Rb. Rotterdam, 30-03-2016, nr. 498133 / HA RK 16-221
ECLI:NL:RBROT:2016:2460
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
30-03-2016
- Zaaknummer
498133 / HA RK 16-221
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:2460, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 30‑03‑2016; (Wraking)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVggz 2016/25 met annotatie van D.W.J. Vinkes
Uitspraak 30‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek afgewezen. Wet Bopz. Verhoor van betrokkene in diens woning. Protocol van de rechtbank ten behoeve van Bopz-zittingen. Geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid in de omstandigheid dat de rechter doorslaggevende betekenis gaf aan informatie van de instelling en op basis daarvan de beslissing heeft genomen dat de assistentie van politieagenten noodzakelijk werd geacht. Rechter bepaalt orde op zitting, ook als die zitting wordt gehouden op de verblijfplaats van betrokkene, en beslist of en in welke mate beveiliging daarbij noodzakelijk is. In de Wet Bopz is met het oog op het horen van betrokkene geen bevoegdheid tot binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner toegekend aan de rechter. Rechter en agenten zouden derhalve niet zonder toestemming van verzoeker de woning hebben mogen betreden. Rechter had slechts kunnen constateren dat verhoor in de woning, gelet op de ontbrekende toestemming, niet mogelijk is gebleken. Geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid af te leiden uit de beslissing van de rechter zich te laten vergezellen door politieagenten.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 498133 / HA RK 16-221
Beslissing van 30 maart 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. T.S. Kessel te Dordrecht,
strekkende tot wraking van:
mr. M. van Kuilenburg, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, kabinet rechter-commissaris (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
De officier van justitie heeft op 14 maart 2016 primair een verzoek gedaan tot het verlenen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet BOPZ). Subsidiair is een verzoek gedaan tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14c Wet BOPZ.
Ten behoeve van de behandeling van voormelde verzoeken zou de zitting plaatsvinden op de verblijfplaats van verzoeker op donderdag 24 maart 2016. In het overleg voorafgaand aan de zitting heeft de advocaat van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van het hiervoor bedoelde overleg;
- het dossier met zaaknummer / kenmerk 497349 / FA RK 16-2176.
Verzoeker, diens advocaat, de rechter en de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mailbericht van 25 maart 2016.
Ter zitting van 25 maart 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is de advocaat van verzoeker verschenen. Hij heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht.
De opgeroepen officier van justitie mr. M.E.I. van der Helm is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft de advocaat het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De beslissing van de rechter om zich te laten vergezellen door politieagenten tegen de wil van de verzoeker is een rechtens onjuiste beslissing nu daarvoor een machtiging tot binnentreden is vereist en overigens bestond gegeven de omstandigheden geen noodzaak tot binnentreden in aanwezigheid van politieagenten.
Deze beslissing levert een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat een dergelijke bij de verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. In dat kader heeft verzoeker ter zitting nog aangevoerd dat de rechter voorafgaand aan zijn beslissing heeft overlegd met [naam], behandelend psychiater. [naam] heeft primair geadviseerd een voorlopige machtiging af te geven. Bij de beoordeling daarvan dient onder meer te worden beoordeeld of de stoornis gevaar doet veroorzaken. [naam] heeft er derhalve belang bij dat gevaar “aan te dikken”, omdat de kans van slagen van haar primaire verzoek alsdan groter zal worden. Nu de rechter bij zijn beslissing zijn oren volledig heeft laten hangen naar de opmerkingen van [naam] levert de gang van zaken zwaarwegende redenen op voor (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter, althans is de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Primair stel ik dat er geen sprake is van een rechtens onjuiste beslissing. Bij een zitting in het kader van een BOPZ-procedure, ook als die zitting wordt gehouden op de verblijfplaats van verzoeker, bepaalt de rechter welke ordemaatregelen genomen worden in het kader van de veiligheid en kan hij bepalen dat hij daartoe vergezeld wordt door politieagenten, ook als de verzoeker daarvoor geen toestemming geeft. Gelet op de mededelingen van de aanwezige psychiater en de relevante feiten en omstandigheden die uit het dossier van verzoeker en de verzoekschriften blijken, was het nodig om vergezeld te worden door geüniformeerde politieagenten als veiligheidsmaatregel. Een machtiging tot binnentreden is niet vereist. Ik heb op goede gronden het verweer van mr. Kessel verworpen en mijn standpunt is dan ook dat die beslissing niet zodanig onbegrijpelijk is geweest dat daaruit een zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid kan volgen.
Voor zover ik mij aangaande de bevoegdheid om mij te laten vergezellen door politieagenten zonder dat daarvoor een machtiging binnentreden is verleend, heb vergist, heeft subsidiair te gelden dat dan alsnog deze beslissing op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat ik jegens de verzoeker een vooringenomenheid koester, althans dat een dergelijke bij de verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, aangezien deze uitsluitend ziet op de orde van de terechtzitting en de daarbij spelende veiligheidsaspecten. Niet valt in te zien en de raadsman heeft evenmin gemotiveerd waarom de verzoeker die vrees zou hebben ter zake de beslissingen die ik op de voorliggende verzoeken te nemen had.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor
het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast
gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat een en ander niet het geval is en overweegt daartoe als
volgt.
