Vergelijk het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 april 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1076, onder 3.1 a tot en met n.
HR, 16-06-2023, nr. 22/02448
ECLI:NL:HR:2023:928
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-06-2023
- Zaaknummer
22/02448
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:928, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑06‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:366, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2022:1076, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2023:366, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:928, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Overeenkomstenrecht. Samenwerkingscontract voor maken opnamen met camera-vliegsysteem. Camera-arm breekt af. Te abrupte stop, tekortkoming? Motivering in licht deskundigenrapport.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/02448
Datum 16 juni 2023
ARREST
In de zaak van
[eiser], handelende onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [A],
advocaten: B.I. Kraaipoel en T.E. Booms,
tegen
TOPREK RIGGING B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Toprek,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/02/332295/HA ZA 17-430 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 oktober 2017, 18 april 2018, 27 maart 2019 en 22 juli 2020;
b. het arrest in de zaak 200.285.063/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 april 2022.
[A] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen Toprek is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [A] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [A] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Toprek begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, H.M. Wattendorff en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 16 juni 2023.
Conclusie 31‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Samenwerking met camera-vliegsysteem. Is het afbreken van camera-arm het gevolg van een te abrupte stop van het vliegsysteem, of had de camera-arm tegen de stop bestand moeten zijn? Deskundigenbericht.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02448
Zitting 31 maart 2023
CONCLUSIE
W.L. Valk
In de zaak
[eiser] h.o.d.n. [A]
tegen
Toprek Rigging B.V.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als [A] respectievelijk Toprek.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
Partijen hebben samengewerkt bij de ontwikkeling van een camera-vliegsysteem. Tijdens een testvlucht is het door Toprek ter beschikking gestelde systeem plotseling gestopt, waarbij een door [A] gehuurde video-arm is afgebroken. In conventie is de inzet de eventuele aansprakelijkheid van Toprek voor een te abrupte stop als oorzaak van de breuk van de video-arm. In reconventie heeft Toprek betaling van onbetaalde facturen gevorderd. Na een deskundigenbericht heeft de rechtbank [A] zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld. Ook het hof heeft dat gedaan.
1.2
Mijns inziens zijn alle klachten van het middel vergeefs voorgesteld.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
(i) [A] verleent videocameradiensten en is gespecialiseerd in het verzorgen van video-opnames waarbij camera’s bewegen en een hoge beeldstabiliteit vereist is.
(ii) Toprek maakt haar bedrijf van (onder meer) het ontwerpen en bouwen van (kabel)systemen voor het bewegen van (video)camera’s, objecten en mensen voor de evenementenindustrie.
(iii) [A] en Toprek hebben medio 2012 overleg gevoerd over een mogelijke samenwerking met betrekking tot het realiseren van een camera-vliegsysteem. Partijen hebben na het maken van proefopstellingen en het uitvoeren van testen een dergelijk systeem gerealiseerd.
(iv) Voormeld systeem omvat een vliegsysteem van Toprek bestaande uit een viertal kabels die via een aan iedere lichtmast (van een voetbalstadion) bevestigde katrol verbonden zijn met een daaronder geplaatste lier. Het vliegsysteem wordt bestuurd door Toprek. Aan de kabels van het vliegsysteem hangt een zogenaamde Dolly (een element met accu’s en communicatieapparatuur), die tijdens het incident afkomstig was van [A] met daaronder een gestabiliseerd camerasysteem bestaande uit (onder meer) een camera-arm (Flighthead) met daaraan bevestigd een videocamera. Het camerasysteem wordt bestuurd door [A] .
(v) [A] heeft het camera-vliegsysteem met de naam ‘Eaglecam’ bij Endemol geïntroduceerd. Het systeem is vervolgens gebruikt tijdens een voetbalwedstrijd van Ajax-AZ op 12 augustus 2012. Endemol heeft op 25 september 2012 een aanvraag bij [A] ingediend voor de productie van meerdere wedstrijden, waarna [A] met Endemol – voor zover hier relevant – een overeenkomst heeft gesloten voor de wedstrijd Feijenoord-Ajax op zondag 28 oktober 2012. [A] heeft voor die wedstrijd Toprek voor het vliegsysteem ingehuurd. [A] heeft verder een camera-arm gehuurd van Filmotechnic en een videocamera van (de rechtsvoorganger van) VER Holland.
