Vgl. Rechtbank Amsterdam, 14 mei 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2590 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28 mei 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2328
Rb. Amsterdam, 09-07-2020, nr. 13/288599-19 (beschikking)
ECLI:NL:RBAMS:2020:3342
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-07-2020
- Zaaknummer
13/288599-19 (beschikking)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:3342, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑07‑2020
Uitspraak 09‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Het Openbaar Ministerie heeft de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging beëindigd omdat uit een aan de officier van justitie verstrekte medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur is gebleken dat niet wordt voldaan aan de criteria uit de Wet Verplichte GGZ (hierna: Wvggz). De voorzitter van de rechtbank heeft de officier van justitie, onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:3335), verzocht de genoemde medische verklaring van de onafhankelijk psychiater, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur aan de rechtbank te verschaffen. De coördinerend officier van justitie Wvggz heeft de voorzitter van de rechtbank laten weten niet aan het verzoek van de rechtbank tot verschaffen van de eerder genoemde stukken te zullen voldoen, omdat daarmee de wet zou worden overtreden. De rechtbank heeft de genoemde stukken, – ondanks dat de voorzitter daarom heeft verzocht – niet van het Openbaar Ministerie ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is de door de officier van justitie genomen beslissing niet in overeenstemming met de wet. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in het geval van verdachte aanleiding bestaat om van haar ambtshalve bevoegdheid tot het verlenen van een zorgmachtiging gebruik te maken, omdat de rechtbank verplichte zorg aangewezen acht. De rechtbank spreekt verdachte vrij in de strafzaak en verleent ambtshalve een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden. Zie ook ECLI:NL:RBAMS:2020:3343.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling publiekrecht Team Strafrecht
Zorgmachtiging (artikel 2.3, eerste lid, Wet forensische zorg (Wfz) jo. art. 6:5, aanhef en onderdeel a, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz))
Parketnummer: 13/288599-19
Beschikking van de rechtbank inzake het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in de artikelen 5:19 en 6:4 Wvggz, ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende in [detentieadres] ,
bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam,
hierna te noemen: betrokkene.
1. Procesverloop
Op de terechtzitting van 27 februari 2020 heeft de rechtbank, gezien de berichten over de slechte psychische toestand van betrokkene, de officier van justitie ex artikel 2.3 Wet forensische zorg juncto 5:19 Wet verplichte GGZ opdracht gegeven tot het opstellen van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging. Het subsidiariteitsbeginsel verplicht de strafrechter immers grondig te onderzoeken of een lichtere maatregel dan een strafrechtelijke sanctie op zijn plaats is.
1.1.
Op 19 mei 2020 heeft het Openbaar Ministerie de rechtbank (sector civiel) laten weten dat de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging is beëindigd omdat uit een aan de officier van justitie verstrekte medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur is gebleken dat niet wordt voldaan aan de criteria uit de Wet Verplichte GGZ (hierna: Wvggz). De officier van justitie heeft in deze brief toegelicht dat het zorgplan niet voldoet aan de eis van doelmatigheid (artikel 2:1 lid 8 Wvggz) en de algemene eis van te verwachten effectiviteit van de verplichte zorg (artikel 3:3 sub d Wvggz), omdat de behandeling in een reguliere GGZ-instelling niet doelmatig zou zijn in het afwenden van ernstig nadeel, specifiek het risico op recidive. Omdat niet is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg is besloten geen verzoekschrift in te dienen (artikel 5:16 Wvggz).
De rechtbank (sector straf) is, middels een e-mail aan de voorzitter, op 16 juni 2020 door de officier van justitie op de hoogte gebracht dat “de zorgmachtiging niet is doorgezet”, onder verwijzing naar de beëindigingsbrief van 19 mei 2020.
1.2.
De voorzitter van de rechtbank heeft de officier van justitie op 19 juni 2020, onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:3335), verzocht de genoemde medische verklaring van de onafhankelijk psychiater, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur aan de rechtbank te verschaffen.
1.3.
