Hof Den Haag, 27-08-2019, nr. 200.245.930/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:2216
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-08-2019
- Zaaknummer
200.245.930/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:2216, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑08‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:106, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 27‑08‑2019
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.245.930/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/553217/ KG ZA 18/491
arrest van 27 augustus 2019
inzake
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.H. Jebbink te Amsterdam.
Het geding
Bij exploot van 17 juli 2018 is de Staat in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van 3 juli 2018 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven met een productie heeft de Staat drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen op 19 februari 2019 de zaak schriftelijk bepleit. Ten slotte zijn de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
De feiten die het hof aan de beslissing ten grondslag legt
1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis genoemde feiten zijn niet in geschil. Met inachtneming daarvan, en van hetgeen verder aannemelijk is geworden, gaat het hof in deze zaak uit van het volgende.
procedure in Engeland en het uitleveringsverzoek
2. Op 11 november 2003 is [geïntimeerde] gedurende een terechtzitting van het St. Albans Crown Court door een jury schuldig bevonden aan – kort gezegd – diefstal . [geïntimeerde] is na deze zitting op borgtocht vrijgelaten in afwachting van de sentencing hearing die op 14 november 2003 plaats zou vinden. Op 14 november 2003 is [geïntimeerde] niet op de sentencing hearing verschenen. [geïntimeerde] advocaat was hier wel aanwezig. [geïntimeerde] is gedurende de sentencing hearing veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeënhalf jaar. Het betreft twee jaar gevangenisstraf voor de diefstal plus zes maanden vanwege de schending van de borgtochtvoorwaarden.
3. De Engelse autoriteiten hebben in 2004 aan Nederland om de uitlevering van [geïntimeerde] verzocht. In de hierop volgende procedure bij de rechtbank Almelo is [geïntimeerde] op de terechtzitting gehoord. De rechtbank heeft op 29 maart 2005 in een vonnis ex art. 28 Uitleveringswet het uitleveringsverzoek ontoelaatbaar verklaard. De rechtbank Almelo motiveerde haar beslissing, voor zover thans van belang, als volgt:
“De bij het uitleveringsverzoek overgelegde stukken houden in dat [geïntimeerde] bij vonnis van 11 november 2003 van het St. Albans Crown Court veroordeeld is tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden. Uit de voorhanden zijnde stukken kan worden afgeleid dat bedoeld vonnis aangemerkt dient te worden als een verstekvonnis waartegen nog een rechtsmiddel openstaat. Naar het oordeel van de rechtbank betekent zulks dat het verzoek tot uitlevering moet worden verstaan als een verzoek om een vervolgingsuitlevering. In dat geval dient echter, op grond van artikel 18 van de Uitleveringswet en artikel 12 van het Europees Uitleveringsverdrag, bij het uitleveringsverzoek een door de daartoe bevoegde autoriteit van de verzoekende staat gegeven bevel tot aanhouding van de uit te leveren persoon, of een stuk dat dezelfde rechtskracht heeft te worden gevoegd. In dit geval ontbreek een dergelijk stuk. Dat betekent dat de vervolgingsuitlevering vanwege ongenoegzaamheid van de stukken niet toelaatbaar dient te worden geacht.
Verder blijkt uit de stukken dat hoewel tegen voornoemd verstekvonnis wel een rechtsmiddel openstaat, zoals hiervoor is overwogen, het instellen van dat rechtsmiddel afhankelijk is van het verlenen van verlof door the Court of appeal. Het is dus ook mogelijk dat het vonnis inmiddels voor tenuitvoerlegging vatbaar is en dat het verzoek als een verzoek om een executie-uitlevering dient te worden opgevat. In dat geval dient echter ook een authentiek afschrift van het vonnis deel uit te maken van de stukken. Dat is niet het geval. De rechtbank overweegt dat ook in dit geval de stukken aldus ongenoegzaam zijn. (…)”
het rechtshulpverzoek van de Engelse autoriteiten
4. Bij brieven van 3 januari en 8 juli 2014 hebben de Engelse autoriteiten aan de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) verzocht om de tenuitvoerlegging van de aan [geïntimeerde] op 14 november 2003 in Engeland opgelegde gevangenisstraf over te nemen (hierna: het VOGP-verzoek).