(vi) Op zondag 28 oktober 2012 hebben testvluchten door Toprek met het camera-vliegsysteem plaatsgevonden. Op enig moment tijdens een dergelijke vlucht door Toprek heeft een incident plaatsgevonden, in die zin dat kort na de start een stop optrad waarna een deel van het camerasysteem afbrak en in het gras viel. Het camerasysteem is vervolgens naar de zijlijn bestuurd. Daar bleek dat de camera-arm was afgebroken en een deel ervan samen met de videocamera was gevallen. Endemol heeft partijen op dat moment geïnstrueerd alles onmiddellijk af te breken en het terrein te verlaten, hetgeen zij hebben gedaan.
(vii) Endemol heeft nadien alle opdrachten met [A] opgeschort en [A] meegedeeld dat de factuur van € 28.832,00 ex BTW niet zou worden voldaan.
(viii) Bij e-mails van 6 en 7 november 2012, 29 januari 2013 en 25 maart 2013 hebben partijen en een expert van de verzekeraar van Filmotechnic gecorrespondeerd over de mogelijke oorzaak van het incident. Partijen verschillen daarover van mening.
(ix) Toprek heeft [A] bij brief van 8 augustus 2013 aangesproken tot betaling van de door haar bij de opdracht voor de wedstrijd gemaakte kosten. Toprek heeft [A] op 20 en 27 augustus 2013 nadere sommaties gezonden.
(x) [A] heeft bij brief van 23 september 2013 de verschuldigdheid van de kosten van Toprek betwist en Toprek voor zijn schade aansprakelijk gesteld. Ook heeft [A] de opdrachtovereenkomst met Toprek buitengerechtelijk ontbonden.
(xi) Toprek heeft bij brief van 6 november 2013 aansprakelijkheid voor de schade van [A] betwist en [A] uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek heeft niet tot overeenstemming tussen partijen geleid.
(xii) [A] heeft de aansprakelijkstelling van Toprek bij e-mail van 14 januari 2014 herhaald en Toprek verzocht om afgifte van de logboeken.
(xiii) Bij brief van 27 februari 2014 heeft [A] Toprek aansprakelijk gesteld voor de schade.
(xiv) Tussen partijen is nadien nog gecorrespondeerd over de oorzaak van het incident. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.2
Bij inleidende dagvaarding van 24 mei 2017 heeft [A] onder meer gevorderd een verklaring voor recht dat Toprek aansprakelijk is voor alle schade als gevolg van het afbreken van de camera-arm en het vallen van het camerasysteem op zondag 28 oktober 2012 en veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, alsook een voorschot op de schadevergoeding van € 21.800,00. In reconventie heeft Toprek onder meer betaling gevorderd van openstaande facturen tot een bedrag van in totaal € 24.200,00.
2.3
Bij tussenvonnis van 18 april 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, aan [A] opgedragen te bewijzen dat de camera-arm is bezweken vanwege extreme overbelasting, dat die overbelasting is ontstaan doordat het systeem na een bovenmatige versnelling, bovenmatig is vertraagd, waardoor de centrifugale belasting de veiligheidsfactor heeft overschreden.
2.4
Bij tussenvonnis van 27 maart 2019 heeft de rechtbank een deskundige benoemd, aan wie onder meer de volgende vragen ter beantwoording zijn voorgelegd:
‘1. Wat is volgens u de oorzaak van het bezwijken van de camera-arm van het cameravliegsysteem op 28 oktober 2012?
2. Kunt u daarbij betrekken of er sprake is geweest van extreme overbelasting, welke overbelasting is ontstaan doordat het systeem na een bovenmatige versnelling, bovenmatig is vertraagd, waardoor de centrifugale belasting de veiligheidsfactor heeft overschreden?’
2.5
De conclusie van de deskundige met betrekking tot vraag 1 luidt:2.
