Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019253345 van Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Zeeland, Basisteam Walcheren, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 29.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2019, p. 3, tweede, vierde en vijfde alinea.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 28-05-2020, nr. 02-254238-19, 02-050801-19, 02-027250-19
ECLI:NL:RBZWB:2020:2328
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
28-05-2020
- Zaaknummer
02-254238-19, 02-050801-19, 02-027250-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2020:2328, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28‑05‑2020; (Op tegenspraak)
Uitspraak 28‑05‑2020
Inhoudsindicatie
“Veroordeling voor diverse diefstallen en oplegging van de ISD-maatregel. De rechtbank maakt geen gebruik van haar ambtshalve bevoegdheid een zorgmachtiging af te geven.”
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummers: 02/254238-19; 02/050801-19 (tul); 02/027250-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] )
wonende te [adres 1]
gedetineerd te P.I. Zwolle, PPC, 8013 NR Zwolle, Huub van Doornestraat 15
raadsvrouw: mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 mei 2020, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging met bovenvermelde parketnummers behandeld.
2. De tenlastelegging
Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2019 te Middelburg
zijn moeder, [naam] ,
heeft mishandeld door die [naam] meermalen, althans eenmaal (met
een stokbrood) (in het gezicht en/of tegen het hoofd) te slaan en/of te
stompen en/of door die [naam] (in de rug) een duw te geven/te
duwen, tengevolge waarvan die [naam] ten val is gekomen en/of die
[naam] te blijven slaan terwijl zij op de grond lag.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde mishandeling van zijn moeder [naam] (hierna: het slachtoffer). Hij baseert zich daarbij op de verklaring van het slachtoffer, die zij direct na het voorval ten overstaan van de politie heeft afgelegd, en de overige inhoud van het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 22 oktober 2019 omstreeks 14:50 uur werd door de politie de melding ontvangen zich naar het adres [adres 1] te Middelburg te begeven. Vanuit dit adres had een huilende vrouw 112 gebeld en weer opgehangen. Ter plaatse zag de politie dat de deur werd geopend door een vrouw, naar later bleek het slachtoffer. De politie zag dat het slachtoffer emotioneel was en dat er bloed op haar kin zat. Het slachtoffer vertelde dat zij zojuist door haar zoon (hierna: verdachte) was geslagen.1.
Het slachtoffer gaf aan dat zij geen aangifte wilde doen. Op de vraag wat er zojuist was gebeurd, verklaarde zij dat verdachte uit de keuken een stokbrood pakte en dat hij haar hiermee vier of vijf keer in haar gezicht sloeg. Hierna gaf verdachte het slachtoffer een duw in haar rug, als gevolg waarvan zij voorover op de grond viel. Doordat zij een mes in haar handen had en zij hierop viel, had zij letsel aan haar kin opgelopen. Toen zij op de grond lag, bleef verdachte haar slaan met zowel zijn handen als het stokbrood. Het slachtoffer voelde dat zij pijn had door de klappen van verdachte.2.
Verdachte heeft op 22 oktober 2019 bij de politie verklaard dat hij zijn moeder heeft pijn gedaan.3.Op 23 oktober 2019 verklaarde hij dat hij de dag ervoor samen met zijn moeder in de woning aan de [adres 1] aanwezig was en dat het klopt dat hij haar toen heeft geslagen.4.
