Rb. Amsterdam, 14-05-2020, nr. 13/240271-19 (Promis)
ECLI:NL:RBAMS:2020:2590
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
14-05-2020
- Zaaknummer
13/240271-19 (Promis)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:2590, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 14‑05‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0405
Uitspraak 14‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Een 63-jarige man stak op 5 oktober 2019 een buurman in een appartementencomplex in Amsterdam-Osdorp neer tijdens een psychose en is schuldig bevonden aan poging tot doodslag maar ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij krijgt tbs met voorwaarden opgelegd. De vordering van de benadeelde partij wordt gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van 12.233 euro, bestaande uit 2.233 euro aan vergoeding van materiële schade en 10.000,00 euro aan immateriële schade.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/240271-19 (Promis)
Datum uitspraak: 14 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Broekhof, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.H.J. van Rhijn, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2019 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans in de buik(streek) en/of de zijkant van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat poging tot moord niet kan worden bewezen verklaard, nu volgens haar geen sprake is geweest van een vooropgezet plan, maar van handelen in een opwelling. De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Door de aangever in de linkerzijde van zijn buik te steken, heeft verdachte een perforatie van een orgaan bij aangever veroorzaakt en één van zijn slagaders geraakt. Daarbij heeft verdachte aangever bijna in zijn hartzakje geraakt, hetgeen fataal had kunnen aflopen. De officier van justitie is van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, nu het verdachte op het moment van handelen niet aan elk besef ontbrak.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – met de officier van justitie – niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en dat hij zich dus schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord, en spreekt hem daarvan vrij.
De rechtbank acht wel poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaringen van verdachte en aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) blijkt dat verdachte [slachtoffer] met een keukenmes in de linkerzijde van zijn buik heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aldus te handelen het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Het volgende is daarbij van belang.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – aanwezig is indien de verdachte (minst genomen) zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049). Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht voor die beoordeling allereerst van belang op welke plek verdachte [slachtoffer] met het mes heeft gestoken. Blijkens de letselrapportage d.d. 6 oktober 2019 heeft [slachtoffer] een perforatie van de voorwand van zijn maag opgelopen en is één van zijn slagaders geraakt. De forensisch arts omschrijft het steken op die plek in het lichaam als levensgevaarlijk, omdat bij een iets meer omhoog verlopende steekrichting het hartzakje geraakt kan worden, hetgeen al snel fataal zou zijn geweest. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte [slachtoffer] op een zeer kwetsbare plek in het lichaam heeft gestoken, en neemt daarbij tevens in aanmerking dat verdachte dat met een (groot) keukenmes heeft gedaan. De kans dat [slachtoffer] als gevolg daarvan zou komen te overlijden is aanmerkelijk te noemen.
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte, door aangever met een keukenmes in zijn buik, net onder zijn hart, te steken, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever te zijn gericht, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens heeft aanvaard. Dat verdachte vanuit psychotische motieven handelde doet hieraan niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de als bijlage I aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 5 oktober 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal met een mes in de buik van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de Pro Justitia rapportages d.d. 13 december 2019 en 24 december 2019 van respectievelijk W.J.P. Gaertner, psycholoog en dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus.
De psycholoog concludeert dat verdachte al geruime tijd lijdt aan een psychotische stoornis. Verdachte meent tijdens het onderzoek dat er een complot tegen hem gaande is, waarvan aangever onderdeel is. Bovendien heeft verdachte het idee afgeluisterd te worden, dat iedereen tegen hem samenspant, dat er medicatie door zijn eten en drinken wordt gedaan en dat hij niemand meer kan vertrouwen. Er worden bij verdachte zowel waangedachten als somberheid waargenomen. De oorsprong van de stoornis is echter onduidelijk gebleven. Volgens de psycholoog was deze psychotische stoornis aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit en heeft deze bij het ten laste gelegde ook een evidente rol gespeeld. Verdachte had al weken last van wanen waarin [slachtoffer] een grote rol speelde; hij dacht dat [slachtoffer] van hem af wilde. Over wat er precies door zijn hoofd ging toen hij stak, kan verdachte maar moeizaam praten. Aangezien verdachte ten tijde van het onderzoek nog steeds psychotisch is en ook zijn kijk op het ten laste gelegde op dat moment nog altijd psychotisch is, en bovendien ook de verklaringen bij de politie duiden op een psychotisch beeld, acht de psycholoog het buitengewoon onwaarschijnlijk dat verdachte niet psychotisch was ten tijde van het ten laste gelegde.