‘7.1.8. Conclusie
Uit bovenstaande kunnen we concluderen dat de meest waarschijnlijke oorzaak voor het bezwijken van de Flighthead Mini camera arm een ongecontroleerde noodstop is geweest. Deze ongecontroleerde noodstop kan dan weer verschillende oorzaken gehad hebben. Bijvoorbeeld het meten van snelheidsverschillen in de kabels of het hebben van een slechte verbinding tussen een lier en het besturingssysteem. Gezien het feit dat een gecontroleerde noodstop altijd zal resulteren in een bepaalde tijd en remweg kunnen we dus stellen dat het veiligheidssysteem van de besturing niet ingegrepen heeft met een gecontroleerde noodstop.
Op grond van de beelden is het tegelijk inkomen van beide remmen van een lier het meest waarschijnlijke scenario. Hierdoor zijn er krachten ontstaan waar tegen de Flighthead Mini camera arm niet bestand is geweest. Het niet bestand zijn tegen de optredende krachten kan dan nog twee oorzaken hebben. De camera arm kon de optredende krachten niet weerstaan omdat de camera arm onvoldoende sterk of beschadigd was. De laatste oorzaak is, gezien het feit dat [A] geen beschadigingen op de camera arm gezien heeft, minder plausibel dan de eerste.’
En met betrekking tot vraag 2:3.
‘7.2.1. Conclusie
De vraag of er sprake is geweest van een extreme overbelasting, welke overbelasting is ontstaan doordat het systeem na een bovenmatige versnelling bovenmate is vertraagd, waardoor de centrifugale belasting de veiligheidsfactor heeft overschreden moeten we als volgt beantwoorden:
1. Er is sprake geweest van een grote belasting ten gevolge van een versnelling 2g (19,62 m/s²) die ontstaan is door een ongecontroleerde abrupte stop van het systeem.
2. Gezien het feit dat de fabrikant Visual Act waarschuwt voor dit soort vertragingen ten gevolge van de 2g versnelling is er dus geen sprake van een extreme overbelasting, bovenmatige versnelling of bovenmatige vertraging. Dit had partijen bekend kunnen zijn.
3. De camera arm Flighthead Mini is niet bestand geweest tegen de krachten die opgetreden zijn. Dit betekent dat er geen sprake is van een overschrijding van de veiligheidsfactor maar dat men moet concluderen dat de toegepaste Flighthead Mini camera arm onvoldoende sterk is geweest.’
2.6
Bij eindvonnis van 22 juli 2020 heeft de rechtbank de vorderingen van [A] in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie van Toprek toegewezen.
2.7
[A] is van de vonnissen van 18 april 2019 en van 22 juli 2020 in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Haar vorderingen heeft [A] gewijzigd, onder meer doordat zij verklaringen voor recht heeft gevorderd dat Toprek is tekortgeschoten en dat de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig is ontbonden.
2.8
Bij arrest van 5 april 20224.heeft het hof de bestreden vonnissen zowel in conventie als in reconventie bekrachtigd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.9
Bij procesinleiding van 5 juli 2022 heeft [A] tijdig cassatieberoep ingesteld. Naar aanleiding van het proces-verbaal van de zitting van 1 maart 2022 heeft [A] vervolgens nog een korte opmerking gemaakt. Toprek is in cassatie niet verschenen.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit vier onderdelen (door de steller van het middel aangeduid als ‘Klacht I’, ‘Klacht II’, enzovoort). De eerste drie onderdelen richten zich tegen rechtsoverwegingen 3.5.3, 3.5.5-3.5.8 en 3.9 van het arrest van het hof:
‘De beoordeling van de stop
3.5.3.
De deskundige heeft op het, ook in eerste aanleg gevoerde betoog van [A] , als volgt gerespondeerd (zie p. 9 van het deskundigenbericht):
“(…) In het procesdossier komt een beeld naar voren dat [A] het kunnen optreden van een ongecontroleerde noodstop als een extreme situatie ziet. (..) Dit is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. De werkelijkheid is dat ook bij elektrisch aangedreven machines c.q. systemen, door bepaalde omstandigheden er sprake kan zijn van een ongecontroleerde noodstop c.q. abrupte noodstop. De Machinerichtlijn 2006/42/EG eist dat de machine c.q. installatie te allen tijde onder alle omstandigheden gestopt moet kunnen worden. Onder alle omstandigheden behoort ook het ontstaan van een ongecontroleerde noodstop c.q. het inkomen van de remmen op de lieren. Dit betekent dat het gehele vliegsysteem inclusief Dolly en camera arm dan ook bestand hadden moeten zijn tegen de, bij deze ongecontroleerde noodstop, optredende krachten.”