Overweging
De rechtbank gaat er op grond van voormelde bewijsmiddelen vanuit dat verdachte op
22 oktober 2019 het slachtoffer meermalen met een stokbrood tegen het gezicht heeft geslagen, haar in de rug een duw heeft gegeven, ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen en haar is blijven slaan terwijl zij op de grond lag, hetgeen pijn bij haar heeft veroorzaakt.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde feit, te weten mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 oktober 2019 te Middelburg zijn moeder, [naam] , heeft mishandeld door die [naam] meermalen met een stokbrood in het gezicht te slaan en door die [naam] in de rug een duw te geven, ten gevolge waarvan die [naam] ten val is gekomen en die
[naam] te blijven slaan terwijl zij op de grond lag.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte strafbaar, nu een conclusie van een deskundige dat het feit hem niet kan worden toegerekend ontbreekt. Hoewel psychiater H. Kondakci in zijn verslag van 29 oktober 2019 in het kader van het trajectconsult heeft gerapporteerd dat het niet onaannemelijk is dat de bij verdachte aanwezige pathologie een doorwerking heeft gekend in het hem tenlastegelegde feit, heeft verdachte niet meegewerkt aan het dubbelpersoonlijkheidsonderzoek dat hierover duidelijkheid had kunnen geven. Er valt daarom niet vast te stellen dat verdachte ontoerekeningsvatbaar is.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zij bepleit dat uit de inhoud van het dossier voldoende naar voren komt dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde handelde onder invloed van een psychische stoornis, waardoor hij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en het feit daarom niet aan hem kan worden toegerekend. Een deskundig oordeel hieromtrent is niet noodzakelijk. Het feit dat verdachte niet aan het dubbelpersoonlijkheidsonderzoek heeft meegewerkt, kan bovendien niet in negatieve zin worden meegewogen ten aanzien van de beantwoording van de vraag of het feit aan hem kan worden toegerekend. Niet is uit te sluiten dat zijn weigerachtige houding voortvloeit uit zijn ziektebeeld.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit de inhoud van de over verdachte opstelde rapporten blijkt dat verdachte kampt met psychiatrische problematiek. Uit het verslag van psychiater
H. Kondakci van 29 oktober 2019 in het kader van het trajectconsult volgt dat het niet onaannemelijk is dat de bij verdachte aanwezige pathologie een doorwerking heeft gekend in het hem tenlastegelegde feit en dat voor de concrete beantwoording van deze vraag een dubbelpersoonlijkheidsonderzoek is aangewezen. Uit de Pro Justitia rapportage van
14 januari 2020 van psycholoog D.J. Burck blijkt dat verdachte hieraan geen medewerking heeft verleend, waardoor er geen uitspraak kan worden gedaan over de relatie tussen de stoornis en het delict. Ook de andere rapporten zijn gebaseerd op (oud) dossieronderzoek en onthouden zich van advies op dit punt.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er op basis van de inhoud van het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn om vast te kunnen stellen dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Zij acht verdachte daarom strafbaar.
Ook zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel). Hij ziet geen andere optie, nu in het verleden is gebleken dat andere straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering en de reclassering ter zitting heeft bevestigd dat alle mogelijkheden voor verdachte zijn uitgeput. Aan zowel de ISD-richtlijn van het Openbaar Ministerie als de wettelijke vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. De ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. Bij een zorgmachtiging in het kader van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz) zal verdachte slechts een behandeling kunnen krijgen vanuit de reguliere geestelijke gezondheidszorg. Zo’n behandeling is echter niet toereikend om de complexe problematiek bij verdachte te bestrijden. Verdachte dient te worden behandeld in het kader van forensische gezondheidszorg.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat de ISD-maatregel niet zinvol is. Omdat verdachte geen ziekte-inzicht heeft, zal hij geen medewerking verlenen aan de ISD-maatregel, waardoor hij na afloop hiervan onbehandeld zal terugkeren in de maatschappij. Gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapportage van psycholoog D.J. Burck van 14 januari 2020 brengt de ISD-maatregel bovendien het gevaar van verdere afstomping en teloorgang met zich mee. Dit is niet in het belang van zowel verdachte als de maatschappij. Zij verzoekt de rechtbank dan ook af te zien van oplegging van deze maatregel. Gelet op de problematiek van verdachte ligt een zorgmachtiging meer voor de hand, aangezien verdachte dan gedwongen kan worden behandeld binnen een forensisch psychiatrisch centrum. De vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit brengen daarom met zich dat een zorgmachtiging de voorkeur heeft boven de ISD-maatregel. De verdediging verzoekt de rechtbank op grond van artikel 2.3 Wfz ambtshalve een zorgmachtiging te verlenen.
Indien de ISD-maatregel aan verdachte mocht worden opgelegd, wordt verzocht de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht van de ISD-termijn af te trekken. Ook verzoekt de verdediging te beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de verdere noodzaak van de ISD-maatregel, gelet op het door de NIFP-psycholoog genoemde risico op verdere teloorgang.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder. Hij heeft haar meerdere malen met een stokbrood in haar gezicht geslagen en haar vervolgens een duw in de rug gegeven, als gevolg waarvan zij ten val is gekomen. Daarna is verdachte haar blijven slaan, terwijl zij hulpeloos op de grond lag. Hierbij heeft het slachtoffer pijn ondervonden. Daarnaast heeft zij letsel aan haar kin opgelopen, als gevolg van het feit dat zij met een mes in haar handen op de grond viel. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook blijkt uit de verklaring van het slachtoffer dat de gebeurtenis emotioneel gezien indruk op haar heeft gemaakt.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte zich in de afgelopen vijf jaren al eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten. Er is daarom sprake van relevante recidive. Daarnaast liep verdachte op 22 oktober 2019 in twee proeftijden. De rechtbank houdt daar bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening mee.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het verslag van H. Kondakci, psychiater, van
29 oktober 2019 in het kader van het trajectconsult. Hieruit blijkt onder meer dat er bij betrokkene al langere tijd sprake is van nauwelijks te behandelen of te bewerken ernstige en complexe psychiatrische problematiek. Verder wordt verdachte omgeschreven als een zorgwekkende zorgmijdende veelpleger. Daardoor zou oplegging van de ISD-maatregel kunnen worden overwogen. Hiervoor bestaan geen contra-indicaties.
