Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/5.3.3
5.3.3 Kenmerken van de individuele onderdelen van de rechtsbetrekking
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS303360:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Schoordijk 1979, p. 83-84, Van Boom 1999, p. 141-144 en 175-177 en Asser/ Hartkamp & Sieburgh 2012 (6-I*), nr. 121.
Zie de artt. 6:233 sub a (‘onredelijk’) en sub b (‘redelijke’), 234 lid 1, lid 2 (beide ‘redelijkerwijs’) en lid 3 BW (‘redelijke’) en 244 (‘onredelijk’). Zie § 1.2.3 over deze preciseringen. Art. 6:233 BW is daarnaast een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie Hartkamp 1981, p. 230.
HR 25 april 1986, NJ 1986, 714 (Van der Meer/Smilde), HR 16 januari 1987, NJ 1987, 553 (Hooijen/Curatoren THB), Hof Leeuwarden 8 januari 2013, LJN BY8106 (X/ Farmex) en Raaijmakers 2005, p. 127.
HR 13 juni 2003, NJ 2003, 506 (Vos Logistics/Heipro) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 376.
§ 5.3.2.
Art. 6:244 lid 1 BW. Dit artikel is, gelet op het woord ‘onredelijk’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
BenGH 25 september 1986, NJ 1987, 909 (Van der Graaf/Agio) en HR 22 januari 1993, NJ 1993, 598 (Rupako/Karsten).
HR 27 april 2007, NJ 2007, 262 (Intrahof/Bart Smit), Rb. Zutphen 11 februari 2009, RVR 2009, 58 (Westra/Klaasse), Hof Amsterdam 5 juli 2011, NJF 2011, 455, HR 13 juli 2012, NJ 2012, 459 (Van de Zuidwind/Faase) en Parl. Gesch. Boek 6, p. 325 (M.v.A. II). Art. 6:94 lid 1 BW is, gelet op het woord ‘billijkheid’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
Dit is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 450 (M.v.A. II) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2013 (6-II*), nr. 181.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 404 (Vraagpunt) en 450 (M.v.A. II), Abas 2006, p. 11 en Asser/ Hartkamp & Sieburgh 2013 (6-II*), nr. 177 en 180.
HR 28 september 1990, NJ 1991, 473 (Credit Lyonnais Bank/T I), Vranken 1997b, p. 717 en Van den Akker 2001, p. 140, 144 en 164.
Rb. Amsterdam 9 juni 1999, JOR 1999, 195 (Van Lanschot/Smulders), Vranken 1997b, p. 717 en Van den Akker 2001, p. 65-70, 76 en 164.
De artt. 2:209(1) PECL, II.-4:209 (1) DCFR en 2.1.22 UP, PECL 2000, p. 184 en DCFR 2010, p. 331-333.
De artt. 4:110(1) PECL en II.-9:407 (1) DCFR.
Van den Brink 2002, p. 158, Staudinger/Sack/Fischinger 2011, § 138, nr. 627, MünchKommBGB/Armbrüster 2012, § 138, nr. 127 en Palandt/Ellenberger 2013, § 138, nr. 56.
§ 5.3.2.
HR 20 februari 1976, NJ 1976, 486 (Pseudo-vogelpest) en Rijken 1983, p. 138-139.
§ 7.3.1.
Zie ook § 5.3.2.
§ 3.2.1.
Zie ook § 5.3.2.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 2013 (6-II*), nr. 181.
Zie ook § 5.3.2.
§ 5.3.2.
§ 6.4.3.
De kenmerken van een rechtsbetrekking beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ik heb de kenmerken van de rechtsbetrekking ‘als geheel’ besproken in § 5.3.2. De kenmerken zijn echter niet noodzakelijk verbonden aan de hele rechtsbetrekking. Een overeenkomst of een rechtshandeling kan verschillende bedingen bevatten. Een rechtsbetrekking, of deze nu uit een overeenkomst of uit een andere bron voortvloeit, bestaat uit rechten en plichten. Ook deze individuele bedingen, rechten en plichten bezitten relevante eigenschappen. Zij hebben een aard, een strekking en een doel. Deze paragraaf behandelt de relevante kenmerken van deze individuele onderdelen.
De grens tussen deze factor en de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ is niet altijd even duidelijk. Het onderscheid tussen een rechtsbetrekking uit een rechtshandeling en de verplichtingen die hieruit voortvloeien is gemakkelijk te maken. Maar wat is nu een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling behalve de vordering uit één van deze bronnen? De verplichting is het belangrijkste onderdeel van een dergelijke rechtsbetrekking.
Toch is een onderscheid wel degelijk mogelijk. De vorderingen kunnen bijvoorbeeld in verband staan met een overeenkomst. Een vordering uit onverschuldigde betaling kan ontstaan door de vernietiging van een overeenkomst. Een exoneratieclausule kan daarnaast de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad uitsluiten. De vordering uit onrechtmatige daad kan bovendien worden uitgeoefend door een gesubrogeerde hoofdelijke schuldenaar. De rechtsbetrekking, en dus niet de vordering uit onrechtmatige daad, tussen de hoofdelijke schuldenaren kan leiden tot mededelingsplichten op grond van de redelijkheid en billijkheid.1 Deze voorbeelden maken duidelijk dat een vordering wel degelijk een individueel onderdeel van de rechtsbetrekking is, ook als de vordering voortvloeit uit onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling.