De stelling van [A] dat uit de beelden blijkt dat het hier niet gaat om een noodstop categorie 0, verwerpt het hof. De deskundige heeft de beelden bekeken en daaruit geconcludeerd dat er sprake is geweest van een directe abrupte stop. Bij de beantwoording van de vragen, p. 21 en volgende van zijn deskundigenbericht, geeft hij aan dat uit de beelden blijkt dat de stoptijd van het vliegsysteem tijdens de incidentenvlucht kort tot zeer kort geweest moet zijn. Gezien de op de beelden zichtbare abrupte stop en de toedracht van het incident ziet de deskundige de ongecontroleerde noodstop (om welke reden dan ook veroorzaakt) als een zeer reële mogelijkheid. Dat hier, anders dan door de deskundige weergegeven, sprake zou kunnen zijn van een andere stop dan de categorie 0 noodstop, namelijk van een noodstop met 0 seconden vertraging, volgt naar het oordeel van het hof niet uit de beelden en is dan ook, in het licht van het deskundigenbericht, onvoldoende onderbouwd.
(…)
De op de arm uitgeoefende krachten
3.5.5.
[A] verwijt de deskundige dat hij is uitgegaan van 2 g krachten die bij de stop op de arm zijn uitgeoefend. Dit verwijt wordt naar het oordeel van het hof ten onrechte gemaakt. De reden voor de deskundige om van deze krachten uit te gaan, is gelegen in het feit dat uit de aan de deskundige voorgelegde gegevens met betrekking tot de camera-arm van de Flighthead Mini blijkt dat deze bij het optreden van 2 g krachten dynamisch overbelast zou worden. De gegevens zijn dan de pay-load van 8 kg, een afstand van A=0,37 m tot aan het breukvlak en een veiligheidsfactor 10. Daarbij maakt de deskundige nog de opmerking dat het hier de door [A] aangegeven statische veiligheidsfactor is omdat er geen betere waarde ter beschikking is gesteld. Het hof stelt vast dat de deskundige noch de daadwerkelijk op de camera-arm uitgeoefende g krachten heeft berekend, noch heeft berekend met hoeveel g krachten de camera-arm kan worden belast zonder te breken. Het door de deskundige berekende maximale statische moment op het breukvlak van de arm bedraagt ca. 397 Nm, hetgeen nagenoeg overeenkomt met de berekeningen van de door [A] ingeschakelde deskundige, [deskundige 1] (productie 3 bij inleidende dagvaarding, blz. 36). Uitgaande van een versnelling van 2 g (19,62 m/s2) zou er, als hetzelfde virtuele draaipunt wordt genomen als [A] gehanteerd heeft, een moment ontstaan op het breukvlak van 507 Nm, aldus de door de rechtbank benoemde deskundige op p. 35 van zijn rapport. Dit is, zo schrijft deze deskundige, een veel groter dynamisch moment dan het toegestane statische moment van 397 Nm. Dit betekent dat [de] camera arm bij het optreden van 2 g krachten dynamisch overbelast zou worden, aldus de deskundige. Kort gezegd, is de conclusie dan dat bij 2 g krachten de camera-arm zou breken.
3.5.6.
Aan de rechtbankdeskundige is voorgelegd dat er bij het incident meer dan 2 g krachten zijn uitgeoefend op het camerasysteem. Deze zijn door de deskundige van [A] per tijdsframe berekend en aan [deskundige 2] voorgelegd die aangaf het met de berekeningen eens te zijn. In reactie op deze bevestiging van [deskundige 2] heeft de rechtbankdeskundige aangegeven dat het berekenen van krachten na de breuk iets anders is dan het berekenen van krachten die de oorzaak van de breuk zijn geweest. Als gevolg van de abrupte stop blokkeert de camera-arm in de cardankoppeling waardoor er een moment op de arm ontstaat met als gevolg een afbreken van de arm en een lancering van de camera en het afgebroken deel, aldus de deskundige. [deskundige 2] heeft aangegeven dat, ongeacht mogelijk contact van de arm met andere onderdelen, de krachten op de arm dusdanig kunnen zijn geweest dat dit heeft geleid tot de breuk. Het hof concludeert dat de rechtbankdeskundige daarvan ook is uitgegaan.