Uit de Pro Justitia rapportage van 14 januari 2020, opgesteld door GZ-psycholoog
D.J. Burck, blijkt dat er in de afgelopen tien jaar sprake lijkt te zijn van een forse achteruitgang in het cognitief functioneren en een toename van de psychotische problematiek van verdachte, die mogelijk – mede gezien de duur van de problemen – optreedt in het kader van een schizofrene ontwikkeling. Daarnaast is er sprake van langdurig cannabismisbruik. Het is in diagnostische zin en met het oog op een eventueel in te stellen behandeling van belang om zo veel mogelijk uit te sluiten dat de psychotische stoornis louter of voornamelijk optreedt als gevolg van cannabisgebruik. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek, waardoor geen uitspraak kan worden gedaan over de kans op herhaling. Mogelijk vloeit de weigering aan het onderzoek voort uit zijn ziektebeeld. Er lijkt sprake te zijn van een hoog recidiverisico. De mogelijkheden voor ambulante en klinische behandeling lijken vrijwel uitgeput, nu verdachte geen enkele verantwoording voor zijn gedrag neemt en hij onbegeleidbaar is gebleken. Voorts blijkt er sprake te zijn van een problematische relatie tussen verdachte en zijn moeder, waarbij verdachte zich aan behandeling onttrekt en zijn moeder zich – ondanks het huiselijk geweld – telkens weer laat overhalen om hem in huis te nemen. Een belangrijke vraag is of er bij verdachte sprake is van onwil of onvermogen. Bij het ontbreken van motivatie en voldoende vermogen tot zelfsturing bestaat het gevaar tot verdere afstomping en teloorgang bij oplegging van de ISD-maatregel.
Uit het reclasseringsadvies van Emergis van 24 december 2019 volgt dat er sprake is van een delictpatroon. Gelet op de duur en de ernst van de problemen op de verschillende leefgebieden kan worden gesteld dat de inzet van eerdere interventies onvoldoende invloed heeft gehad om het leven van verdachte te kunnen stabiliseren. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt daarom aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verder (diagnostisch) onderzoek is nodig met als doel een plan van aanpak op te kunnen stellen. Omdat verdachte niet meewerkt aan het opstellen van het reclasseringsadvies, kan niet worden ingeschat of hij zijn medewerking zal verlenen aan de ISD-maatregel.
Ter zitting heeft deskundige J.W. van Loon, werkzaam als reclasseringswerker bij Emergis, het advies toegelicht. Zij heeft aangevoerd dat alle mogelijkheden voor verdachte zijn uitgeput en dat alle eerdere ingezette trajecten zijn mislukt. Hoewel verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling, heeft hij in het verleden vaker medewerking verleend aan hulpverleningstrajecten. Inmiddels verblijft verdachte langere tijd in voorarrest, waardoor hem een periode structuur en stabiliteit is geboden. Mogelijk kan daardoor nu worden ingezet op een motivatietraject. Binnen het kader van de ISD-maatregel bestaat de mogelijkheid aan alle problemen op de verschillende leefgebieden te werken en kan bij een terugval snel worden ingegrepen. Gelet op de psychiatrische- en verslavingsproblematiek is een terugval niet ondenkbaar. Om die reden is een gedegen nazorgtraject van belang. Het advies blijft daarom de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar aan verdachte op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel. Ook kan verdachte worden aangemerkt als een zeer actieve veelpleger in de zin van de ISD-richtlijn van het Openbaar Ministerie.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wenselijk en noodzakelijk is om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij te beveiligen. Eerdere opgelegde straffen, maatregelen en (civiele) hulpverleningstrajecten hebben daarin geen verandering teweeg kunnen brengen. Om hierin een doorbraak te kunnen bewerkstelligen resteert de ISD-maatregel als enige, maar in de omstandigheden van dit geval ook als meest wenselijke mogelijkheid, temeer gezien de zorgmijdende en ongemotiveerde houding van verdachte. Om die reden ziet de rechtbank dan ook geen ruimte voor de voorwaardelijke ISD-maatregel of een andere (deels voorwaardelijke) straf.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de duur van het voorarrest in mindering te brengen op de termijn van de ISD-maatregel. Pas na het opstellen van een plan van aanpak, het opstarten van een motivatietraject en het verrichten van diagnostisch onderzoek kan met de benodigde interventies aan de slag worden gegaan. Daarom dient vooralsnog de volledige termijn van twee jaar te worden benut. Om die reden zal de rechtbank evenmin beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van ISD-maatregel.