De factor ‘kenmerken van de individuele onderdelen van de rechtsbetrekking’ beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ik geef enkele voorbeelden. De kwalificatie van het beding als een algemene voorwaarde leidt tot de toepasselijkheid van afdeling 6.5.3 BW. Deze afdeling bevat verschillende preciseringen van de redelijkheid en billijkheid. 2 De invloed van de kwalificatie van een beding als algemene voorwaarde is hiermee niet uitgeput. De redelijkheid en billijkheid beperkt de gevolgen van een beding uit de algemene voorwaarden sneller dan de gevolgen van een beding dat met het oog op het specifieke contract is opgesteld.3 Als algemeen gezichtspunt bij de uitleg van een overeenkomst geldt bovendien dat het contractspecifieke beding in geval van strijd voorrang heeft op het beding in de algemene voorwaarden.4
Niet alleen de samenhang tussen twee overeenkomsten beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid.5 Ook de samenhang tussen twee bedingen in verschillende overeenkomsten kan hier invloed op uitoefenen. Een beding in de overeenkomst tussen een professionele partij en de wederpartij kan samenhangen met een algemene voorwaarde tussen de wederpartij en haar afnemer. Deze algemene voorwaarde kan op grond van afdeling 6.5.3 BW onredelijk bezwarend zijn. De samenhang kan er in een dergelijk geval toe leiden dat de professionele partij geen beroep kan doen op het beding.6
De rechter kan op grond van art. 611a lid 1 Rv een dwangsom opleggen. Het doel van een dergelijke dwangsom is het prikkelen tot nakoming. De redelijkheid en billijkheid verzet zich tegen (een aanspraak op) verbeurte van de dwangsom als de ratio voor de dwangsom is weggevallen. Deze ratio valt weg als het onredelijk zou zijn om meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht.7 Een boetebeding kan het doel hebben om de schuldenaar extra aan te sporen tot nakoming. Dit doel pleit tegen de matiging van de boete op grond van art. 6:94 lid 1 BW.8
Art. 6:109 lid 1 BW noemt de aard van de aansprakelijkheid als één van de factoren die de matiging van een schadevergoeding beïnvloedt.9 Een verplichting uit een overeenkomst is vrijwillig aanvaard en dus de ‘eigen schuld’ van de schuldenaar. Een vordering uit onrechtmatige daad wordt daarom sneller gematigd dan een vordering uit overeenkomst.10 Ook de omstandigheid dat de schadevergoeding voortvloeit uit een risicoaansprakelijkheid, pleit voor matiging. Deze aansprakelijkheid ontstaat immers zonder dat er sprake is van schuld.11
De factor ‘kenmerken van de individuele onderdelen van de rechtsbetrekking’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Een kwalitatief recht staat in een zodanig verband tot een goed van de schuldeiser, dat hij slechts belang heeft bij het recht zolang hij het goed behoudt. Art. 6:251 lid 1 BW bepaalt dat dergelijke rechten overgaan op de verkrijger van het goed. De wet verbindt gevolgen aan verplichtingen tot dulden of niet doen. Deze verplichtingen lenen zich op grond van de artt. 5:71 lid 1 en 6:252 lid 1 BW voor een erfdienstbaarheid of een kwalitatieve verplichting. De aard van een prestatie kan uitsluiten dat zij na ontbinding ongedaan wordt gemaakt. De verplichting tot ongedaanmaking wordt in een dergelijk geval op grond van art. 6:272 lid 1 BW vervangen door een verplichting tot waardevergoeding.
Het doel van een prestatie beïnvloedt de eisen van de maatschappelijke betamelijkheid. Een prestatie kan het doel hebben om vertrouwen op te wekken bij (al dan niet specifieke) derden. De onzorgvuldige uitvoering van deze prestatie kan onrechtmatig zijn ten opzichte van deze derden. Een dergelijke aansprakelijkheid kan bijvoorbeeld ontstaan bij 12 en accountants.13
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. Het ontbreken van wilsovereenstemming over de inhoud en gelding van algemene voorwaarden belet de totstandkoming van de overeenkomst niet. Deze regel geldt in verschillende rechtsstelsels, de PECL, het DCFR en de UP.14De PECL en het DCFR besteden bij het beoordelen van de eventuele onredelijkheid van een beding aandacht aan de ‘nature of the performance’ (PECL) en de ‘nature of what is to be provided’ (DCFR).15 De aard van sommige prestaties verzet zich tegen commercialisering. Een rechtshandeling waarin een dergelijke prestatie toch te gelde wordt gemaakt is in strijd met de Duitse guten Sitten.16
De factor ‘kenmerken van de individuele onderdelen van de rechtsbetrekking’ vertoont een overlap met verschillende andere factoren. Deze overlap is te vergelijken met de overlap tussen de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ en verschillende andere factoren.17 Ik geef een paar voorbeelden om dit te illustreren.