5. In de brief van 8 juli 2014 staat verder vermeld dat, omdat het tien jaar geleden is dat [geïntimeerde] voor het eerst de Britse hechtenis verliet, door het verloop van de tijd moeilijkheden zijn ontstaan bij het verstrekken van de informatie die de Nederlandse autoriteiten normaal gesproken verwachten bij een dergelijk verzoek.
6. Het VOGP-verzoek, dat tevens betrekking heeft op een familielid van [geïntimeerde] , vermeldt dat zijn bijgevoegd:
“i) Copies of the European Arrest Warrants (…).
ii) Copy of the Orders of conviction and sentence for the subjects.
iii) A Copy of legislation for Section 1 of the Theft Act 1968.
iv) A case summary from the setting the Circumstances of the offence.
v) A copy of minute by the Crown Court minute sheet for the Sentencing hearing.
vi) Copies of the finger prints (…).”
Het onder i) aangeduide stuk wordt hierna aangeduid als EAB (Europees Aanhoudingsbevel) en het onder ii) genoemde stuk als certificate of conviction.
7. De certificate of conviction is afkomstig van de griffier c.q. griffiemedewerker van de Crown Court van St. Albans, het gerecht dat de veroordeling van [geïntimeerde] heeft uitgesproken. Het is ook door de griffier ondertekend. Het document vermeldt dat [geïntimeerde] op 11 november 2003 is berecht en veroordeeld wegens diefstal en op 14 november 2003 is veroordeeld tot (onder meer) een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.
8. De case summary is een relaasproces-verbaal dat is opgemaakt ten behoeve van de strafzaak tegen (onder meer) [geïntimeerde] . Het bevat een beschrijving van de toedracht van het door hem gepleegde strafbare feit, een samenvatting van de getuigenverklaringen en van de verklaringen van [geïntimeerde] als verdachte. Ten slotte bevat het stuk een vermelding van [geïntimeerde] aanhouding op 4 maart 2003.
9. De Crown Court Minute Sheet behelst de aantekeningen van de griffier van de zitting van 14 november 2003, de sentencing hearing. Hierin staat onder meer vermeld dat [geïntimeerde] op advies van zijn Nederlandse advocaat hierbij niet aanwezig was en dat hij in aanwezigheid van zijn advocaat die hem vertegenwoordigde, gedurende de sentencing hearing is veroordeeld. De strafoplegging is in het proces-verbaal vastgelegd, zodat [geïntimeerde] hier na zijn aanhouding kennis van kon nemen.
adviesprocedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
10. De penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de Minister op 8 september 2014 ex art. 43b Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: Wots) geadviseerd over het VOGP-verzoek (hierna: het Advies). Het Advies luidt om de aanwijzing te geven dat de gevangenisstraf verder in Nederland zal worden tenuitvoergelegd voor zover die straf de duur van twee jaar (voor de diefstal ) niet te boven gaat. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overweegt in het Advies ten aanzien van de stukken die bij het VOGP-verzoek zijn verstrekt en de omstandigheid dat [geïntimeerde] niet aanwezig was op de sentencing hearing als volgt:
“Uit de stukken volgt dat veroordeelde op 4 maart 2003 diefstal ten laste is gelegd. Tevens is, zo begrijpt het hof, de voorwaarde gesteld dat veroordeelde ter terechtzitting van 11 november 2003 en 14 november 2003 ('de sentencing hearing') tegenwoordig diende te zijn. Veroordeelde is ter terechtzitting op 11 november 2003 aanwezig geweest en op die datum veroordeeld ter zake - kort gezegd - diefstal in vereniging. Uit de stukken, waaronder de aantekeningen van de 'sentencing hearing', de Crown Minute Sheet, volgt dat veroordeelde op 14 november 2013 niet ter terechtzitting aanwezig is geweest. Hij heeft zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Veroordeelde meende, naar aanleiding van advies van zijn Nederlandse advocaat, dat hij niet aan het Verenigd Koninkrijk kon worden uitgeleverd. Veroordeelde is daarom, ondanks de gestelde voorwaarde, opzettelijk niet ter terechtzitting verschenen. Het hof acht het daarom aannemelijk dat veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging van de straf in het Verenigd Koninkrijk heeft onttrokken in de zin van het Aanvullend Protocol door vóór tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland te vluchten. Voorts acht liet hof het aannemelijk, mede gelet op de ID-staat SKDB van 20 augustus 2014, dat veroordeelde zich thans in Nederland bevindt.
