Rb. Midden-Nederland, 21-02-2013, nr. 16/701970-12
ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ3538
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
21-02-2013
- Zaaknummer
16/701970-12
- LJN
BZ3538
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ3538, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 21‑02‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2013:578, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 21‑02‑2013
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaart toelaatbaar de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de autoriteiten van de Verenigde Staten tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, groot 20 maanden, opgelegd door de Amerikaanse Federale Districtsrechtbank Oostelijk district van Michigan bij vonnis van 25 maart 2008.
Partij(en)
beslissing
________________________________________________________________________
RECHTBANK Midden-Nederland
Afdeling strafrecht
Locatie Utrecht
Parketnummer : 16/701970-12
Lurisnummer : [nummer]
Datum uitspraak : 21 februari 2013
Beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 29 november 2012, ertoe strekkende dat de rechtbank,
1. in behandeling zal nemen een verzoek tot uitlevering ex art. 23, eerste lid, van
Uitleveringswet, ingediend door de Department of Justice te Washington, Verenigde Staten van Amerika (hierna: de verzoekende staat dan wel de Verenigde Staten), d.d. 19 september 2012, strekkende tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], hierna te noemen: “de opgeëiste persoon”,
geboren op [1960] te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de PI Nieuwegein, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein;
2. over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon zal beslissen.
1. De stukken
De rechtbank heeft kennis genomen van:
1. voormeld schriftelijk verzoek tot uitlevering met bijlagen d.d. 19 september 2012;
2. een gewaarmerkt afschrift van een tegen de opgeëiste persoon gewezen vonnis van de Amerikaanse Federale Districtsrechtbank Oostelijk district van Michigan d.d. 25 maart 2008, waarin de opgeëiste persoon onherroepelijk is veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, wegens (zorg)fraude en het factureren van diensten die hij niet heeft verricht;
3. een tweetal door de verzoekende staat tegen de opgeëiste persoon afgegeven bevelen tot aanhouding van respectievelijk 23 juli 2008 en 21 augustus 2008;
4. bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon degene is op wie voornoemde veroordeling betrekking heeft;
5. de tekst van de volgens het recht van de verzoekende staat toepasselijke wetsbepalingen;
6. een door de officier van justitie afgegeven Bevel tot inverzekeringstelling ex art. 21 lid 3 van de Uitleveringswet d.d. 28 november 2012;
7. een vertaling van de hiervoor onder 1, 2, 3, 4 en 5 genoemde stukken in het Nederlands.
2. Het uitleveringsverzoek
Het uitleveringsverzoek strekt tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van
20 maanden, opgelegd door de Amerikaanse Federale Districtsrechtbank Oostelijk District van Michigan, bij vonnis van 25 maart 2008.
Voor wat betreft de feiten en de omschrijving daarvan verwijst de rechtbank naar de Nederlandse vertaling van dit vonnis, waarvan een afschrift als bijlage 1 aan deze beslissing is gehecht. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
3. De procesgang
Ter zitting van 7 februari 2013 heeft de rechtbank het verzoek tot uitlevering in behandeling genomen. Op deze zitting zijn gehoord:
- de opgeëiste persoon;
- mr. P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat te Nieuwegein;
- de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op zitting een schriftelijke samenvatting ex artikel 26, tweede lid van de Uitleveringswet overgelegd. De officier van justitie heeft in de samenvatting te kennen gegeven dat de gevraagde uitlevering toelaatbaar is.
Door en namens de opgeëiste persoon is ter zitting verweer gevoerd. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard en heeft daartoe de navolgende punten aangevoerd, waarop de rechtbank hierna onder 8 zal ingaan.
4. Toepasselijke verdragen en wetten
Te dezen zijn van toepassing:
- het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, gesloten te ’s-Gravenhage op 24 juni 1980 (hierna: het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten);
- de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie;
- de Uitleveringswet;
- de Nederlandse strafwet;
- de wetsbepalingen van de verzoekende staat.
5. De identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij de in het uitleveringsverzoek genoemde persoon is. Uit de hiervoor onder 1 genoemde stukken volgt dat de opgeëiste persoon de Iraanse nationaliteit en niet tevens de Nederlandse nationaliteit bezit.