3.4.1
In de onderhavige zaak was beoogd dat de rechter verzoeker, diens advocaat en [naam], psychiater, zou horen op de verblijfplaats van verzoeker. Buiten de woning van verzoeker had een overleg plaats naar aanleiding van de aanwezigheid van twee politieagenten in uniform en een beveiliger, in dienst bij de rechtbank Rotterdam. Zoals volgt uit het proces-verbaal en uit hetgeen is aangevoerd door de advocaat van verzoeker, informeerde de rechter bij [naam] of zij verzocht had om aanwezigheid van de geüniformeerde politieagenten en, zo ja, waarom. Zij verklaarde dat zij inderdaad om de aanwezigheid van de politieagenten had verzocht, onder meer omdat verzoeker agressief zou kunnen reageren op het moment dat hij de uitspraak van de rechter zou vernemen en de uitkomst daarvan hem niet zou bevallen. Gelet op de veiligheid van alle betrokkenen stelde de rechter voor dat behalve de beveiliger ook de politieagenten mee naar binnen zouden gaan, maar dat zij zich terughoudend zouden opstellen. De advocaat van verzoeker deelde de rechter desgevraagd mee dat hij zich namens verzoeker verzette tegen de aanwezigheid van de politieagenten. Verzoeker zou geen toestemming voor hun aanwezigheid geven en alsdan zou een machtiging tot binnentreden zijn vereist. Nu deze ontbrak, mochten de politieagenten de woning niet betreden. Daarbij was de aanwezigheid van de politieagenten niet nodig, aldus nog steeds de advocaat, nu verzoeker bij vorige behandelingen van BOPZ-verzoeken ook niet gewelddadig was geweest. De politieagenten hebben ter plekke ook aangegeven dat er de afgelopen anderhalf jaar geen incidenten hadden plaatsgevonden met verzoeker. De rechter heeft vervolgens medegedeeld dat hij, gelet op de mededelingen van de aanwezige psychiater en de relevante feiten en omstandigheden die uit het dossier van verzoeker en de verzoekschriften bleken, het nodig achtte om vergezeld te worden door geüniformeerde politieagenten als veiligheidsmaatregel. De advocaat van verzoeker heeft daarop de rechter gewraakt.
3.4.2
Ingevolge het protocol van de rechtbank Rotterdam ten behoeve van BOPZ-zittingen op locatie beslist de rechter op basis van de informatie van contactpersonen bij de instelling en de politie over het beveiligingsniveau van de zitting in de woning van betrokkene. Betrokkene en diens advocaat worden hierover niet gehoord. Voorts volgt uit voornoemd protocol dat bij de behandeling ter zitting bij een huisbezoek de instelling en/of (indien aanwezig) de politie de rechter voorafgaand aan de zitting informeert over bij de instelling en/of de politie bekende feiten en signalen die duiden op een risico voor de veiligheid. De rechter bepaalt vervolgens of en, zo ja, waar en onder welke condities de zitting doorgang vindt. Gezien het vorenstaande valt uit de omstandigheid dat de rechter doorslaggevende betekenis gaf aan de informatie van de instelling in de persoon van [naam] en op basis daarvan de beslissing heeft genomen dat de assistentie van de politieagenten noodzakelijk werd geacht, geen zwaarwegende aanwijzing af te leiden dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De rechter heeft immers conform het protocol gehandeld.
3.4.3
Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat de beslissing van de rechter om zich te laten vergezellen door politieagenten tegen de wil van verzoeker een rechtens onjuiste beslissing is nu daarvoor een machtiging tot binnentreden is vereist, en dat deze beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat een dergelijke bij de verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dienaangaande geldt het volgende.
3.4.4
De rechter bepaalt de orde op zitting, ook als die zitting wordt gehouden op de verblijfplaats van een betrokkene, en beslist of en in welke mate beveiliging daarbij noodzakelijk is. Dit betekent echter niet dat, als de rechter eenmaal heeft beslist dat het verhoor alleen in aanwezigheid van politieagenten kan plaatsvinden, dit ook meebrengt dat de rechter en de politieagenten zonder toestemming van de bewoner diens woning mogen binnengaan. Op grond van artikel 12 van de Grondwet is het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen. Voorts is ingevolge artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Die laatste situatie doet zich hier niet voor. In de Wet BOPZ is met het oog op het horen van de betrokkene geen bevoegdheid tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner toegekend aan de rechter. In het onderhavige geval zouden de rechter en de politieagenten derhalve niet zonder toestemming van verzoeker de woning hebben mogen binnentreden. De rechter had slechts kunnen constateren dat verhoor in de woning, gelet op de ontbrekende toestemming, niet mogelijk is gebleken. Uit de beslissing van de rechter zich te laten vergezellen door politieagenten is evenwel geen zwaarwegende aanwijzing af te leiden dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit omdat de rechter met deze beslissing slechts het bepalen van het beveiligingsniveau conform het geldende protocol voor ogen had.
3.5
Gelet op al het voorgaande is het verzoek ongegrond en zal dit worden afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. van Kuilenburg.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Joele, voorzitter, mr. G.A.F.M. Wouters en mr. J.A.M.J. Janssen, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2016 in tegenwoordigheid van mr. R.H. Nieuwenhuis, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-