De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/9.2:9.2 Spontane verstrekking van bescheiden naar huidig recht
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/9.2
9.2 Spontane verstrekking van bescheiden naar huidig recht
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS380750:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Art. 85 Rv.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 277.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 279.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 280.
Art. 111 lid 3 resp. art. 128 lid 5 Rv voor dagvaarding en conclusie van antwoord.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 294.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Naar huidig recht bestaat slechts de verplichting om spontaan in het geding te brengen de bescheiden, waarop een procespartij zich daadwerkelijk beroept.1 De bescheiden waarop een partij zich beroept, behoeven echter niet alle bescheiden te zijn, waarover zij beschikt: het kan zijn, dat er ook nog andere bescheiden zijn die haar standpunt ondersteunen.
In het wetsontwerp dat leidde tot de wetswijziging per 1 januari 2002 was aanvankelijk bepaald, dat een partij melding moest maken van alle bewijsmiddelen ter staving van de gronden van eis, behoudens voor zover betwisting redelijkerwijs niet viel te verwachten.2 Deze verplichting lag, aldus de memorie van toelichting, in het verlengde van de verplichting om feiten juist en volledig te vermelden.3 Aldus moest een partij meer inzicht geven in het voor hem beschikbare bewijsmateriaal, doch dat inzicht behoefde niet verstrekt te worden door bewijsmiddelen zoals bescheiden ook daadwerkelijk in het geding te brengen. De rechter zou, zo hij dat nodig vond, gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om een bevel te geven bescheiden in het geding te brengen.4
De - ruime - omschrijving van de verplichting leidde tot kritiek van de Raad van State en van de Tweede Kamer, dat een procespartij te weinig houvast kreeg over de reikwijdte van de op hem rustende mededelingsplichten en daardoor het risico liep nodeloze arbeid te moeten verrichten. Onder invloed van die kritiek koos de minister vervolgens voor een stringentere formulering: inzicht behoefde slechts gegeven te worden in het bestaan van bewijsmiddelen ter ontzenuwing van door de wederpartij daadwerkelijk in het buitengerechtelijke traject gevoerd verweer. Daarmee kregen procespartijen een duidelijker handvat over de reikwijdte van deze op hen rustende mededelingsplicht.
Hoewel één van de kamerfracties de wenselijkheid benadrukte van het reeds meteen in het geding brengen van de bescheiden aangaande betwiste feiten, koos de minister niet voor de voor hand liggende oplossing om te bepalen dat bescheiden waarvan het bestaan gemeld wordt, dan ook meteen in het geding gebracht moesten worden. Een uitdrukkelijke verplichting daartoe is in de wet niet opgenomen: die bepaalt slechts dat een partij moet aangeven over welke bewijsmiddelen zij be-schikt,5 niet dat zij deze - als het gaat om bescheiden - in het geding moet brengen. In de praktijk zal dat - natuurlijk - vaak wel gebeuren, doch vereist is dat, als gezegd, niet.
Evenzeer valt op dat de verplichting om van bewijsmiddelen melding te maken in het geheel niet is voorzien in verzoekschriftprocedures. De minister verklaart dat naar aanleiding van vragen in de Eerste Kamer met het gegeven dat lang niet altijd aan verzoekschriftprocedures een geschil ten grondslag ligt, zodat ook lang niet altijd sprake is van een buitengerechtelijk traject, waarin het geschil al uit de verf is gekomen.6 Een groot deel van de verzoekschriftprocedures betreft echter vragen waaraan wel degelijk een partijdebat vooraf pleegt te gaan, zoals procedures over bijvoorbeeld alimentatie en omgangsregelingen en ontbinding van arbeidsovereenkomsten. Dat niet alle verzoekschriftprocedures een daadwerkelijk geschil betreffen, staat dan ook niet in de weg aan het aanvaarden van de verplichting om ook in verzoekschriftprocedures van bewijsmiddelen mededeling te doen én deze te verstrekken, wanneer wel buiten rechte van verweer is gebleken. Het lijkt er dan ook vooral op, dat dit punt bij de totstandkoming van de regeling onvoldoende is onderkend.