Op 23 juni 2020 heeft de coördinerend officier van justitie Wvggz de voorzitter van de rechtbank per e-mail laten weten niet aan het verzoek van de rechtbank tot verschaffen van de eerder genoemde stukken te zullen voldoen, omdat daarmee de wet zou worden overtreden. De coördinerend officier van justitie Wvggz heeft de weigering tot het verschaffen van de betreffende stukken – onder meer – als volgt toegelicht.
“De (verplichte zorg-)officier van justitie heeft de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater (art. 5:7 Wvggz), het zorgplan (art. 5:13 Wvggz) en de bevindingen van de geneesheer-directeur (artikel 5:15 Wvggz) ontvangen. Uit deze stukken blijkt dat niet aan de Wvggz-criteria en -uitgangspunten is voldaan (meer specifiek: artikel 2:1 lid 8 Wvggz en artikel 3.3 lid d Wvggz).
De (verplichte zorg-)officier van justitie heeft na ontvangst van deze stukken besloten de voorbereiding van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging te beëindigen. Deze beslissing is schriftelijk en gemotiveerd aan de in de wet genoemde personen meegedeeld (art. 5:16 lid 1 Wvggz). De officier van justitie heeft in deze brief beoogd zoveel mogelijk inzicht te geven waarom er geen verzoek is ingediend bij uw rechtbank. Wij verwijzen hierbij naar de beëindigingsbrief van 19 mei 2020.
Hoofdstuk 5 Wvggz voorziet in meerdere toetsmomenten voor de (verplichte zorg-)officier waarop moet worden beslist of de voorbereiding moet worden voortgezet of worden beëindigd. Zo kan de procedure worden beëindigd indien de geneesheer-directeur uiteindelijk heeft geoordeeld dat een eigen plan van aanpak voldoet aan het uitgangspunt dat geen ernstig nadeel ontstaat. Ook is er voorzien in een toetsmoment na ontvangst van de medische verklaring (5:11 Wvggz). In artikelen 5:16 en 5:17 Wvggz ligt een toetsmoment of is voldaan alle criteria voor verplichte zorg en alle uitgangspunten van de wet, zoals o.a. benoemd in de artikelen 2:1 en 3:3 Wvggz. De officier van justitie moet in het verzoekschrift, indien voldaan is aan alle criteria van de Wvggz, motiveren waarom is voldaan aan de criteria van de Wvggz. Op grond van artikel 5:17 lid 2 Wvggz moet de officier van justitie ook motiveren op welke wijze is voldaan aan de uitgangspunten van artikel 2:1 Wvggz. Indien volgens de (verplichte zorg-)officier van justitie niet is voldaan aan alle criteria, zal geen verzoekschrift worden ingediend. De procedure op basis van 2.3 Wfz volgt de procedure van hoofdstuk 5 Wvggz.
(…)
Gelet op het voorgaande zullen wij niet overgaan tot het verstrekken van stukken die zijn opgemaakt in het kader van de voorbereiding van een zorgmachtiging voor de heer [betrokkene] , nu geen verzoekschrift voor een zorgmachtiging is ingediend.
Uiteraard hebben wij kennis genomen van de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 23 april jl., ECLI:NL:GHARL:2020:3335. Echter, gelet op bovengenoemde betwist de officier van justitie de gevolgde redenering en uitkomst.
De procedure van de Wvggz is een civielrechtelijke. In deze procedure is de (verplichte zorg-)officier van justitie de verzoekende partij. Nu de (verplichte zorg-)officier van justitie heeft besloten om geen verzoekschrift in te dienen, ligt er ook geen verzoek bij de rechtbank om op te beslissen en kunnen de civielrechtelijke stukken niet worden verstrekt in de strafzaak.
Wij merken daarbij nog het volgende op. De term zorgmachtiging geeft aan dat de rechter de zorgverlener machtigt om bepaalde onderdelen van zorg te verlenen. De zorgverlener is vervolgens niet verplicht de zorg waartoe hij is gemachtigd op grond van de zorgmachtiging ook daadwerkelijk te verlenen. Nadat de machtiging is verleend moet op grond van artikel 8:9 Wvggz namelijk een toets worden gedaan door de psychiater voordat de zorg daadwerkelijk mag worden uitgevoerd.
