Rb. Noord-Nederland, 25-11-2015, nr. Awb 15/29
ECLI:NL:RBNNE:2015:5585
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
25-11-2015
- Zaaknummer
Awb 15/29
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:5585, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 25‑11‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
PJ 2016/14 met annotatie van E. Lutjens
USZ 2016/37 met annotatie van M.J.A.C. Driessen
Uitspraak 25‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Het pensioenoverzicht moet in zijn geheel als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden aangemerkt. De verschuiving van de pensioengerechtigde leeftijd is een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht. De inbreuk op het eigendomsrecht is bij wet voorzien en heeft een legitieme doelstelling in het algemeen belang. De verschuiving van het aanvangstijdstip van de AOW-opbouw brengt naar het oordeel van de rechtbank voor eiseres een individuele, onevenredig zware last mee. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/29
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 november 2015 in de zaak tussen
[naam eiseres] te Joure, eiseres
(gemachtigde: W.F.K. ter Hennepe),
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,
(gemachtigde: A. van der Weert).
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een pensioenoverzicht inzake de Algemene Ouderdomswet (AOW) verstrekt.
Bij besluit van 3 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen.
Ter zitting op 31 maart 2015 is met partijen de mogelijkheid besproken van verwijzing van de zaak naar een meervoudige kamer en hebben partijen toestemming gegeven voor het sluiten van het onderzoek zonder het houden van een tweede zitting indien de zaak wordt verwezen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De zaak is vervolgens na heropening van het onderzoek door de enkelvoudige kamer verwezen naar een meervoudige kamer. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek wederom gesloten.
Overwegingen
1. Op 13 juli 2014 heeft eiseres een pensioenoverzicht bij verweerder aangevraagd. Bij brief van 15 juli 2014 heeft verweerder dit pensioenoverzicht verstrekt. In dit overzicht is onder meer vermeld dat eiseres de AOW-leeftijd op 21 november 2022 bereikt en dat haar AOW-opbouw op 21 november 1972 is begonnen.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het pensioenoverzicht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de datum met ingang waarvan aan eiseres een AOW-pensioen wordt toegekend. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het pensioenoverzicht geen besluit is genomen over het recht op AOW-pensioen en de datum met ingang waarvan aan eiseres AOW-pensioen wordt toegekend. Volgens verweerder is in het pensioenoverzicht de AOW-leeftijd vermeld, omdat de opbouw van het AOW-pensioen eindigt bij het bereiken van de AOW-leeftijd en is met het vermelden van de AOW-leeftijd geen rechtsgevolg beoogd.
3. Eiseres heeft - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat het vermelden van de AOW-leeftijd in het pensioenoverzicht niet op enig rechtsgevolg is gericht. De mededeling dat eiseres op 21 november 2022 de AOW-leeftijd bereikt kan niet los worden gezien van de gehele context waarin dit besluit van verweerder is opgesteld. Er bestaat volgens eiseres immers een nauwe samenhang tussen (de aanvang van) de periode van pensioenopbouw en het moment waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN9959) en een tussenuitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 maart 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:2026).
4. Verweerder blijft bij zijn standpunt dat het pensioenoverzicht van 15 juli 2014 geen vaststelling met betrekking tot een recht op of een ingangsdatum van een AOW-pensioen bevat, maar alleen een vaststelling van verzekerde tijdvakken die bij een mogelijke pensioenvaststelling in de toekomst in aanmerking genomen zouden moeten worden.
5. De rechtbank is met de rechtbank Den Haag in haar tussenuitspraak van 7 mei 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:5321) en de rechtbank Midden-Nederland in haar uitspraak van 3 juli 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:4922) van oordeel dat een pensioenoverzicht als het onderhavige in zijn geheel moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de onder rechtsoverweging 3 genoemde uitspraak van de CRvB van 8 oktober 2010 en de uitspraak van de CRvB van 15 juli 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5147) is immers onder meer bepaald dat een beslissing van een uitvoeringsinstelling als de onderhavige, waarbij, zonder dat een concrete uitkeringssituatie zich direct aandient, een rechtsvaststelling plaatsvindt met betrekking tot de opgebouwde verzekerde tijdvakken, opgevat moet worden als een beslissing die verband houdt met het recht op een uitkering. De omstandigheid dat het bereiken van de AOW-leeftijd door eiseres thans nog een onzekere toekomstige gebeurtenis is, maakt dat niet anders. Kern van het besluit is dat de AOW-opbouw van eiseres is begonnen op 21 november 1972 en dat eiseres daardoor in ieder geval niet eerder dan 21 november 2022 de AOW-leeftijd zal bereiken. Gelet hierop is sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling, die anders dan in het bestreden besluit is aangegeven, niet kan worden gesplitst in een deel waartegen wel bezwaar en een deel waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar van eiseres daarom ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard.