4. Voldaan is aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 3 tot en met 7 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen. Het hof stelt vast dat het niet beschikt over een gewaarmerkt afschrift van het vonnis van 11 en 14 november 2003. Het hof stelt het ‘certificate of conviction’ (No. T20030465) in samenhang met de Case Summary en de Crown Court Minute Sheet gelijk aan het afschrift van het vonnis als bedoeld in artikel 6 lid 2 onder a VOGP.”
het besluit van de Minister en de weigering tot herziening hiervan
11. Na de datum van het Advies heeft de Minister aan de Engelse autoriteiten bericht dat de tenuitvoerlegging zal worden overgenomen voor wat betreft de veroordeling tot een gevangenisstraf van twee jaar voor diefstal (hierna: de gevangenisstraf) en niet voor wat betreft de veroordeling tot zes maanden gevangenisstraf voor de “breach of bail”. De Engelse autoriteiten hebben bericht daarmee in te stemmen.
11. Bij brief van 23 april 2015 heeft de Minister aan het Openbaar Ministerie verzocht om voor tenuitvoerlegging van het Britse strafvonnis zorg te dragen, voor zover het de gevangenisstraf van twee jaar betreft. [geïntimeerde] is op 23 april 2018 opgeroepen om zich te melden om de gevangenisstraf te ondergaan. De daarvoor bepaalde datum is reeds verstreken, maar deze is tot nader order uitgesteld in afwachting van de uitkomst van dit geding.
11. Bij brieven van 6 maart 2017 en 30 april 2018 heeft de advocaat van [geïntimeerde] de Minister verzocht om zijn beslissing op het rechtshulpverzoek te herzien. Dit verzoek werd onderbouwd met een legal opinion van prof. [X] over de kwestie.
Vervolgens heeft de Minister aangegeven geen aanleiding te zien om op zijn aanwijzing tot tenuitvoerlegging terug te komen. [geïntimeerde] advocaat heeft hierop gereageerd met een nieuwe brief, waarop de Minister weer afwijzend heeft gereageerd. Vervolgens heeft [geïntimeerde] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt.
Vordering in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank
14. [geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg, naast veroordeling van de Staat in de proceskosten, om de Staat te verbieden de gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, of tenminste de tenuitvoerlegging te schorsen of deze te schorsen totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is geoordeeld over de rechtmatigheid ervan.