Een beroep op de factor ‘kenmerken van de individuele onderdelen van de rechtsbetrekking’ is in sommige gevallen een beroep op de inhoud van het onderdeel van de rechtsbetrekking. Het beroep vestigt de aandacht op een omstandigheid waarvan de relevantie ook door een andere factor kan worden verklaard. De strekking van een exoneratiebeding is bijvoorbeeld afhankelijk van de verhouding tussen de beperking en de omvang van de voorzienbare schade.18 Een beroep op de factor ‘kenmerken van de individuele onderdelen van de rechtsbetrekking’ vertoont in dit geval een overlap met de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’.19
Een beroep op de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’ verdient de voorkeur. Dit beroep is directer. De strekking van het beding beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid omdat het leidt tot een onevenwichtige verdeling van de rechten en plichten. Een beroep op de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’ is daarnaast duidelijker. Bij twee exoneraties is de verhouding tussen de beperking en de omvang van de voorzienbare schade even scheef. De redelijkheid en billijkheid laat slechts één beding buiten toepassing. Een beroep op de factor ‘kenmerken van de individuele onderdelen van de rechtsbetrekking’ kan dit niet verklaren, een beroep op de factor ‘verschil in de omvang van de belangen van de partijen bij de rechtsbetrekking’ wel degelijk. De overige inhoud van de overeenkomst kan deze onevenwichtigheid immers wegnemen.20
De factor vertoont een vergelijkbare overlap met de factor ‘verwijtbare gedragingen’.21 Schuld aan de kant van de schuldenaar pleit tegen matiging op grond van art. 6:109 lid 1 BW. Hoe groter de schuld, des te sterker pleit hij tegen matiging. Een beroep op de factor ‘verwijtbare gedragingen’ verdient de voorkeur. Een beroep op deze factor is directer. De aard van de aansprakelijkheid beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid omdat hij iets zegt over de mate van schuld. De mate van schuld is het uiteindelijke argument voor of tegen matiging. Een beroep op de factor ‘verwijtbare gedragingen’ is ook duidelijker. De invloed van verwijtbaarheid op de werking van de redelijkheid en billijkheid is sprekender en daardoor duidelijker dan de invloed van de aard van de aansprakelijkheid. Een beroep op de mate van de schuld voorkomt daarnaast problemen met gekunstelde en onnauwkeurige kwalificaties.22 Aansprakelijkheid uit overeenkomst pleit tegen matiging. Lang niet iedere overeenkomst is echter even vrijwillig aangegaan.23 De mate van schuld is dus niet bij iedere overeenkomst dezelfde, de aard van de aansprakelijkheid wel.
De aard van het beding beïnvloedt de toepasselijkheid van de wet. Ik heb hierboven beschreven hoe dit de werking van de redelijkheid en billijkheid kan beïnvloeden. Een beroep op de factor ‘kenmerken van de individuele onderdelen van de rechtsbetrekking’ verdient in dit geval de voorkeur. De kwalificatie van het beding is een noodzakelijke stap tussen de omstandigheden die de aard van het beding beïnvloeden en de toepasselijkheid van de wet.24
Het doel van het beding is, net als het doel van de rechtsbetrekking, 25 moeilijker te vangen door een andere factor. Het is overigens niet onmogelijk. Een contractueel boetebeding kan bijvoorbeeld het doel hebben om als prikkel tot nakoming te dienen. De factor vertoont in dit geval een overlap met de factor ‘gedragsprikkels’.26 Een beroep op de factor ‘gedragsprikkels’ kan echter niet verklaren waarom de prikkel tot nakoming juist bij de matiging van contractuele boetes zo belangrijk is. Pleit de prikkel tot nakoming niet tegen iedere matiging of beperking van een contractuele plicht? De factor ‘kenmerken van de individuele onderdelen van de rechtsbetrekking’ benadrukt dat de partijen in het onderhavige geval hebben gekozen om de prikkel tot nakoming te versterken.
Een beroep op de ‘aard’ of ‘inhoud’ van een individueel onderdeel van de rechtsbetrekking kan de aandacht vestigen op een bepaalde omstandigheid. Andere factoren kunnen de relevantie van deze omstandigheid in veel gevallen beter verklaren. De factor speelt echter wel degelijk een zelfstandige rol. De kwalificatie van een beding kan verduidelijken dat bepaalde normen van toepassing zijn. De relevantie van het doel van een individueel onderdeel is bovendien niet gemakkelijk te vangen door een andere factor. Een individueel onderdeel kan verschillende doelen nastreven. Een duidelijk beroep op de factor ‘kenmerken van de individuele onderdelen van de rechtsbetrekking’ vereist een duidelijke beschrijving van het doel dat de werking van de redelijkheid en billijkheid in het concrete geval beïnvloedt.