De psychiater concludeert dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een waanstoornis (paranoïde psychose). Hij raakte er toenemend van overtuigd dat hij door zijn omgeving werd benadeeld en dat men er op uit was om hem te vergiftigen en hem psychotisch te maken dan wel dement te laten verklaren, zodat ze van hem af zouden zijn. Tijdens het onderzoek vertelt verdachte dat [slachtoffer] en zijn neefje hem wilden laten opnemen omdat ze bewindvoering wilden. [slachtoffer] zou iets in zijn koffiemelk hebben gedaan zodat verdachte daar psychotisch van zou worden. Toen verdachte ontdekte dat er € 18.000,00 van zijn rekening was afgeschreven en hij bang was dat hij op straat zou komen te staan, heeft hij in een waas een mes gepakt. Wat betreft de oorzaak van deze paranoïde psychose kan sprake zijn van een waanstoornis die op latere leeftijd langzaam kan ontstaan, van een depressie met psychotische kenmerken na relatiebreuk of van cognitieve/dementiële stoornissen. De ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een paranoïde psychose was ook ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte aanwezig. Het aan verdachte ten laste gelegde feit komt volledig voort uit zijn ziekelijke stoornis die leidde tot een wantrouwende instelling en een gestoorde realiteitstoetsing waardoor hij geen greep meer had op zijn eigen handelen en ook geen remming had op zijn gedrag, aldus de psychiater.
Volgens beide deskundigen moet verdachte daarom volledig ontoerekeningsvatbaar worden geacht en dient het feit niet aan hem te worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich met deze conclusies en neemt deze over. Dat verdachte het feit vanuit zijn ziekelijke stoornis heeft gepleegd, leidt de rechtbank eveneens af uit het proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2019 van verbalisant [naam verbalisant] , waaruit blijkt dat verdachte bij zijn aanhouding verward overkwam en verklaarde dat er geld van zijn rekening was gepind maar dat dit niet door hem zelf was gedaan en dat er stempels van Suriname in zijn paspoort stonden terwijl hij daar zelf niet was geweest. Ook geeft de rechtbank betekenis aan de verklaringen van verdachte zelf bij de politie, waarin hij onder meer aangeeft dat er dingen om hem heen gebeuren die niet te bevatten zijn, dat er een complot gaande was en dat hij overgenomen was toen hij het feit pleegde.
De rechtbank acht verdachte gelet op het voorgaande niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. Motivering van de maatregel
6.1.
De eis van het de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, wordt opgelegd. Volgens de officier van justitie is het gevaar op herhaling nog steeds aanwezig, ook wegens het ontbreken van ziektebesef bij verdachte, zodat verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden dient te worden behandeld. Een opname in een civiele setting middels een zorgmachtiging, zoals geadviseerd door de psycholoog en psychiater, acht de officier van justitie niet passend, omdat de reguliere GGZ enkel de behandeling van verdachtes gezondheid waarborgt, en niet het voorkomen van recidive, terwijl dat wel noodzakelijk is. Op dat punt wijkt de officier van justitie dan ook af van de adviezen van de deskundigen, maar zij meent dat deze adviezen wel aanknopingspunten bieden om de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat, indien de terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd, die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft de rechtbank wel verzocht, indien dit in het belang van verdachte wordt geacht, uit te laten zoeken waarom de voorbereiding van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging in dit geval is beëindigd en na te gaan wat de mogelijkheden rondom die zorgmachtiging zijn. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om in dat kader eventueel een tussenvonnis te wijzen. Daarnaast heeft de raadsman benoemd dat verdachte zelf vooral graag zo snel mogelijk uit de penitentiaire inrichting wil, reden waarom hij zich uiteindelijk refereert aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft [slachtoffer] met een keukenmes in zijn buik gestoken, ten gevolge waarvan [slachtoffer] een perforatie van de voorwand van zijn maag heeft opgelopen, waarbij één van zijn slagaders is geraakt. De littekens die hierdoor zijn ontstaan, niet alleen vanwege het steken zelf, maar ook door de voor herstel benodigde buikoperatie, zullen volgens de letselrapportage blijvend zichtbaar zijn. De rechtbank merkt op dat verdachte [slachtoffer] op een uiterst kwetsbare plek in zijn buik heeft gestoken, te weten in de buurt van zijn hart. Indien het hart zou zijn geraakt zou dit waarschijnlijk tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid. Bij [slachtoffer] is bovendien een posttraumatische stressstoornis geconstateerd en uit zijn slachtofferverklaring volgt dat hij nog regelmatig veel pijn heeft en last heeft van angst- en paniekaanvallen.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, waarmee hij grote inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 12 december 2019, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Adviezen psycholoog en psychiater
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte onder meer kennis genomen van de volgende stukken:
- -
Een Pro Justitia psychologisch onderzoek, opgesteld door W.J.P. Gaertner, GZ-psycholoog, van 13 december 2019;
- -
Een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek, opgesteld door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus, van 24 december 2019.