6. Voorts heeft eiseres - kort samengevat - aangevoerd dat het primaire besluit van verweerder een ongeoorloofde inbreuk maakt op haar eigendomsrecht. Eiseres verwijst hierbij naar artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (Eerste Protocol). Eiseres gaat op hoofdlijnen mee in de opvatting van verweerder dat in beginsel aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol gestelde voorwaarden wordt voldaan, maar bestrijdt dat sprake is van een "fair balance" tussen het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, in dit geval eiseres. Aan eiseres wordt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd 21 maanden AOW-uitkering ontnomen. Eiseres is van mening dat het opschuiven van de AOW-leeftijd tot 21 november 2022 een voor haar onevenredige zware last ("an individual and excessive burden") met zich meebrengt.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd en de toepassing hiervan in het pensioenoverzicht geen sprake is van een ontneming van een bestaand AOW-recht of vermogensbestanddeel in strikte zin. Er is volgens verweerder dan ook geen sprake van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol. Eiseres had voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd en op de datum van het bestreden besluit geen bestaand recht op een pensioen op grond van de AOW. De toekenning van een AOW-pensioen aan eiseres is - zoals bij elk verzekerd voorval - onzeker. Dit geschiedt alleen als eiseres de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en die datum ligt nog 7,5 jaar in de toekomst. Verweerder is van mening dat onder die omstandigheden niet kan worden gezegd dat in de situatie van eiseres sprake is van een actuele, afdwingbare claim op AOW-pensioen. In dit kader verwijst verweerder naar het arrest Bladh van 10 november 2009, 46125/06, waarin het EHRM oordeelde dat de betrokkene niet geacht kon worden een legitieme verwachting te hebben gehad om een eigendomsrecht te genieten, omdat hij aanvankelijk nog niet voldeed aan de voorwaarden voor een werkloosheidsuitkering en toen hij wel aan de voorwaarde voldeed, de mogelijkheid om onder deze voorwaarde een uitkering te verkrijgen niet langer bestond.
8. De rechtbank stelt vast dat het door eiseres in het beroepschrift en ter zitting aangehaalde wetsvoorstel "Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in verband met de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd" inmiddels op 18 juni 2015 wet is geworden. Zoals eiseres onweersproken heeft gesteld, betekent dit dat de AOW-leeftijd voor eiseres niet 21 maanden, maar 24 maanden zal opschuiven en dat zij gedurende die 24 maanden in aanmerking zal komen voor een overbrugging van ongeveer 500 à 600 euro per maand.
9. In de eerste twee volzinnen van artikel 1 van het Eerste Protocol is bepaald dat iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon recht heeft op ongestoord genot van zijn eigendom ('possessions'). Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in algemene beginselen van internationaal recht.
10. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of sprake is van ontneming van eigendom als bedoeld in de tweede zin van artikel 1 van het Eerste Protocol.
11. Onder de term eigendom van artikel 1 van het Eerste Protocol worden niet alleen bestaande bezittingen verstaan, maar ook vermogensbestanddelen.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2013 en op de datum van het bestreden besluit geen bestaand recht had op een AOW-pensioen. Naar het oordeel van de rechtbank is er als gevolg van de inwerkingtreding van voornoemde wet en de toepassing hiervan in het pensioenoverzicht dan ook geen sprake van een ontneming van een dergelijk bestaand recht of vermogensbestanddeel in strikte zin.
13. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van het EHRM (zie bijvoorbeeld het arrest Jantner van 4 maart 2003, 39050/97) moeten onder eigendom niet alleen worden verstaan bestaande bezittingen of vermogensbestanddelen, maar ook aanspraken waarbij een betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd. Daarbij geldt de voorwaarde dat sprake is van een gerechtvaardigde verwachting dat op een actuele, afdwingbare claim in het voordeel van betrokkene zal worden beslist.
14. Vóór de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd met ingang van 1 januari 2013 was geruime tijd in de AOW geregeld dat de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar is. Eiseres heeft hieraan de verwachting ontleend dat de aanvangsdatum van de pensioenopbouw van 21 februari 1971 en de pensioengerechtigde leeftijd van 21 februari 2021 niet zouden wijzigen. Naar het oordeel van de rechtbank is in de situatie van eiseres sprake van een actuele afdwingbare claim op ouderdomspensioen. Dat toekenning van een AOW-pensioen aan eiseres alleen geschiedt indien zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres een gerechtvaardigde verwachting dat haar aanspraak zal worden gerealiseerd en is hiermee in de situatie van eiseres sprake van ontneming van eigendom.
15. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de in het bestreden besluit gehandhaafde toepassing van artikel 7a van de AOW voldoet aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol besloten liggende voorwaarden voor rechtvaardiging van een inmenging in het eigendomsrecht. Bij de beslechting van dit geschilpunt wordt acht geslagen op de uitleg die het EHRM in zijn rechtspraak aan artikel 1 Eerste Protocol geeft. Beoordeeld moet worden of de inmenging bij wet is voorzien. Verder dient te worden beoordeeld of de inmenging van het eigendomsrecht een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de Staat heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inmenging van het eigendomsrecht een onevenredig zware last (‘an individual and excessive burden’) moet dragen.
16. De verschuiving van de aanvangsleeftijd is in artikel 7a van de AOW opgenomen en daarmee is de inbreuk op het eigendomsrecht bij wet voorzien. Uit de wetsgeschiedenis leidt de rechtbank verder af dat de wijziging van de ingangsdatum van de AOW als doelstelling heeft een besparing op de overheidsuitgaven te realiseren en de noodzaak ook voor toekomstige generaties een solide stelsel van collectieve voorzieningen zeker te stellen. Deze doelstelling acht de rechtbank gerechtvaardigd. Dat is door eiseres ook niet betwist en derhalve tussen partijen niet in geschil. Eiseres heeft echter wel aangevoerd dat niet aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan, omdat zij door de inbreuk op haar eigendomsrecht een onevenredig zware last dient te dragen.
17. Eiseres heeft in dit kader gesteld dat er sprake zal zijn van grote financiële problemen, omdat zij wordt geconfronteerd met een 'AOW-gat' van 21 maanden (gezien de onder rechtsoverweging 8 vermelde wetswijziging dus inmiddels 24 maanden). Deze last is voor eiseres onevenredig zwaar, gezien haar omstandigheden. Het is voor haar niet mogelijk om maatregelen/voorzieningen te treffen om in te spelen op de verschuiving, gezien haar leeftijd, haar grote afstand tot de arbeidsmarkt en haar gezondheidstoestand. Eiseres heeft een aantal chronische aandoeningen die progressief van aard zijn en neemt als gevolg daarvan al geruime tijd geen deel meer aan het arbeidsproces. Om die reden heeft de echtgenoot van eiseres er destijds voor gekozen een Algemene nabestaandenwet (Anw)-hiaatverzekering af te sluiten tegen de hoogst mogelijk te verzekeren som, aldus eiseres.
18. De rechtbank is van oordeel dat in de situatie van eiseres sprake is van een onevenredig zware last. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het gaat om een betrekkelijk lange periode van 24 maanden die eiseres moet overbruggen. Daarnaast is het gezien het huidige inkomen van eiseres niet mogelijk om te sparen. Zoals door eiseres onweersproken is gesteld, maakt zij gezien haar gezondheidstoestand en haar eenzijdige en korte arbeidsverleden vrijwel geen kans op de arbeidsmarkt. Ook is het op dit moment onzeker of eiseres als zij 65 wordt in aanmerking zal komen voor bijstand zonder dat zij eerst haar eigen woning moet "opeten". Eiseres valt weliswaar onder de overbruggingsregeling, maar gelet op het bedrag van 500 à 600 euro, waarop zij - onweersproken - per maand aanspraak kan maken, bezien in het licht van de lange periode die zij moet overbruggen en gelet op de overige voornoemde omstandigheden van eiseres, is de rechtbank ook in de nieuwe situatie van eiseres van oordeel dat prake is van een "individual and excessive burden".
19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 1 van het Eerste Protocol is geschonden. Verweerder had om die reden in het geval van eiseres artikel 7a van de AOW buiten toepassing moeten laten. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal het primaire besluit in zoverre herroepen dat de aanvang van de pensioenopbouw dient te starten op 21 februari 1971 in plaats van 21 november 1972. Gelet hierop kunnen de overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden onbesproken blijven.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij is beslist dat de aanvang van de pensioenopbouw is gestart op 21 november 1972, bepaalt dat de aanvang van de pensioenopbouw start op 21 februari 1971 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.960,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Baluah, voorzitter, en mr. C.H. de Groot en mr. P.G. Wijtsma, rechters, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2015. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. De Groot.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.