschrijding redelijke termijn en detentiegeschiktheid) uitlaten;
7.
De verdachte heeft mitsdien een rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de strafzaak voor wat betreft de strafoplegging (vgl. HR 11 september 2012, LJN BX7004, NJ 2013, 243, r.o. 2.6.2.; HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, r.o. 2.6.);