Daarnaast voorziet de Wvggz niet in een rechtsmiddel tegen de beslissing van de (verplichte zorg-)officier van justitie om de voorbereiding van een zorgmachtiging te beëindigen. Artikel 5:18 Wvggz is niet van toepassing nu de rechter niet als “aanvrager” wordt gedefinieerd in artikel 5:3 Wvggz. Naar ons oordeel is dat ook niet (verkapt) mogelijk door in een strafzaak deze beslissing alsnog ter toetsing voor te leggen.”
1.4.
Op 23 juni 2020 heeft de raadsvrouw van betrokkene een zorgplan gedateerd 8 april 2020, opgemaakt door GGZ InGeest, aan de rechtbank verstrekt. Als bijlagen bij het zorgplan zijn gevoegd een beslissing van de geneesheer-directeur, [naam ] van 6 april 2020 en een kennisgeving eigen plan van aanpak van betrokkene van 31 maart 2020, een signaleringsplan en een zorgkaart van 31 maart 2020.
1.5.
Op 24 juni 2020 heeft de officier van justitie de rechtbank een e-mail gestuurd naar aanleiding van het door de raadsvrouw overlegde zorgplan. In de daarbij gevoegde e-mail van 24 juni 2020 schrijft coördinerend officier van justitie Wvggz M.L. Vermeulen aan haar collega M.M. van den Berg onder meer het volgende:
“Het verplichte zorgteam heeft op 7 mei 2020 de stukken ontvangen waaronder negatieve bevindingen mbt de zorgmachtiging. In het zorgplan stond onder vraag 6 f aangegeven dat betrokkene terecht kon op een Forensisch psychiatrische afdeling of FACT (Fivoor, Inforsa). Dit is ook het zorgplan dat de advocaat nu heeft ingebracht.
Wij hebben naar aanleiding van deze stukken een aanvulling bij de instelling opgevraagd met de vraag om dit te verduidelijken. In de aanvulling die wij op 12 mei 2020 hebben ontvangen staat onder vraag 6 f van het zorgplan aangegeven dat GGZ inGeest geen zorg kan bieden en dat er overleg is geweest met de GD van Fivoor en hij/zij ook geen mogelijkheden ziet om betrokkene doelmatig te behandelen. Het zorgplan sluit af met ‘helaas kan de benodigde zorg niet geboden worden in de reguliere GGZ.’”
1.6.
De rechtbank heeft de genoemde stukken van 7 en 12 mei 2020 – hoewel de voorzitter daarom per e-mail heeft verzocht – niet van het Openbaar Ministerie ontvangen.
1.7
Tijdens de mondelinge behandeling van de strafzaak tegen betrokkene op 25 juni 2020 in het gebouw van de rechtbank te Amsterdam, is uitgebreid gesproken over de vraag of een zorgmachtiging kan of moet worden afgegeven.
1.8
Ter zitting zijn aanwezig en worden gehoord:
- -
betrokkene;
- -
de raadsvrouw van betrokkene;
- -
de officier van justitie;
2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen verzoekschrift voor het afgeven van een zorgmachtiging ligt, zodat een zorgmachtiging niet kan worden afgegeven. Daarnaast blijkt uit de medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur dat niet voldaan is aan de vereisten van doelmatigheid (artikel 3:3 dub d Wvggz; art. 2:1 lid 8 Wvggz).
3. Standpunt van betrokkene
De advocaat van betrokkene heeft aangevoerd dat een zorgmachtiging voor betrokkene moet worden afgegeven in een reguliere GGZ setting, nu ook de behandelaars van betrokkene in het PPC stellen dat een klinische opname in een GGZ instelling in het kader van een zorgmachtiging aan de orde is. Betrokkene is sinds zijn plaatsing in het PPC gestabiliseerd en gemotiveerd tot behandeling. Betrokkene verklaarde dat hij veel problemen had in het verleden en niet terug wilde naar zo’n periode.
4. Beoordeling
4.1.