15. Aan zijn vorderingen heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf onrechtmatig is om meerdere redenen. In de eerste plaats is bij het VOGP-verzoek geen gewaarmerkt afschrift van het Britse vonnis overgelegd, zoals is vereist in art. 6 lid 2 aanhef en onder a Verdrag inzake Overbrenging Gevonniste Personen (hierna: VOGP). [geïntimeerde] betwist ook dat een dergelijk vonnis bestaat, althans dat op basis van de overgelegde stukken mag worden aangenomen dat hij tot een gevangenisstraf is veroordeeld. In 2005 heeft de rechtbank Almelo volgens [geïntimeerde] om die reden een verzoek tot uitlevering afgewezen. Gelet daarop had het VOGP-verzoek buiten behandeling moeten blijven. Het Advies kan om die reden niet worden gevolgd. Verder geldt dat, voor zover er al een veroordelend (Brits) vonnis zou zijn, er sprake is van een verstekveroordeling. Het VOGP-verzoek kon daarom niet in behandeling worden genomen, omdat een verstekvonnis daarvoor eerst aan de veroordeelde persoon moet worden betekend en dat nooit is gebeurd. Voorts heeft de Staat ten onrechte tot uitgangspunt genomen dat [geïntimeerde] naar Nederlands grondgebied is ‘gevlucht’ als bedoeld in art. 2 van het Aanvullend Protocol VOGP (hierna: AP VOGP). Dat is niet het geval, zodat instemming van [geïntimeerde] met overname van de tenuitvoerlegging niet achterwege gelaten had kunnen worden. Ten slotte beroept [geïntimeerde] zich erop dat de procedure bij de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die geleid heeft tot het Advies, niet kan worden aangemerkt als met voldoende waarborgen omkleed, omdat hij niet is gehoord. Dit maakt dat de voorgenomen detentie niet “lawful” is, dan wel niet in “accordance with a procedure prescribed by law” als bedoeld in art. 5 EVRM. De Staat heeft gemotiveerd geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
15. De rechtbank heeft de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging toegewezen. Hiertoe heeft zij (samengevat) overwogen dat in het Verenigd Koninkrijk wel gewaarmerkte afschriften van vonnissen worden opgemaakt, maar dat dit in de onderhavige zaak niet meer kan worden versterkt. De tekst van art. 6 lid 2 aanhef en onder a VOGP biedt echter geen ruimte voor het verstrekken van andersoortige stukken, in het geval een gewaarmerkt afschrift van een vonnis ontbreekt. Ook het door de Staat overgelegde EAB, waarin [geïntimeerde] veroordeling wordt bevestigd, volstaat volgens de rechtbank in dit verband niet. In het EAB wordt niet door een rechter een veroordeling uitgesproken. Hierin wordt slechts door een (andere) rechter van de City of Westminster Magistrates Court, die het EAB uitvaardigt, melding gemaakt van de veroordeling van [geïntimeerde] door het St Albans Crown Court.
De grieven en de beoordeling daarvan
17. De Staat vordert in appel vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van [geïntimeerde] vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties. De grieven laten zich als volgt samenvatten. Grief 1 is gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat de Staat (mede) zou hebben gesteld dat (i) in het Verenigd Koninkrijk gewaarmerkte afschriften van vonnissen worden opgemaakt en (ii) de door de Engelse autoriteiten bij het VOGP-verzoek wel overgelegde stukken in dit geval het bestaan van “het vonnis en de daarin opgenomen veroordeling kunnen vervangen”. Grief 2 komt op tegen het oordeel dat de tekst van art. 6 lid 2 aanhef en onder a VOGP geen ruimte biedt voor het verstrekken van andersoortige stukken, in de situatie dat een gewaarmerkt afschrift van een vonnis niet kan worden verstrekt. Grief 3 is gericht tegen het oordeel dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de aanwijzing aan het EAB geen betekenis toekomt.
17. De grieven zijn aldus alle drie gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het verzoek van Engeland niet kan worden ingewilligd, omdat artikel 6 lid 2 van het VOGP aangeeft dat bij een verzoek onder meer ‘a certified copy of the judgment an the law on which it is based’ dient te worden overlegd, en dit stuk ontbreekt. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
19. Het hof stelt voorop dat Engeland ingevolge het VOGP bij zijn verzoek had moeten voegen “a certified copy of the judgement”, waarbij “judgment” betekent: een rechterlijke beslissing of bevel waarbij een veroordeling wordt uitgesproken. De vorm waarin deze rechterlijke beslissing is gegoten, is niet vastgelegd. Mede gelet op het doel van het VOGP, te weten een soepele en effectieve verlening van rechtshulp inzake de tenuitvoerlegging van strafvonnissen, kan ervan uitgegaan worden dat de rechterlijke beslissing niet in een bepaalde vorm hoeft te worden omgezet om een gevonniste persoon over te brengen. Wel zal de ontvangende Staat moeten vaststellen dat de stukken duidelijk en echt zijn. Bij twijfel daarover kunnen aanvullende (of andere) stukken worden opgevraagd.