3.5.7.
[A] heeft betoogd dat de arm van de Flighthead Mini meer g krachten aan kon dan de deskundige heeft berekend. Verwezen wordt naar het rapport van [expertisebureau] BV. opgemaakt in opdracht van Meeus Assurantiën BV, met als verzekerde Filmotechnic Europe Camera Support. In dit rapport staat vermeld dat volgens de fabriek “de breuk wellicht was toe te schrijven aan een abrupte hevige belasting van de Flight Head hoger dan 80 kg”. Daarnaast heeft [A] verwezen naar een “testrapport van Filmotechnic, Kiev”, zijnde een bijlage bij het rapport van [expertisebureau] BV (en volgens [A] afkomstig van [deskundige 3] ), waarin melding wordt gemaakt van een test met een vergelijkbare Head Mini die met meer dan 80 kilo kon worden belast alvorens dat deze scheuren ging vertonen. Van de, tijdens het incident gebroken arm is een deel getest en de conclusie was dat een belasting boven de 10 kilo een degeneratie vertoont in de stabiliteit van het systeem. Het hof is van oordeel dat [A] aldus niet heeft onderbouwd dat de arm meer g krachten ongeschonden zou kunnen doorstaan dan de 2 g krachten waarmee de rechtbankdeskundige heeft gerekend. De berekeningen gaan immers uit van een statische belasting. Het hof verwerpt deze stelling van [A] om deze reden dan ook.
Slotsom grieven 1 en 2
3.5.8.
Het hof concludeert dat de beide grieven niet slagen. Het bewijsaanbod inhoudende dat de krachten op de camera-arm groter waren dan 2 g wordt als niet ter zake dienend gepasseerd. In rechte is komen vast te staan dat bij uitoefening van 2 g krachten op de camera-arm, deze is afgebroken.’
3.2
Volgens de motiveringsklachten van het eerste onderdeel heeft het hof ten onrechte de juridische maatstaf in het midden gelaten op basis waarvan het de vorderingen van [A] heeft afgewezen. Volgens subonderdeel I.A maakt het niet vermelden van de juridische maatstaf op zichzelf reeds dat het oordeel van het hof onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. Subonderdeel I.B bevat nadere klachten afhankelijk van de vraag of in het arrest van het hof moet worden gelezen: (i) dat Toprek niet is tekortgeschoten, (ii) dat de tekortkoming aan Toprek niet kan worden toegerekend, (iii) dat het hof art. 6:74 BW in het geheel niet heeft toegepast.
3.3
Deze klachten kunnen geen doel treffen. Aan haar vorderingen heeft [A] feitelijk ten grondslag gelegd ‘dat de camera-arm is bezweken vanwege extreme overbelasting, dat die overbelasting is ontstaan doordat het systeem na een bovenmatige versnelling, bovenmatig is vertraagd, waardoor de centrifugale belasting de veiligheidsfactor heeft overschreden’ (rechtsoverweging 7.3 van het tussenvonnis van 18 april 2018). Terecht heeft het hof de zaak op die feitelijke grondslag onderzocht (art. 24 Rv). In het oordeel van het hof ligt onder meer besloten dat de door Toprek gestelde tekortkoming niet is komen vast te staan.