Over betrokkene is een psychiatrisch (Pro Justitia) rapport opgesteld door M.M. Sprock, gedateerd 18 juni 2020. Uit het rapport blijkt dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een andere gespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis en verslavingsproblematiek (stoornis in cannabis- en alcoholgebruik, in remissie in een gereguleerde omgeving) en dat er mogelijk bijkomend sprake is van zwakbegaafdheid. De psychische stoornis was ten tijde van het ten laste gelegde ook aanwezig en heeft de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene beïnvloed. De deskundige heeft geadviseerd tot een klinische opname waarbij onder andere aandacht besteed moet worden aan een verslavingsbehandeling, medicatie, het helder krijgen van het intellectueel functioneren en het versterken van de coping vaardigheden.
4.2.
Had de officier van justitie de voorbereiding mogen afbreken?
4.2.1.
De rechtbank overweegt over de bevoegdheid van de officier van justitie om de voorbereiding van de zorgmachtiging voortijdig te beëindigen (artikel 5:11 Wvggz) en om te beslissen over de indiening van een verzoekschrift (artikel 5:17 Wvggz) als volgt.
4.2.2.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie de voorbereiding van het verzoekschrift voor afgifte van een zorgmachtiging heeft afgebroken, omdat in de visie van het Openbaar Ministerie de verplichte zorg niet doelmatig zou zijn. De officier van justitie heeft vervolgens geweigerd de stukken die al waren opgemaakt ter voorbereiding van de zorgmachtiging aan de rechtbank te verschaffen. Het Openbaar Ministerie heeft bij het afbreken van de voorbereiding, naar het oordeel van de rechtbank, een verkeerde maatstaf gehanteerd. Doelmatigheid (of het ontbreken daarvan) is geen grond voor beëindiging van de voorbereiding van de zorgmachtiging door de officier van justitie, zo blijkt uit artikel 5:11 lid 2 Wvggz. Naar het oordeel van de rechtbank is de door de officier van justitie genomen beslissing derhalve niet in overeenstemming met de wet.
4.2.3.
De in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz) aan de rechter toegekende bevoegdheid om ambtshalve en dus zonder daartoe strekkend verzoekschrift van de officier van justitie, een zorgmachtiging af te geven heeft slechts betekenis als de rechter daarvoor ook beschikt over de onderliggende stukken. Alleen dan kan de rechter immers, gehoord de officier van justitie en de verdediging, weloverwogen beslissen of, naast de strafrechtelijke afdoening, een zorgmachtiging moet worden afgegeven.1.
4.2.4.
In een arrest van 23 april 20202.heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden overwogen dat op grond van artikel 2.3 Wfz de rechter de bevoegdheid toekomt ambtshalve een zorgmachtiging af te geven, zelfs tegen het standpunt van de officier van justitie in. Dat de wetgever deze mogelijkheid aan de rechter heeft willen geven blijkt ook uit de wetsgeschiedenis.3.
4.2.5.
Met het hof acht de rechtbank het in beginsel niet passend dat een officier van justitie gebruik zou maken van de bevoegdheid tot het voortijdig beëindigen van de voorbereiding van een zorgmachtiging, in het geval de rechter op grond van artikel 5:19, tweede lid, Wvggz de officier van justitie heeft verzocht een verzoekschrift voor te bereiden, omdat de rechter in dat geval ambtshalve toepassing van artikel 2.3, eerste lid, Wfz overweegt. De aan de rechter gegeven ambtshalve bevoegdheid zou anders een lege huls zijn, hetgeen niet strookt met de bedoeling van de wetgever, die het wenselijk acht dat de (straf)rechter een integrale afweging kan maken tussen straf en zorg. Het is uiteindelijk aan de rechter of de zorgmachtiging wordt afgegeven. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever nadrukkelijk heeft willen breken met het systeem dat de rechter door het ontbreken van een medische verklaring niet toekomt aan een oordeel over een zorgmachtiging.
4.2.6.
Indien de strafrechter ambtshalve toepassing van artikel 2.3, eerste lid, Wfz overweegt, verzoekt hij de officier van justitie toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 5:19 lid 1Wvggz, dat wil zeggen dat de officier van justitie een verzoekschrift voor een zorgmachtiging moet voorbereiden. Hij moet dus onder andere een geneesheer-directeur aanwijzen, die een zorgverantwoordelijke en een onafhankelijk psychiater zal zoeken. Of de officier van justitie vervolgens een verzoekschrift indient is niet maatgevend gezien artikel 2.3 Wfz. Daarin is verwoord dat de strafrechter ambtshalve of na een verzoekschrift van de officier van justitie een zorgmachtiging afgeeft.