Volgens de deskundigen handelde verdachte vanuit een psychotische stoornis.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat, hoewel verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en hij ogenschijnlijk een redelijk stabiel leven heeft gekend, hij momenteel psychotisch is en het risico op agressie vanuit zijn stoornis hoog is. Verdachte denkt immers nog altijd dat er een complot tegen hem gaande is en dat hij vergiftigd wordt. Om die reden wordt het recidiverisico door de psycholoog als hoog ingeschat wanneer verdachte zelfstandig, onbehandeld, in de maatschappij zal moeten functioneren. Het ziektebesef ontbreekt, evenals besef van de noodzaak om medicatie te nemen.
Volgens de psycholoog staat voorop dat behandeling van de psychotische problematiek noodzakelijk is. In eerste instantie medicamenteus om de wanen naar de achtergrond te doen verdwijnen, maar mogelijk sluimert hier ook een depressieve stoornis onder, die eveneens behandeld dient te worden. Vanwege het ontbreken van ziektebesef, adviseert de psycholoog de behandeling binnen een gedwongen kader plaats te laten vinden. Opname in een klinische setting is noodzakelijk. De psycholoog acht een behandeling binnen een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) passend. Een hoger beveiligingsniveau, dat van een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), is volgens de psycholoog niet noodzakelijk. Verdachte heeft vooral een hoge mate van zorg nodig.
Indien de wet omtrent de verplichte zorg in de GGZ niet was veranderd, zou het advies van de psycholoog zijn geweest om verdachte een jaar lang op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van het vroegere artikel 37 Sr. Omdat deze maatregel niet meer mogelijk is, adviseert de psycholoog verdachte op grond van artikel 2:3 van de Wet Forensische Zorg juncto de Wet verplichte GGZ klinisch op te nemen. Na adequate instelling op medicatie kan toegewerkt worden naar terugkeer in zijn eigen woning, waarbij de psycholoog wel de opmerking plaatst dat het de vraag is of voldoende verdere diagnostiek en behandeling binnen een half jaar zal kunnen plaatsvinden. De maatregel van terbeschikkingstelling wordt door de psycholoog niet passend geacht, omdat verdachte first offender is, aan een ernstige psychiatrische ziekte lijdt en vooral zorg en behandeling behoeft.
Vanwege de onduidelijkheid over de oorzaak van de psychose, is het voor de psychiater niet duidelijk wat het risico op herhaling van het ten laste gelegde feit is. Zonder behandeling blijft de risicofactor (paranoïde psychose) onveranderd. Behandeling en begeleiding zijn daarom cruciaal om de kans op herhaling binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Verdachte moet worden gemotiveerd om medicatie te nemen en daarnaast is het van belang om de diagnostiek te verfijnen en het beloop te monitoren.
De psychiater adviseert om verdachte te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis gedurende een jaar op grond van artikel 37 Sr. Indien het niet meer mogelijk is een maatregel in het kader van artikel 37 Sr op te leggen, kan volgens de psychiater de afgifte van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte GGZ worden overwogen, waarbij van belang is dat verdachte bij aanvang klinisch wordt opgenomen. De psychiater acht een behandeling binnen een FPA het meest wenselijk.
Reclasseringsadvies d.d. 17 maart 2020
Naast voornoemde rapportages heeft de rechtbank ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 17 maart 2020.