3.4
Onder 1.4 verwijst subonderdeel I.B naar stellingen van Toprek in hoger beroep, volgens welke de tekortkoming van Toprek gelegen is in het maken van een serie bewegingen (versnelling en blokkering) waarbij de camera wordt afgeschoten zonder dat er een gecontroleerde vertraging plaatsvindt, [A] op deze beweging niet bedacht hoefde te zijn en een dergelijke beweging ook niet in lijn is met de toepasselijke normen.5.Voor zover hierin een andere feitelijke grondslag moet worden gelezen dan hiervoor 3.3 bedoeld, geldt dat de verwerping daarvan besloten ligt in rechtsoverweging 3.5.3, waar het hof zich aansluit bij het oordeel van de deskundige dat in verband met onder meer Machinerichtlijn 2006/42/EG een machine c.q. installatie te allen tijde onder alle omstandigheden gestopt moet kunnen worden. Een nadere motivering behoefde dit oordeel van het hof mijns inziens niet.
3.5
Onder verwijzing naar de aard van de overeenkomst tussen partijen (namelijk tot samenwerking) zinspeelt het subonderdeel onder 1.5 nog op de mogelijkheid dat van nog andere tekortkomingen van Toprek sprake kan zijn en het noemt het oordeel van het hof dat ‘er geen enkele tekortkoming is aan de zijde van Toprek’ ‘niet voor de hand liggend’. De klacht voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat niet (specifiek) wordt aangeduid waar in de gedingstukken [A] welke andere tekortkoming zou hebben gesteld.
3.6
Het tweede onderdeel richt zich tegen rechtsoverweging 3.5.3.
3.7
In subonderdeel II.A lees ik onder 2.2 twee klachten. In de eerste plaats verwijt de steller van het middel het hof dat het volledig vaart op het juridisch oordeel van de deskundige in plaats dat het zich een eigen oordeel heeft gevormd. In de tweede plaats voert het subonderdeel aan dat de juridische opvatting van de deskundige onverenigbaar is met de Machinerichtlijn, omdat een noodstopinrichting stopzetting van een gevaarlijk proces binnen de kortst mogelijke tijd moet bewerkstelligen zonder extra risico's te scheppen (art. 1.2.4.3 van de Machinerichtlijn). Uit het feitelijk afbreken van de camera-arm is volgens de steller van het middel ‘duidelijk’ dat de stop in dit geval niet aan de criteria voldeed.
3.8
Eerstbedoelde klacht faalt. Een deskundigenbericht kan behalve tot het ophelderen van feiten ook strekken tot voorlichting van de rechter en partijen. Zulke voorlichting kan eventueel ook zien op zuiver juridische vragen.6.Een zuiver juridische vraagstelling aan deskundigen is in de praktijk zeldzaam. Behoefte aan voorlichting door deskundigen is wel gemakkelijk voorstelbaar in het geval van normen met een min of meer technisch karakter (zoals hier in verband met de normen van de Machinerichtlijn). De vraagstelling ziet in een degelijk geval op kwesties met een gemengd feitelijk-juridisch karakter. Sluit de rechter zich bij de beantwoording door de deskundige aan, dan is de toets in cassatie of dat oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onvoldoende is gemotiveerd. De klacht van het onderdeel dat het hof ‘volledig vaart op het juridisch oordeel van de deskundige’ is te onbestemd om voor een deugdelijke cassatieklacht te kunnen doorgaan.
3.9
Ook de hiervoor 3.7 als tweede aangeduide klacht kan geen doel treffen. Wat de steller van het middel beweert duidelijk te zijn, is het niet. Het feitelijk afbreken van de camera-arm bewijst niet dat de stopzetting abrupter heeft plaatsgevonden dan volgens de maatstaf van de Machinerichtlijn. Dat afbreken kan immers ook het gevolg zijn van de omstandigheid dat de arm niet bestand was tegen een stopzetting in overeenstemming met die maatstaf.
3.10
Onder 2.3 voert het subonderdeel nog aan dat de Machinerichtlijn niet allesbepalend is en dat het hof had moeten onderzoeken welke verplichtingen op Toprek rustten en of zij daarin is tekortgeschoten. Aldus miskent de steller van het middel opnieuw dat het hof gebonden was aan de door [A] gebezigde feitelijke gronden (art. 24 Rv). Daarnaast geldt dat een deugdelijke cassatieklacht voldoende specifiek zou behoren aan te duiden op welke op Toprek rustende verplichting respectievelijk tekortkoming door [A] een beroep is gedaan (met vermelding van een vindplaats).