4.2.7.
In onderhavige zaak lijkt de officier van justitie tweemaal een zorgmachtiging te hebben voorbereid. Over de precieze gang van zaken heeft de rechtbank echter geen duidelijkheid gekregen van de officier van justitie. Dit klemt, omdat de rechtbank van de verdediging een zorgplan heeft ontvangen van GGZ InGeest van 8 april 2020, waarin geconstateerd wordt dat verplichte zorg noodzakelijk wordt geacht voor betrokkene.
4.3.
Staat geheimhouding aan het verstrekken van de stukken in de weg?
4.3.1.
Artikel 8:34 Wvggz verplicht de officier van justitie, de politie, de rechter, de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke, de burgemeester, het college van burgemeester en wethouders, en de psychiater, bedoeld in artikel 5:7, alsmede de medewerkers van de hiervoor genoemde personen tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitoefening van hun taak aan hen is toevertrouwd, tenzij uit hun taak op grond van deze wet de noodzaak tot mededeling voortvloeit of enig ander wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht. Het is dus geen ongeclausuleerde geheimhouding.
4.3.2.
Ook dit aspect is tijdens de parlementaire behandeling van deze wetgeving aan de orde gekomen.
Wanneer het traject van een zorgmachtiging bij een verdachte wordt overwogen, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, is het noodzakelijk dat de officier van justitie en de rechter gebruik kunnen maken van de relevante gegevens over die persoon, met inbegrip van de gegevens die op grond van de Wvggz worden verkregen. Alleen zo kan een integrale en zorgvuldige afweging worden gemaakt die leidt tot het opleggen van de meest geëigende maatregel voor een persoon.4.
4.3.3.
Artikel 8.34 Wvggz vermeldt dat wettelijke voorschriften kunnen nopen tot een verplichting tot mededeling.5.
4.3.4.
Op grond van artikel 258 lid 2 Wetboek van Strafvordering kan de voorzitter van de rechtbank de officier van justitie bevelen gegevensdragers en stukken bij de processtukken te voegen. Hieruit vloeit voort de wettelijke verplichting genoemd in artikel 8:34 Wvggz voor de officier van justitie om de stukken die zijn opgemaakt ter voorbereiding van de zorgmachtiging, die door de rechtbank is bevolen, aan het procesdossier toe te voegen.
4.3.5.
Het Openbaar Ministerie verwijst ter onderbouwing van het standpunt zorgmachtigingstukken niet mogen worden toegevoegd aan het strafdossier, naar een dialoog tijdens de parlementaire behandeling tussen Kamerlid Leijten en staatssecretaris Dijkhoff.
Mevrouw Leijten stelde ook nog vragen over het medisch beroepsgeheim en de gegevensuitwisseling. In de gevallen die zijn beschreven in de Wvggz geldt er voor medische gegevens die moeten worden verstrekt aan het Openbaar Ministerie een wettelijke verplichting die het medisch beroepsgeheim doorbreekt. Als een psychiater desgevraagd een medische verklaring aan het Openbaar Ministerie moet verstrekken op grond van wat er in de Wvggz staat, schendt hij dus niet zijn beroepsgeheim. Dan volgt een belangwekkende vraag, die de Kamer ook heeft gesteld. Het OM heeft dan namelijk in een keer informatie voor het doel van een machtiging, terwijl het die persoon wellicht later ook nog eens in het oog kan krijgen bij een wetsovertreding. Die rollen zijn gescheiden, dus de systemen moeten erop worden ingericht om die gegevens ook gescheiden te houden. Dit is een van de redenen — het is nog niet definitief — dat het OM nu nadrukkelijk de mogelijkheid onderzoekt om speciale Wvggz-officieren te benoemen en in te zetten, die zich dan vooral richten op die procedures, zodat zij niet in persoon delen van die kennis hebben. Zo kun je waarborgen dat de medische informatie die in het kader van de Wvggz noodzakelijkerwijs bij het OM terechtkomt, niet oneigenlijk wordt gebruikt voor opsporing en vervolging.