20. Vast dat de Staat na het vonnis van de voorzieningenrechter aanvullende inlichtingen heeft gevraagd. Vervolgens heeft hij in hoger beroep twee e-mails van de Engelse autoriteiten overgelegd. In de eerste e-mail d.d. 10 augustus 2018 staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“You should be aware that English Courts do not hand down judgments in the same way that judicial authorities do in other countries. The finding of guilt or otherwise is not a matter for the judge but is the decision of the Jury. The deliberations of the Jury are secret and they do not give an explanation of their findings. If a defendant is found guilty the trial judges responsibility is to pass sentence. Once he has done so an Order of Imprisonment is issued which states the sentence to be served. This is the legal authority to detain the prisoner. This should have been provided with the transfer request. Whether we can we forward a copy of the Judges sentencing remarks as these may contain some relevant information. However, a judge is not required to make any remarks when passing sentence other than the sentence itself. You will know from the previous cases we have referred to you that the Judges sentencing remarks vary in length and detail. The sentencing remarks are not the formal judgment of the court.”
In de tweede e-mail d.d. 2 november 2018 staat vermeld:
“You may be aware that judges in England and Wales do not issue judgments. The finding of guilt or otherwise is a matter for the jury. The jury alone has the legal authority to convict an individual. If an individual is convicted it is for the trial judge to pass sentence. In this case the judge imposed a sentence of 2 years imprisonment for theft of a motor vehicle, and 6 months imprisonment for Breach of Bail. I have attached copies of the relevant part of the Theft Act 1968 and the Bail Act 1976 for your information.
In the absence of a judgment St. Albans Crown Court have issued a Certificate of Conviction, signed by an officer of the court. A copy of this was provided with our transfer request dated 8th July 2014 but is attached for easy reference. The Certificate confirms that [geïntimeerde] was convicted on 11 November 2003 and was sentenced on 14 November 2013. This certificate, duly issued by the court, is an official confirmation of the court’s decision in this case and would form the basis of the enforcement of this sentence in the United Kingdom. No other “judgment” has been issued by the court. It has not been possible to obtain a copy of Judges sentencing remarks in this case.”
21. In deze e-mails wordt er op gewezen dat [geïntimeerde] in Engeland is berecht door een onafhankelijke rechterlijke instantie volgens een daar gangbare strafrechtelijke procedure waarbij de schuldigverklaring door een jury is gedaan. Deze vorm van Engelse rechtspraak voldoet in beginsel aan de eisen van een eerlijke proces, zoals door de wet en internationale verdragen gesteld. Er mag dus vanuit worden gegaan dat de rechterlijke beslissing die in die procedure gegeven is, in beginsel op grond van het VOGP (waarbij Engeland en Nederland partij zijn) in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd.
22. Voornoemde e-mails wijzen erop dat zo’n berechting in Engeland niet leidt tot een schriftelijk vonnis van de rechter(s) zoals Nederland dat kent. Wanneer de Engelse autoriteiten een ‘copy of the judgement’ als bedoeld in artikel 6 VOGP moeten afgeven, kan dat dus niet gebeuren in de vorm van zo’n vonnis. Uit voornoemde e-mails volgt dat er doorgaans een Order of Imprisonment wordt afgeven. In die Order is de opgelegde straf vermeld (zonder de beraadslagingen of overwegingen die tot dat vonnis hebben geleid). In de onderhavige zaak hebben de Engelse autoriteiten (reeds) bij hun verzoek te kennen gegeven dat een dergelijke Order in deze zaak niet (meer) bestaat, maar dat de Crown Court in plaats daarvan een Certificate of Conviction heeft uitgegeven. Dit Certificate is overgelegd. Ook de e-mails geven dat aan. Dit Certificate vermeldt jegens wie, door welk gerecht, wanneer en welke straf is opgelegd en waarvoor. Dit Certificate is afgegeven door (de griffier van) het gerecht waar [geïntimeerde] is berecht en het is door de griffier ondertekend. Niets wijst erop dat dit stuk onbevoegd is opgemaakt of vals is. Het stuk strookt ook met het door de Engelse rechter afgegeven Europees Aanhoudingsbevel, waarin de rechter heeft bevestigd dat het in het Certificate genoemde vonnis is gewezen: “The court sentenced [geïntimeerde] to 2 years’ imprisonment for the offence of theft”. De diverse bij het VOGP-verzoek gevoegde stukken zijn door de Engelse autoriteiten zelf aan de Staat gestuurd en door de gerechtelijke instantie afgegeven. Zij vormen kennelijk (in elk geval tezamen) voor Engeland de beslissing van de rechterlijke instantie waarbij de veroordeling is uitgesproken – de “judgement”.
23. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn Advies reeds geoordeeld dat het Certificate in samenhang met de Case Summary en de Crown Court Minute Sheet, gelijk gesteld kan worden aan een ‘afschrift van het vonnis’ als bedoeld in artikel 6 VOGP.
24. [geïntimeerde] heeft (hoewel hij daartoe onder meer in dit kort geding in de gelegenheid was) niet betwist dat de Engelse strafrechtelijke veroordeling waarvan de Engelse autoriteiten tenuitvoerlegging hebben gevraagd, ondubbelzinnig en duidelijk uit de bij het verzoek gevoegde stukken tezamen, blijkt – niets wijst er op dat [geïntimeerde] niet bekend is met de diefstal en de Engelse veroordeling waarvan tenuitvoerlegging in Nederland is gevraagd (twee jaren gevangenisstraf wegens diefstal van een Aston Martin auto destijds in Engeland). [geïntimeerde] heeft niet (althans niet voldoende onderbouwd) gesteld dat de rechterlijke beslissing met zijn veroordeling in Engeland voor de diefstal niet bestaat (hij heeft slechts aangevoerd dat er geen gewaarmerkt afschrift van een schriftelijk vonnis bestaat, maar dat acht het hof niet voldoende gezien voornoemde inhoud van de e-mails en hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen). [geïntimeerde] heeft in dit geding niets aangevoerd dat aan de juistheid van de inhoud van de documenten moet doen twijfelen – hij heeft bijvoorbeeld niet betwist dat hij in 2003 strafrechtelijk is vervolgd in Engeland voor oplichting met betrekking tot een auto, dat de jury hem (in zijn aanwezigheid) daaraan “guilty” heeft geoordeeld en dat de Engelse rechter hem de straf oplegde.
25. Gelet op al het voorgaande, mocht de Staat de bij het verzoek gevoegde stukken voldoende achten voor aanwezigheid van de “judgment” om op grond daarvan te beslissen over de verzochte overname van de tenuitvoerlegging door Nederland.
26. Anders dan [geïntimeerde] heeft aangevoerd staat hieraan niet in de weg het hiervoor onder overweging 3 genoemde oordeel van de Rechtbank Almelo. De rechtbank Almelo heeft immers geen oordeel gegeven over het ontbreken van stukken in het kader van tenuitvoerlegging van de in Engeland opgelegde straf in Nederland. De rechtbank Almelo heeft op grond van de destijds voorhanden zijnde stukken geoordeeld dat (toen) om een vervolgingsuitlevering werd verzocht, in welk geval er een bevel tot aanhouding diende te worden overgelegd (welk aanhoudingsbevel ontbrak). In het onderhavige geding is geen uitlevering verzocht, maar de tenuitvoerlegging in Nederland van de in Engeland opgelegde straf. Het betreft dus geen uitlevering aan Engeland. Een Europees arrestatiebevel is wel overgelegd.