3.11
Subonderdeel II.B voert aan dat de verwerping door het hof van de stelling van [A] dat sprake is geweest van een noodstop met 0 seconden onbegrijpelijk is in het licht van het deskundigenrapport omdat daar wordt gesproken van een stoptijd van ‘nagenoeg 0 seconden’.
3.12
Deze klacht faalt. Onder 3.5.3 verwijst het hof naar pagina 9 van het deskundigenbericht waar staat dat een ongecontroleerde noodstop geen extreme situatie is. De deskundige geeft aan dat een elektrisch aangedreven machine c.q. systeem een ongecontroleerde noodstop c.q. een abrupte noodstop moet kunnen maken en dat dus het gehele vliegsysteem inclusief Dolly en camera-arm daartegen bestand had moeten zijn. [A] heeft bij memorie van grieven7.aangevoerd dat een noodstop – zoals die waarvan de deskundige is uitgegaan – niet betekent dat met een vertraging van 0 seconden moet kunnen worden gestopt, zoals volgens [A] in dit geval heeft plaatsgevonden. Die stelling wordt door het hof eveneens in rechtsoverweging 3.5.3 verworpen onder verwijzing naar p. 21 en volgende van het deskundigenrapport. Daar geeft de deskundige aan dat uit de beelden blijkt dat de stoptijd van het vliegsysteem tijdens de incidentenvlucht ‘kort tot zeer kort’ geweest moet zijn. Anders dan de steller van het middel doet voorkomen, is ‘nagenoeg 0 seconden’ of ‘kort tot zeer kort’ niet hetzelfde als 0 seconden.
3.13
Onderdeel II.C voert aan dat het oordeel dat uit de beelden zou volgen dat geen sprake is van een noodstop met 0 seconden vertraging (die volgens [A] een tekortkoming zou opleveren), onjuist dan wel onbegrijpelijk is, omdat uit rechtsoverweging 2.2 volgt dat het hof de beelden niet heeft bekeken.
3.14
De klacht berust op een verkeerde lezing van ’s hofs arrest. In het procesverloop zoals opgenomen onder 2.2 heeft het hof weliswaar opgenomen dat het hof recht doet op de stukken van de eerste aanleg ‘met uitzondering van de bij de rechtbank gedeponeerde usb-stick’, maar daaraan voorafgaand is onder 2.1 opgenomen dat bij brief van 24 februari 2022 een usb-stick van [A] in het geding is gebracht.8.Vervolgens heeft het hof in rechtsoverweging 3.5.3. overwogen:
‘Dat hier, anders dan door de deskundige weergegeven, sprake zou kunnen zijn van een andere stop dan de categorie 0 noodstop, namelijk van een noodstop met 0 seconden vertraging, volgt naar het oordeel van het hof niet uit de beelden en is dan ook, in het licht van het deskundigenbericht, onvoldoende onderbouwd.’
Uit deze overweging volgt dat behalve de deskundige ook het hof kennis heeft genomen van de beelden, zodat de klacht feitelijke grondslag mist.9.
3.15
Het derde onderdeel richt zich tegen het oordeel van het hof in rechtsoverwegingen 3.5.5-3.5.8 dat de camera-arm niet bestand was tegen krachten van meer dan 2 g. Volgens [A] is dit oordeel onjuist, dan wel niet begrijpelijk gemotiveerd.
3.16
Ik lees in het onderdeel twee klachten. De eerste klacht komt erop neer dat het hof zich in rechtsoverweging 3.5.7 gebaseerd heeft op een standpunt dat geen van de partijen heeft verdedigd respectievelijk op een rapport dat geen van de partijen in het geding heeft gebracht.
3.17
Deze klacht mist feitelijke grondslag. Met zijn overweging dat ‘van de, tijdens het incident gebroken arm een deel [is] getest en dat de conclusie was dat een belasting boven de 10 kilo een degeneratie vertoont in de stabiliteit van het systeem’ (vijfde volzin van rechtsoverweging 3.5.7) verwijst het hof klaarblijkelijk naar het door [A] in het geding gebrachte rapport van Filmotechnic.10.In dat rapport komen onder meer de volgende passages voor:
‘A sample was cut from the damaged head near the place of damage. A test of strength of the sample was performed on the same bench.’11.