6. Genoegzaamheid van de stukken
De door de verzoekende staat overgelegde stukken voldoen aan de daaraan als gevolg van het toepasselijk verdrag, te weten het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten, en artikel 18 van de Uitleveringswet te stellen eisen.
De door de verzoekende staat overgelegde stukken voldoen derhalve aan de daaraan ingevolge het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten te stellen eisen en zijn genoegzaam te noemen.
7. Materiële voorwaarden voor uitlevering
Van toepassing zijn de Uitleveringswet en het eerdergenoemd Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten.
De feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht, staan vermeld in de Bijlage bij het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten onder de nummers 10 en 15. Deze feiten zijn strafbaar krachtens de federale wetten van de verzoekende staat en het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. De feiten leveren naar Nederlands recht op: oplichting, fraude dan wel valsheid in geschrifte, zoals strafbaar gesteld in artikel 225, 227a en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het recht van zowel de Verenigde Staten als Nederland kan voor deze feiten een vrijheidsstraf
van een jaar of langer worden opgelegd.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat is voldaan aan de in artikel 5 van de Uitleveringswet
en artikel 2 van het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten gestelde vereisten
voor toelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aan de toelaatbaarheid van de
uitlevering in de weg staan.
8. Verweren van de raadsman
Schending van art. 3 EVRM
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard, nu de opgeëiste persoon in verband met de zaak waarvoor zijn uitlevering wordt gevraagd door functionarissen in de Verenigde Staten zou zijn gefolterd.
De opgeëiste persoon heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de Verenigde Staten is gehoord door de FBI omdat hij verdacht werd van het telefonisch bedreigen van president [president VS]. Bij deze verhoren zou hij naar eigen zeggen psychisch zijn gefolterd.
In het kader van voornoemde verdenking heeft een doorzoeking van de woning van de opgeëiste persoon plaatsgevonden. Bij deze doorzoeking, zijn onder meer de documenten aangetroffen die hebben geleid tot het strafrechtelijke onderzoek en veroordeling waarin thans om uitlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht.
De rechtbank merkt op dat, indien komt vast te staan dat de opgeëiste persoon in verband met de zaak waarvoor zijn uitlevering wordt gevraagd door functionarissen van de verzoekende staat is gefolterd, de verzochte uitlevering door de rechter ontoelaatbaar dient te worden verklaard in verband met schending van het bepaalde in artikel 3 EVRM en artikel 3 VN-Folteringsverdrag (vgl. HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 533, HR 17 december 1996, NJ 1997, 534 en HR 21 maart 2000, NJ 2000,540).
De rechtbank is, gezien voornoemde verklaring van de opgeëiste persoon, van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat hij in verband met de zaak waarvoor thans zijn uitlevering wordt gevraagd - te weten zorgfraude en niet voornoemde bedreiging - door de functionarissen van de verzoekende straat is gefolterd. Voornoemd verweer wordt daarom verworpen.
Strijd met het non-refoulementbeginsel
De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland de status van verdragsvluchteling heeft en op grond van het in art. 33 Vluchtelingenverdrag verankerde non-refoulementbeginsel niet mag worden teruggestuurd naar de Verenigde Staten.
Uit jurisprudentie (HR 13 januari 1987, NJ 1987, 835, m. nt. Swart en HR d.d. 29 mei 2012, nr. S 09/01712U) volgt dat het feit dat een persoon onder de bescherming van het Vluchtelingenverdrag valt, voor de uitleveringsrechter geen grond kan bieden de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren. Artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag heeft geen betrekking op de procedure inzake de toelaatbaarverklaring van uitlevering. Een beoordeling van een beroep op artikel 33 Vluchtelingenverdrag is aan de Minister van Justitie voorbehouden.
Voornoemd verweer dient dan ook te worden verworpen.