(…)
Mevrouw Leijten (SP):
De staatssecretaris gaat er dus na dit debat voor zorgen dat dit in het te bouwen systeem een absolute kluisdeur wordt, zodat de persoonlijke informatie die beschikbaar komt voor de zorgmachtiging nooit en te nimmer in een toekomstige strafzaak terecht kan komen?
Staatssecretaris Dijkhoff:
Dat is het doel van het systeem. Wij zijn op grond van de motie een brief overeengekomen. Daarin kan ik de Kamer beter informeren, als men verder is met de gesprekken over de eisen die je aan het systeem moet stellen en de wijze waarop dit doel bereikt zal worden, zodat informatie ten behoeve van de Wvggz geen cross-over heeft met de opsporing en vervolging. (Handelingen II, 2016-2017, 48, p. 67-68.)
4.3.6.
De passages uit de wetsgeschiedenis waar het Openbaar Ministerie gewag van maakt, zien niet op het verschaffen van zorgmachtigingsinformatie in de strafzaak waarin een integrale afweging gemaakt moet worden, maar gaan over het gebruik van deze informatie in een andere (toekomstige) strafzaak dan de zaak waarin de zorgmachtiging aan de orde is.
“De regering acht het niet wenselijk dat informatie die is vergaard voor de procedure in het kader van de Wvggz oneigenlijk zou worden ingezet voor opsporing of vervolging, zoals de leden van de SP-fractie vrezen.” (TK 32399, nr. 38, blz. 30/31)
“Als het voor het doel opsporing en vervolging nodig is om medische gegevens te verkrijgen moet de officier van justitie nog steeds bij de arts een vordering doen gebaseerd op het Wetboek van Strafvordering.” (TK 32399, nr. 38, blz. 54)
4.3.7.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt juist dat de wetgever in de situatie van artikel 2.3 Wfz geen scheiding voor ogen stond tussen de rol van de officier van justitie in een Wvggz kader en die op een strafzitting:
“De rol van de officier van justitie in het kader van de Wvggz staat los van zijn rol in het kader van opsporing en vervolging. Dit is alleen anders in de situatie waarin de officier van justitie ten aanzien van een verdachte de afweging maakt of hij een zorgmachtiging of een sanctie, of een combinatie daarvan, zal vorderen.’ (TK 32399, nr. 38, blz. 30/31)
“Extra aandacht verdient in dit kader artikel 5:19 van dit wetsvoorstel, waarin een verbinding wordt gelegd met (artikel 2.3 van) de Wfz. Op grond van artikel 2.3 van de Wfz krijgt de rechter de bevoegdheid om, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie zelf een zorgmachtiging af te geven. Bij zijn vordering maakt de officier van justitie een afweging tussen een strafrechtelijke sanctie, waarvan een vorm van forensische zorg deel kan uitmaken, een combinatie van een sanctie en een zorgmachtiging of alleen een zorgmachtiging. Ook de rechter maakt in zijn vonnis een afweging tussen straf en zorg. Doel van deze afweging is het bieden van maatwerk, zodat de juiste patiënt op de voor hem juiste plek terechtkomt, zowel qua zorgvraag als qua vereist beveiligingsniveau. Wanneer het traject van een zorgmachtiging bij een verdachte wordt overwogen, is het noodzakelijk dat de officier van justitie en de rechter gebruik kunnen maken van de relevante gegevens over die persoon, met inbegrip van de gegevens die op grond van de Wvggz worden verkregen.
Alleen zo kan een integrale en zorgvuldige afweging worden gemaakt die leidt tot het opleggen van de meest geëigende maatregel voor een persoon. Dit is in lijn met het uitgangspunt dat de gegevens die worden verwerkt in het kader van dit wetsvoorstel alleen gebruikt mogen worden ten behoeve van de procedures in deze wet. Dit volgt uit de geheimhoudingsbepaling in artikel 8:34. Daarin verwijst «hun taak» immers beide malen naar de taken van de betreffende personen in het kader van dit wetsvoorstel. Dat geldt ook wanneer die afweging er uiteindelijk toe leidt dat de officier van justitie besluit geen verzoekschrift voor een zorgmachtiging in te dienen maar bijvoorbeeld, in verband met het vereiste beveiligingsniveau en het recidiverisico, een tbs-maatregel te vorderen of wanneer er wel een verzoekschrift wordt ingediend maar de rechter besluit om toch een tbs-maatregel op te leggen en geen zorgmachtiging. Ook in dit geval is het doel van de verwerking van de informatie immers de beoordeling van de vraag of een zorgmachtiging is aangewezen of niet.’ ’ (TK 32399, nr. 25, blz. 101/102)
De gegevens op grond van de Wvggz zijn dus ook voor de strafrechter relevant en de geheimhoudingsbepaling van artikel 8:34 Wvggz staat ook om deze reden niet aan verstrekking in de weg.