‘Head damage could have occured while using head in an unsupported manner, with short term load much higher than 80 kg.
To test the strength of the head, it is enough to load it with 30 kg.
The load is limited by head’s rigidity and is equal to 10 kg. Load in excess of 10 kg causes a significant degradation in stabilization of the head.’12.
Wat het hof overweegt, verwijst kennelijk in het bijzonder naar de laatste zin van het citaat.
3.18
De tweede klacht doet een poging om uw Raad te verleiden tot een feitelijke beoordeling van de bevindingen van de diverse deskundigen en van de door het hof naar aanleiding daarvan gemaakte feitelijke afweging. Mijns inziens is niet onbegrijpelijk dat het hof niet over is gegaan tot het stellen van nadere vragen aan de deskundige dan wel het benoemen van een andere deskundige. Evenmin onbegrijpelijk dunkt mij dat het hof voor de verwerping van het standpunt van [A] dat de camera-arm wel bestand was tegen krachten van meer dan 2 g, zich tot de hiervoor bedoelde verwijzing naar het rapport van Filmotechnic heeft beperkt. In dit verband lijkt me mede van belang dat [A] met betrekking tot de door haar gestelde tekortkoming van Toprek (namelijk een te abrupte stop van het systeem) de bewijslast draagt. Het oordeel van het hof komt erop neer dat die tekortkoming (ook) niet indirect vast is komen te staan in de zin dat die tekortkoming zou kunnen worden afgeleid uit de beweerdelijk vaststaande omstandigheid dat de camera-arm bestand was tegen krachten van meer dan 2 g (zodat het breken van de arm door een te abrupte stop moet zijn veroorzaakt).
3.19
Het vierde onderdeel richt zich tegen de toewijzing van de reconventionele vordering van Toprek in rechtsoverweging 3.7.1:
‘3.7.1. Grief 4 is gericht tegen de toewijzing van de reconventionele vordering. Daaraan ligt ten grondslag dat Toprek de overeenkomst met [A] niet is nagekomen met als gevolg dat [A] gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden. Nu echter geen van de hiervoor beoordeelde grieven slaagt, is niet komen vast te staan dat sprake was van een tekortkoming van Toprek. Aldus is niet onderbouwd op grond waarvan [A] tot ontbinding zou kunnen overgaan.’
3.20
De beide klachten die het onderdeel bevat, zijn ontoelaatbaar vaag geformuleerd. Volgens de eerste klacht is het hof ten onrechte niet nagegaan of Toprek voldoende feiten heeft gesteld om het gevorderde te kunnen dragen, zonder dat de steller van het middel aanduidt in welke zin de door Toprek gestelde feiten voor toewijzing ongenoegzaam zouden zijn. Volgens de tweede klacht ‘verhoudt’ het oordeel van het hof ‘zich niet met het feit dat Toprek de overeengekomen prestatie (…) uiteindelijk niet heeft verricht (afgezien van het uitvoeren van een oefenvlucht die eindigde in een gevaarlijke situatie)’. De klacht duidt geen rechtsregel aan die door het hof zou zijn miskend of in het licht waarvan ’s hofs oordeel een nadere motivering behoefde.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑03‑2023
Deskundigenbericht, p. 31.
Deskundigenbericht, p. 36-37.
Vindplaatsen in de procesinleiding in cassatie.
HR 2 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8398, NJ 1991/1 (De Staat/Natuur & Milieu c.s.).
Randnummer 4.45, p. 31 memorie van grieven
Vergelijk ook het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof van 1 maart 2022, p. 2: ‘Het dossier in eerste aanleg mist de eerder bij de rechtbank gedeponeerde usb-stick. Bij brief van 24 februari 2022 is aan het hof een usb-stick toegezonden.’
Intussen is de rechter niet steeds zonder meer tot kennisneming van in het geding gebracht beeldmateriaal verplicht. Vergelijk de nuances zoals die volgen uit HR 31 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0201, NJ 2004/48 m.nt. W.D.H. Asser.
Bijlage bij productie 40 bij conclusie na deskundigenbericht van [A] .
De op een na laatste pagina van het rapport.
Idem laatste pagina.