Terugkeergarantie
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon na het uitzitten van zijn gevangenisstraf door de Verenigde Staten zal worden uitgezet naar Iran. In dit land zou zijn leven gevaar lopen. Zolang er geen garantie wordt gegeven inhoudende dat hij na zijn detentie ten spoedigste zal worden teruggeleverd aan Nederland, dient de uitlevering van de opgeëiste persoon ontoelaatbaar te worden verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank zal voornoemd verweer verwerpen. De beslissing over de vraag of de uitlevering van een opgeëiste persoon bij gebreke van een terugkeergarantie behoort te worden geweigerd, is voorbehouden aan de Minister van Justitie. De rechtbank geeft de Minister van Justitie in overweging aan de Verenigde Staten garanties te vragen om uit te sluiten dat de opgeëiste persoon na zijn detentie door de Verenigde Staten zal worden uitgezet naar Iran en na detentie terugkeer naar Nederland te verzekeren.
Overige verweren
Aan de toetsing van de overige verweren die door de raadsman zijn aangevoerd die - kort samengevat - zien op het strafproces en de betreffende veroordeling in de Verenigde Staten, komt de rechtbank in het kader van de beoordeling van de toelaatbaarheid van de uitlevering niet toe.
(Proces)kostenveroordeling
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de Nederlandse Staat te veroordelen in de (proces)kosten van de opgeëiste persoon. Nu dit verzoek niet op de wet is gestoeld, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen.
9. De gevangenhouding van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft conform het bepaalde bij artikel 27, tweede lid van de Uitleveringswet bij beschikkingen van 7 februari 2013 en 12 februari 2013 de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen voor een termijn van 30 dagen. Afschriften van deze beschikkingen zijn als bijlage 2 en 3 aan deze beslissing gehecht.
10. Toepasselijke wets- en verdragsbepalingen
Behalve de al aangehaalde wets- en verdragsbepalingen zijn van toepassing de volgende artikelen:
- art. 2 en 9 van het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten;
11. Beslissing
De rechtbank verklaart toelaatbaar de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de autoriteiten van de Verenigde Staten tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, groot 20 maanden, opgelegd door de Amerikaanse Federale Districtsrechtbank Oostelijk district van Michigan bij vonnis van
25 maart 2008.
Aldus gedaan door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier en uitgesproken ter openbare zitting op 21 februari 2013.
Advies overeenkomstig artikel 30, tweede lid, van de Uitleveringswet
Aan de Minister van Justitie,
Betreft een verzoek tot uitlevering d.d. 19 september 2012 van de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika van:
[de opgeëiste persoon], hierna te noemen: “de opgeëiste persoon”,
geboren op [1960] te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de PI Nieuwegein, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
Bijgaand treft u aan twee gewaarmerkte afschriften van de uitspraak van de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, afdeling Strafrecht, locatie Utrecht, van 21 februari 2013.
Bij laatst vermelde uitspraak werd de verzochte uitlevering ter tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf groot 20 maanden, opgelegd door de Amerikaanse Federale Districtsrechtbank Oostelijk district van Michigan d.d. 28 maart 2008 toelaatbaar verklaard.
De Rechtbank Midden-Nederland, afdeling Strafrecht, locatie Utrecht adviseert u in deze gevolg te geven aan bovengenoemd verzoek tot uitlevering.
Utrecht, 21 februari 2013
Namens de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht:
mr. J. Ebbens
PROCES-VERBAAL van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Midden Nederland, afdeling Strafrecht, locatie Utrecht, enkelvoudige kamer in strafzaken, van
21 februari 2013
in de zaak tegen:
[de opgeëiste persoon], hierna te noemen: “de opgeëiste persoon”,
geboren op [1960] te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te Amersfoort,
thans verblijvende in de PI Nieuwegein, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein;
Aanwezig:
mr. , rechter, als lid van de enkelvoudige kamer,
mr. , officier van justitie
en als griffier
De rechter doet de zaak uitroepen.
In de zaal van de terechtzitting zijn verder aanwezig:
0 de opgeëiste persoon
0 de raadsman/vrouwe van de opgeëiste persoon mr.
0 een tolk in de taal, genaamd
die in handen van de rechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte aflegt zijn/haar taak als tolk naar zijn/haar geweten te zullen vervullen. Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door voornoemde tolk vertolkt.
0 De rechter spreekt de beslissing uit.
0 De rechter spreekt de beslissing uit en geeft de opgeëiste persoon kennis, dat hij daartegen binnen 14 dagen cassatie kan instellen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.