4.3.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het Openbaar Ministerie in onderhavige zaak ten onrechte niet heeft voldaan aan de opdracht de zorgmachtigingsstukken aan de rechtbank te verstrekken.
4.4.
Gevolgen voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie?
4.4.1.
Door het niet verstrekken van de desbetreffende stukken heeft het Openbaar Ministerie de rechtbank de mogelijkheid onthouden om op grond van artikel 2.3 Wfz een afgewogen integrale afweging te maken over de afgifte van een zorgmachtiging. Door op deze wijze te handelen zijn de belangen van verdachte door het Openbaar Ministerie dermate ernstig geschaad dat de rechtbank tijdens de zitting de vraag heeft opgeworpen of deze gang van zaken gevolgen zou moeten hebben voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafzaak.
4.4.2.
Het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou in deze zaak betrokkenes belangen nog meer schaden dan thans het geval is. Zijn raadvrouw heeft ter zitting bepleit dat betrokkene psychiatrische behandeling in een klinische setting nodig heeft. Uit het zorgplan en de psychiatrische rapportage blijkt eveneens dat verplichte zorg noodzakelijk is. De wet biedt de rechtbank echter niet de mogelijkheid het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafzaak en daarnaast een zorgmachtiging af te geven.
4.5.
Kan de rechtbank alsnog een zorgmachtiging afgeven?
4.5.1.
Medische verklaring
4.5.1.1. Voor de afgifte van een zorgmachtiging is een verklaring van een onafhankelijk psychiater nodig, wiens taak het is om vast te stellen of er sprake is van een psychische stoornis en of er als gevolg van die stoornis sprake is van ernstig nadeel voor betrokkene zelf of anderen. Hoewel er in april 2020 een medische verklaring door een psychiater van GGZ InGeest is opgemaakt, heeft het Openbaar Ministerie – met een beroep op het bepaalde in artikel 8:34 Wvggz – geweigerd deze te overleggen.
4.5.1.2. De rechtbank beschikt over recente rapportage van de BIG-geregistreerde psychiater M.M. Sprock van 18 juni 2020. Sprock is geen behandelaar van betrokkene, en werkt onafhankelijk van een zorgaanbieder, zodat zij aan de eisen van artikel 5:7 Wvggz voldoet. In haar rapportage wordt een psychische stoornis geconstateerd te weten een andere gespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis en verslavingsproblematiek (stoornis in cannabis- en alcoholgebruik, in remissie in een gereguleerde omgeving). In haar rapport wordt ook wordt besproken welke ernstig nadeel uit die stoornis voor betrokkene en anderen voortvloeit. Zij is in aanvullende vragen van de raadsvrouw en de rechtbank uitgebreid ingegaan op de mogelijkheid van een zorgmachtiging. Zij adviseert een klinische opname en voortzetting van antipsychotische medicatie.
De rechtbank merkt de rapportage van Sprock aan als medische verklaring van een onafhankelijk psychiater en wijst in dit verband op de wetsgeschiedenis, meer specifiek op de Memorie van Antwoord6.waarin staat:
“In die gevallen waarin over de betrokkene tevens een advies is opgesteld door een onafhankelijke psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, kan ook dat advies gelden als een medische verklaring. Dat kan aan de orde zijn in die gevallen waarin het de afgifte van een zorgmachtiging door de strafrechter betreft en alleen voor zover het advies van de NIFP-psychiater ook voor het overige voldoet aan de eisen die de Wvggz aan de medische verklaring stelt.7. Op deze wijze wordt rechterlijke toetsing mogelijk ook in die gevallen waarin nu geen geneeskundige verklaring wordt afgegeven.”