Uit het reclasseringsadvies volgt onder meer dat volgens behandelcoördinator mevrouw K. Hell van het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) van PI Zwolle het toestandsbeeld van verdachte dermate gestabiliseerd is dat hij (op dat moment) als reiniger goed functioneert, op vrijwillige basis zijn medicatie neemt en open staat voor de hem voorgestelde hulpverlening, waaronder CGT gericht op psychotische klachten en uitgebreid diagnostisch onderzoek om te achterhalen of er sprake was een psychotische depressie of dat neurologische factoren een rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de psychotische episode. Volgens de reclassering ontbreekt bij verdachte nog steeds het ziektebesef, meent hij dat [slachtoffer] en zijn zoon er alles aan deden om zijn leven zwart te maken, en neemt hij zijn medicatie niet in omdat hij de noodzaak hiertoe inziet, maar omdat dit hem vriendelijk wordt verzocht.
De reclassering adviseert positief over het aan verdachte opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, gezien de huidige stabiliteit, de bereidheid om medicatie in te nemen en omdat het te verwachten is dat verdachte zich voor langere tijd aan de bijzondere voorwaarden kan houden. Het NIFP/IFZ is van oordeel dat een klinische behandeling op een FPA met een gemiddeld-hoog beveiligingsniveau en een intensieve verblijfintensiteit passend is.
Conclusie
De rechtbank volgt de adviezen van de psycholoog en de psychiater voor wat betreft de noodzaak om verdachte intensief en klinisch te behandelen. Zonder behandeling acht de rechtbank de kans op recidive vanuit de ernstige stoornis van verdachte groot. Een opname in een civiele setting, op grond van een zorgmachtiging, zoals geadviseerd door de deskundigen, acht de rechtbank niet aangewezen. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig delict, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Bovendien is er bij verdachte sprake van een ernstige paranoïde-psychotische stoornis. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, althans de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat de behandeling van verdachte plaatsvindt in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld in een forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht in de behandeling is voor het voorkomen van recidive. De rechtbank heeft hierbij voor ogen dat er eerst geruime tijd een klinische opname plaatsvindt in een FPK, waarin medicamenteuze behandeling en psycho-educatie om om te leren gaan met psychotische kwetsbaarheid aan de orde kunnen komen. Indien de risicotaxatie dat vervolgens toelaat is er daarna ruimte voor geleidelijke resocialisatie onder voldoende forensisch toezicht. Onderdeel van zowel behandeling als resocialisatie zal zijn dat verdachte op enig moment meer vrijheden zal krijgen. Daarbij zal steeds zorgvuldig een afweging gemaakt moeten worden tussen welke vrijheden voor de behandeling wenselijk (of noodzakelijk) zijn en wat vanuit het perspectief van recidiverisico mogelijk (of verantwoord) is. Een forensisch kader is bij uitstek ingericht om dergelijke afwegingen zorgvuldig, en met waarborgen omkleed, te maken. Om die reden acht de rechtbank, anders dan beide Pro Justitia rapporteurs, behandeling in een forensisch kader geboden.
Aan de maatregel zullen de voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 17 maart 2020, welke voorwaarden hierna worden weergegeven in het dictum van dit vonnis. Daarbij heeft de rechtbank, omwille van de duidelijkheid, een aantal voorwaarden explicieter geformuleerd dan in voormeld advies. De rechtbank ziet af van een contactverbod met de zoon van cliënt, nu zij niet overtuigd is van de noodzaak en wenselijkheid daarvan. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven, zij het enigszins ambivalent, mee te zullen werken aan een behandeling binnen de kaders van een terbeschikkingstelling met voorwaarden en heeft zich bereid verklaard de in het reclasseringsrapport geformuleerde voorwaarden na te leven.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden - in aanmerking genomen de ernst van het feit en de ernst van het ziektebeeld van verdachte onder invloed waarvan het feit is begaan - met voldoende waarborgen met betrekking tot de beveiliging van de samenleving is omkleed.