Overwegingen over de ambtshalve bevoegdheid tot het afgeven van een zorgmachtiging
Ter terechtzitting van 21 januari 2020 heeft de rechtbank overwogen dat zij het, gelet op de rapportages die over verdachte zijn opgesteld en de problematiek die daarin naar voren komt, van belang acht dat zij bij de inhoudelijke behandeling voldoende over de mogelijkheden van het opleggen van een straf of maatregel is geïnformeerd. De rechtbank heeft op deze zitting als haar beslissing meegedeeld dat zij de afgifte van een zorgmachtiging overweegt en heeft daarom de officier van justitie ambtshalve verzocht de afgifte van een zorgmachtiging voor te bereiden.
Op 28 april 2020 heeft de officier van justitie de rechtbank bericht dat hij de voorbereiding van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging heeft beëindigd. Uit de medische verklaring die een onafhankelijk psychiater ten behoeve van de afgifte van een zorgmachtiging heeft opgesteld blijkt namelijk dat psychiatrische behandeling van verdachte in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) niet toereikend is om het gevaar voor zijn omgeving te verminderen. Nu bovendien sprake is van een aparte civiele, los van de strafzaak staande procedure, is het de officier van justitie die als verzoekende partij bepaalt welke stukken aan de rechter worden voorgelegd. Om die reden achtte de officier van justitie zich niet gehouden de medische verklaring aan de rechtbank en de verdediging te verstrekken.
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wfz kan de rechter, indien hij van oordeel is dat aan de criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging krachtens de Wvggz is voldaan, ambtshalve of na een verzoekschrift van de officier van justitie, met toepassing van die wet een zorgmachtiging ingevolge die wet afgeven. Aan deze bevoegdheid kan in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde bij afzonderlijke beslissing toepassing worden gegeven bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld.
Op grond van artikel 5:19, eerste en tweede lid, van de Wvggz verzoekt de rechter, indien hij ambtshalve toepassing van artikel 2.3, eerste lid, van de Wfz overweegt, de officier van justitie een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor te bereiden.
Op grond van artikel 5:11, eerste en tweede lid, van de Wvggz kan de officier van justitie besluiten de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging te beëindigen, indien uit de medische verklaring blijkt dat:
a. er geen sprake is van een psychische stoornis,
b. het gedrag dat voortvloeit uit de psychische stoornis niet tot een ernstig nadeel leidt, of
c. verplichte zorg niet noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie de voorbereiding van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging heeft afgebroken, omdat uit de medische verklaring over verdachte blijkt dat verplichte zorg niet noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen. Die bevoegdheid heeft de officier van justitie, ook als de rechtbank hem, zoals in het onderhavige geval, uitdrukkelijk heeft verzocht het verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor te bereiden. De in artikel 2.3 van de Wfz aan de rechter toegekende bevoegdheid om ambtshalve, en dus zonder daartoe strekkend verzoekschrift van de officier van justitie, een zorgmachtiging af te geven heeft echter slechts betekenis als de rechter daarvoor ook beschikt over de onderliggende stukken, waaronder de medische verklaring. Alleen dan kan de rechter immers, gehoord de officier van justitie en de verdediging, weloverwogen beslissen of, naast de strafrechtelijke afdoening, een zorgmachtiging moet worden afgegeven. Om die reden heeft de rechtbank de officier van justitie opgedragen de stukken die betrekking hebben op de voorbereiding van de zorgmachtiging aan het dossier toe te voegen. Hieraan heeft de officier van justitie gevolg gegeven door de medische verklaring betreffende verdachte te verstrekken. Deze heeft de rechtbank in haar beoordeling betrokken.
Alles overwegende ziet de rechtbank geen aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid ambtshalve een zorgmachtiging af te geven.
7. De vorderingen tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straffen, te weten tweemaal een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnissen van deze rechtbank van 12 juni 2019 en 1 augustus 2019 in de zaken met parketnummers 02/050801-19 en 02/027250-19 ten uitvoer zullen worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat zij dit gezien het feit dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd niet opportuun acht. Zij zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie daarom afwijzen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 02/050801-19 en 02/027250-19 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 mei 2020.
Mr. Nomes en mr. Van Beek zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑05‑2020