27. De grieven slagen dus. Het vonnis moet worden vernietigd.
De devolutieve werking van het hoger beroep
28. In het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep is van belang dat [geïntimeerde] ter onderbouwing van zijn vorderingen in eerste aanleg meer argumenten heeft aangevoerd (zie hiervoor, overweging 15). Het hof zal hieronder beoordelen of de door [geïntimeerde] verder genoemde omstandigheden – al dan niet in onderlinge samenhang bezien – leiden tot het oordeel dat de voorgezette tenuitvoerlegging van zijn straf in Nederland onrechtmatig is.
gestelde verstekveroordeling
29. [geïntimeerde] meent dat hij in Engeland (naar internationaalstrafrechtelijke maatstaven) bij verstek is veroordeeld, omdat hij niet aanwezig was tijdens de zitting (de sentencing hearing) waarin de gevangenisstraf is opgelegd. Dit betekent volgens [geïntimeerde] dat op grond van art. 45 Wots het vonnis uit het Verenigd Koninkrijk aan hem had moeten worden betekend alvorens het rechtshulpverzoek in behandeling kon worden genomen. Daarnaast voorziet het VOGP volgens [geïntimeerde] niet in de tenuitvoerlegging van verstekveroordelingen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij bij verstek is veroordeeld, wijst [geïntimeerde] ter vergelijking naar artikel 21 van het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafrechtelijke beslissingen (hierna: EVIG). Op grond van het tweede lid van dit artikel is sprake van een verstekveroordeling ingeval de veroordeelde niet in persoon op de terechtzitting is verschenen.
30. Het hof overweegt het volgende:
31. De Staat heeft alleen ingestemd met overname van de tenuitvoerlegging van de straf inzake de diefstal , niet inzake de schending van borgtochtvoorwaarden op 14 november 2003. Het hof zal daarom in deze zaak alleen beoordelen of de berechting van de diefstal wel of niet bij verstek heeft plaatsgevonden.
31. Ingevolge het tweede lid van artikel 21 van het EVIG is sprake van een verstekvonnis ingeval de veroordeelde niet in persoon ter terechtzitting is verschenen, ook indien hij zich aldaar heeft laten verdedigen door een raadsman.
33. Vast staat dat [geïntimeerde] wel in persoon bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig is geweest op 11 november 2003. Hij heeft zich daar zelf, en met bijstand van zijn raadsman, kunnen verdedigen tegen de hem ten laste gelegde diefstal . Op die zittingsdag is het oordeel gegeven dat hij schuldig was en is hem medegedeeld dat de berechting zou worden voortgezet op 14 november 2003, waarbij hij aanwezig (niet alleen mocht maar ook:) moest zijn. Hij heeft er toen zelf voor gekozen bij dit deel van de berechting (de sentencing hearing) niet aanwezig te zijn maar zich door zijn raadsman te laten vertegenwoordigen. Dat laatste is gebeurd en de raadsman heeft namens hem het woord gevoerd.
34. Aldus is voldoende gewaarborgd geweest dat [geïntimeerde] zich in een contradictore behandeling van zijn zaak kon verdedigen. Immers, het onderzoek ter terechtzitting betreffende de diefstal heeft hij op 11 november 2003 zelf bijgewoond en vervolgens (op 14 november 2003) bleef hij in de gelegenheid het onderzoek zelf bij te wonen en was zijn advocaat namens hem aanwezig. Daarmee kan niet geoordeeld worden dat sprake was van een berechting bij verstek.
35. Overigens zou de omstandigheid dat naar internationaalstrafrechtelijke maatstaven, zoals [geïntimeerde] betoogt, wel sprake was van een verstekveroordeling, de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland ook niet onrechtmatig maken. Het betekeningsvereiste strekt er immers toe de verdachte de mogelijkheid te bieden (alsnog) een contradictoire uitspraak uit te lokken. Alhoewel [geïntimeerde] (in ieder geval vanaf het uitleveringsverzoek) bekend was met de Engelse veroordeling is niet gebleken dat hij – zou dit überhaupt nog mogelijk zijn – ooit enig rechtsmiddel hiertegen heeft willen aanwenden.
gestelde omstandigheid dat [geïntimeerde] niet is ‘gevlucht’ in de zin van art. 2 AP VOGP
36. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij niet kan worden aangemerkt als een onderdaan die is “gevlucht” uit het grondgebied van de Staat van veroordeling als bedoeld in art. 2 AP VOGP. Dit maakt volgens hem dat zijn instemming is vereist alvorens de straf in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. [geïntimeerde] meent dat hij niet is “gevlucht”, omdat hij voorafgaande aan zijn veroordeling het Verenigd Koninkrijk heeft verlaten. Dat handelen kwalificeert naar Engels recht niet als vluchten. Van onttrekken door te vluchten – in de zin van het AP VOGP – kan pas worden gesproken wanneer de verdachte bekend is met de strafrechtelijke procedure op het moment dat hij naar de aangezochte Staat vertrekt.