De maatregel brengt met zich dat als verdachte de door de rechtbank gestelde voorwaarden niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zulks eist, de maatregel kan worden omgezet in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank zal, op grond van artikel 38 lid 7 van het Wetboek van Strafrecht, de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen opdat direct voortgegaan kan worden met de uitvoering van de voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte, als hij niet wordt behandeld, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, hoewel zij een klinische opname middels een zorgmachtiging heeft overwogen en zij die mogelijkheid in dezen niet passend acht, de beëindiging van voorbereiding van die zorgmachtiging niet is geschied zoals dat naar oordeel van de rechtbank (zeker in het licht van het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 23 april 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3335) zou moeten. Door de uiterst summiere toelichting in de beëindigingsbrief is de beëindiging van een op instigatie van de rechtbank ingezette procedure voor de rechtbank immers niet of nauwelijks te beoordelen. De rechtbank is van mening dat daarmee haar bevoegdheid op grond van artikel 5:19, tweede lid, van de Wvggz de facto wordt uitgehold. 7. De benadeelde partij
7.1.
Benadeelde partij [slachtoffer] 7.1.1. De vordering
De benadeelde partij vordert in totaal € 12.949,80, bestaande uit € 2.949,80 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade gevorderd dat de ziekenhuisdaggeldvergoeding, de kosten voor de medicatie, de kleding, de huishoudelijke hulp, de tickets voor Willeke Alberti en de reiskosten worden toegewezen. Ten aanzien van de kosten voor de vervangende sloten betwijfelt de officier van justitie of deze kosten een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit zijn. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd dit bedrag in het geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de schade te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht ten aanzien van de kosten die hij heeft gemaakt voor de ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 810,00), de medicatie (€ 30,00), de kleding (€ 135,00), de huishoudelijke hulp (€ 1.040,00), de tickets (€ 152,48) en de reiskosten (€ 66,08). De vordering is voor wat betreft die posten voldoende onderbouwd, zodat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet dat – met de officier van justitie – anders ten aanzien van de vervangende sloten, nu ook de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen deze kosten en het bewezen verklaarde feit. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 2.233,56 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen, te weten een perforatie van de voorwand van zijn maag, als gevolg waarvan hij diverse operaties heeft moeten ondergaan en een maand met veel pijn in het ziekenhuis heeft gelegen. De door hem opgelopen littekens zullen naar verwachting blijvend zichtbaar zijn. Nog regelmatig heeft hij pijn, en ook mentaal heeft het feit veel impact op hem gehad. Op het moment dat hij gestoken werd dacht hij dat hij dood zou gaan. Nu nog ervaart hij angstklachten en nervositeit. Ook is bij hem een posttraumatische stressstoornis geconstateerd waarvoor met EMDR therapie zal worden gestart. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, en gelet op het feit dat de verdediging de vordering niet heeft weersproken, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 10.000,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 96 dagen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. Veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- -
veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- -
veroordeelde laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
- -
veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- -
veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- -
veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
- -
veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- -
veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- -
veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
3. Veroordeelde wordt verplicht mee te werken in het kader van een time-out aan een klinische opname in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, van maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar, tenzij de reclassering dit niet (of niet langer) noodzakelijk acht;
4. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
5. Veroordeelde laat zich in het kader van zijn behandeling opnemen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek die nader zal worden vastgesteld door de IFZ. De opname duurt een jaar of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering verantwoord achten. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. Veroordeelde laat zich, na afloop van het klinische traject, ambulant behandelen bij een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. Veroordeelde verblijft in forensische beschermd wonen instelling of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De behandeling aldaar duurt zolang zijn behandelaars in overleg met de reclassering dat nodig achten. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. Veroordeelde neemt de door zijn behandelend arts voorgeschreven medicijnen in, dan wel gedoogt dat deze aan hem worden toegediend;
9. Veroordeelde geeft de reclassering openheid over zijn financiën;
10. Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
11. Veroordeelde bevindt zich niet in het appartementencomplex op het [adres] , waartoe behoort de woning van [slachtoffer] , en een straal van 200 meter daaromheen, zonder vooraf hiervoor toestemming te hebben gekregen van de reclassering. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
Geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 38 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 12.233,56 (zegge twaalfduizend tweehonderddrieëndertig euro en zesenvijftig cent), bestaande uit € 2.233,56 (zegge tweeduizend tweehonderddrieëndertig euro en zesenvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 (zegge tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is. Dit gedeelte van de vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 12.233,56 (zegge twaalfduizend tweehonderddrieëndertig euro en zesenvijftig cent), bestaande uit € 2.233,56 (zegge tweeduizend tweehonderddrieëndertig euro en zesenvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 (zegge tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 96 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 mei 2020.