4.5.2.
Zorgplan
4.5.2.1. In het zorgplan van GGZ InGeest van 8 april 2020, staat dat verplichte zorg noodzakelijk wordt geacht voor betrokkene. De geconstateerde stoornissen leiden, gelet op het zorgplan, tot ernstig nadeel, gelegen in levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, maatschappelijke teloorgang, ernstig verstoorde ontwikkeling voor of van betrokkene en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
4.5.3.
Conclusie
4.5.3.1. De rechtbank beschikt over een zorgplan opgesteld door een zorgverantwoordelijke en een psychiatrisch rapport over betrokkene. Zowel de zorgverantwoordelijke als de psychiater achten een klinische opname en antipsychotische medicatie noodzakelijk. Op de openbare zitting is de wenselijkheid van het verlenen van een zorgmachtiging uitgebreid aan de orde gekomen. De raadsvrouw mr. Dekens, die ook is toegelaten tot de lijst van gespecialiseerde Wvggz advocaten, heeft bepleit een zorgmachtiging als verwoord in het zorgplan te verlenen. Betrokkene heeft zich daarbij aangesloten. De officier van justitie heeft zich in haar requisitoir daarover uitgelaten.
4.5.3.2. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in het geval van betrokkene aanleiding bestaat om van haar ambtshalve bevoegdheid tot het verlenen van een zorgmachtiging gebruik te maken, omdat de rechtbank verplichte zorg aangewezen acht. Immers:
1. Uit het psychiatrisch rapport van psychiater M.M. Sprock en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een andere gespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis en verslavingsproblematiek (stoornis in cannabis- en alcoholgebruik, in remissie in een gereguleerde omgeving). Mogelijk is er bijkomend sprake van zwakbegaafdheid.
2. Deze stoornis leidt, gelet op het zorgplan van GGZ inGeest van 8 april 2020, tot ernstig nadeel, gelegen in levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, maatschappelijke teloorgang, ernstig verstoorde ontwikkeling voor of van betrokkene en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
3. Om een crisissituatie en ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren, heeft betrokkene verplichte zorg nodig.
4. Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Om die reden is verplichte zorg nodig. De vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan.
De volgende vormen van zorg worden voor na te noemen duur verzocht:
Vorm van zorg | Duur |
toedienen van medicatie | 6 maanden |
het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening | 6 maanden |
beperken van de bewegingsvrijheid | 6 maanden |
onderzoek aan kleding of lichaam | 6 maanden |
onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen | 6 maanden |
opnemen in een accommodatie | 6 maanden |
a. De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Bij het bepalen van de juiste zorg is rekening gehouden met de veiligheid van betrokkene en met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
De rechtbank komt tot de conclusie dat is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De zorgmachtiging zal dan ook worden verleend.
De verschillende vormen van zorg kunnen voor de hieronder gestelde termijnen worden toegepast. Deze termijnen zijn noodzakelijk om het doel van verplichte zorg te realiseren.
5. Beslissing
De rechtbank:
Verleent een zorgmachtiging ten aanzien van
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
Vorm van zorg | Duur |
toedienen van medicatie | 6 maanden |
het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening | 6 maanden |
beperken van de bewegingsvrijheid | 6 maanden |
onderzoek aan kleding of lichaam | 6 maanden |
onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen | 6 maanden |
opnemen in een accommodatie | 6 maanden |
Deze zorgmachtiging is bij voorraad uitvoerbaar. De machtiging is geldig vanaf dagtekening en moet binnen twee weken ten uitvoer worden gelegd.
Deze machtiging is op 9 juli 2020 gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier.
Tegen de beschikking van deze rechtbank staat voor verzoeker beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen door een advocaat middels het indienen van een verzoekschrift bij de griffie van de Hoge Raad,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑07‑2020
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23 april 2020, ECLI:GHARL:2020:3335
Memorie van Antwoord Eerste Kamer 2017-2018, 32 399, D, p. 11
Tweede nota van wijziging Tweede Kamer 2015–2016, 32 399, nr. 25, p.101
Kamerstukken II 2017-2018, 32 399, D, p. 63.