37. De Staat heeft gemotiveerd betoogd dat [geïntimeerde] wel is “gevlucht” uit het Verenigd Koninkrijk, omdat (kort gezegd) [geïntimeerde] Engeland verliet nadat hij door de jury schuldig was bevonden en vlak voordat hij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf.
38. Het hof overweegt als volgt. [geïntimeerde] was op de hoogte van de tegen hem lopende strafrechtelijke procedure en hij wist dat hij gedurende de sentencing hearing grote kans liep om tot een gevangenisstraf te worden veroordeeld. De Staat mocht er bij de beoordeling van het VOGP-verzoek vanuit gaan dat [geïntimeerde] , als verdachte, tijdens zijn strafproces naar Nederland is gegaan teneinde zich te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van het te wijzen vonnis. Immers, uit de documenten volgt dat hij opzettelijk op 14 november 2003 niet was verschenen, terwijl hem verschijning was aangezegd (en hij op de hoogte was van zijn schuldig bevinding). Op grond hiervan mocht de Staat er van uitgaan dat [geïntimeerde] zich aan de tenuitvoerlegging van de straf in Engeland heeft onttrokken door vóór de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van de op te leggen straf naar Nederland te vluchten. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat naar Nederlands recht volgens art. 2 lid 3 AP VOGP de instemming van de gevonniste persoon niet is vereist voor de overdracht van de veroordeling als iemand “tijdens zijn strafproces naar de aangezochte staat is gevlucht teneinde zich te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van het te wijzen vonnis” (HR 20 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7927). Ook in het Advies aan de Staat is overwogen dat sprake is van vluchten in de zin van het AP VOGP. [geïntimeerde] heeft in dit geding geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld moet worden dat hij niet opzettelijk naar Nederland is gegaan wetend dat op 14 november 2003 zijn straf kon worden uitgesproken. De Staat mocht hem daarom aanmerken als iemand die zich aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling trachtte te onttrekken door te vluchten naar Nederland, zodat Engeland op grond van het AP VOGP om overname van de tenuitvoerlegging van de veroordeling kon verzoeken.
waarborgen procedure art. 43 Wots
39. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ex. art. 43 Wots met onvoldoende waarborgen was omkleed, omdat hij hierin niet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. Het hof laat dit betoog liggen, omdat [geïntimeerde] in elk geval in de onderhavige civiele procedure, en vóórdat de straf in Nederland ten uitvoer is gelegd, (alsnog) voldoende in de gelegenheid is geweest zijn standpunten naar voren te brengen.
Slot
40. De conclusie is dat de door de Minister gegeven aanwijzing tot voortgezette tenuitvoerlegging van de in Engeland aan [geïntimeerde] opgelegde gevangenisstraf, niet onrechtmatig is jegens [geïntimeerde] . Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Het hof zal de vorderingen alsnog afwijzen.
41. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide instanties worden veroordeeld. Deze kosten zal het hof begroten volgens de standaardtarieven (en de nakosten zoals de Staat conform de standaardtarieven gevorderd heeft) en vermeerderen met de gevorderde, wettelijke, rente.
Beslissing
Het hof
- vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan de Staat van de proceskosten, in eerste aanleg aan de zijde van de Staat begroot op € 626,-- aan griffierecht en € 980,-- salaris advocaat en in hoger beroep aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 98,01 voor de dagvaarding, € 726,- voor het griffierecht en € 2.148,-- voor het salaris van de advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden,en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen.
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- verklaart dit arrest wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, M.A.F. Tan-de Sonnaville en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2019 in aanwezigheid van de griffier.