Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/8.4.1
8.4.1 Belang eenduidige formulering
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS381562:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie meer in het algemeen met betrekking tot de formulering van het rechterlijk verbod en bevel Van Nispen 1978, p. 397 e.v.
Zie over de verhouding tussen het petitum van de dagvaarding en het dictum van het vonnis voor wat betreft de formulering van het verbod of bevel Van Nispen 1978, p. 398.
Zie HR 4 maart 1938, NJ 1938, 948(Avro/Buma), m.nt. P. Scholten; HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445(Lexington), m.nt. GJ. Scholten en HR 18 februari 1966, NJ 1966, 208(Klokkenspel), m.nt. GJ. Scholten. In het algemeen moet het gevraagde ge- of verbod voldoende bepaald zijn. Een beroep op onvoldoende bepaaldheid van de vordering werd bijvoorbeeld afgewezen in het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 1984, in welk geval de Hoge Raad sanctioneerde de veroordeling om op straffe van dwangsommen in overleg te treden omtrent vaststelling van huren, zie HR 11 maart 1984, NJ 1983, 585(Huurdersvereniging Koot), m.nt. P.A. Stein.
Alleen wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat de desbetreffende handelingen inbreuken als door de rechter verboden opleveren, zal de executierechter oordelen dat dwangsommen verbeurd zijn. (HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445(Lexington), m.nt. GJ. Scholten; HR 18 februari 1966, NJ 1966, 208(Klokkenspel), m.nt. GJ. Scholten. Het verbod mag voorts niet verder strekken dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (HR 15 november 2002, NJ 2004, 410(Van der Valk/Cuwao)). Bovendien kan het voorkomen dat een geconstateerde afwijking van hetgeen waartoe de betrokkene werd veroordeeld zo gering is, dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen deugdelijke grond oplevert om het verbeurd zijn van dwangsommen te rechtvaardigen: HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652(Van Weezenbeek/HFD), m.nt. Ras; zie wat betreft de uitleg van de veroordeling voorts 15.43. In België wordt wel aangenomen dat de veroordeelde zich op 'onmogelijkheid' ex art. 1385quinquies Ger. W. (vgl. art. 611d Rv) kan beroepen indien hij in het ongewisse blijft over waartoe hij precies veroordeeld werd, zie Wagner 2003, p. 96; Antwerpen 9 februari 1998, AJT 1998-1999, 394, m.nt. G.L. Ballon. Deze opvatting heeft mijn voorkeur niet: de onduidelijkheid in de veroordeling dient naar mijn mening op de omvang van de verplichting van invloed te zijn, niet op de vraag of de veroordeelde in staat is aan de verplichting te voldoen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechter een ruime vrijheid met betrekking tot het bepalen van de inhoud en omvang van de dwangsomveroordeling. Met het oog op het effect van de dwangsomveroordeling en eventuele executieproblemen in verband daarmee is de inhoud van de hoofdveroordeling en de wijze waarop die is geformuleerd echter van minstens zo groot belang.1 Uiteraard wordt de vrijheid van de rechter in dit opzicht in belangrijke mate beperkt door de vordering van eiser. Toch bestaat voor de rechter vaak een mogelijkheid om zonder werkelijk af te wijken van hetgeen eiser vordert tot een herformulering van de gevraagde veroordeling te komen die de kans op nadere rechterlijke procedures kan verkleinen.2
Het is essentieel dat in de hoofdveroordeling zorgvuldig wordt vastgelegd welk gedrag van de veroordeelde precies wordt verlangd. Omwille van een effectieve rechtsbescherming is het weliswaar vaak onvermijdelijk om een verbod in meer algemene termen te omschrijven. Een mogelijkheid daartoe kan uit de jurisprudentie worden afgeleid: vereist is slechts dat 'in de omschrijving van het verbod een afdoende afbakening wordt gevonden ter vaststelling van hetgeen al dan niet onder het verbod begrepen is'.3 De veroordeelde wordt bij de uitleg van een dergelijke veroordeling overigens het voordeel van de twijfel gegund: op grond van het arrest Lexington geldt in geval van een in algemene termen vervat verbod, dat wanneer er twijfel kan bestaan of de hoofdveroordeling is overtreden, de dwangsom niet wordt verbeurd.4