Rb. Gelderland, 25-03-2014, nr. AWB-13, 5544 TUS
ECLI:NL:RBGEL:2014:2026
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
25-03-2014
- Zaaknummer
AWB-13_5544 TUS
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:2026, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 25‑03‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Toepassing bestuurlijke lus ‘AOW-gat’ De rechtbank oordeelt dat een pensioenoverzicht in zijn geheel moet worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbaar besluit. Een nieuw pensioenoverzicht naar aanleiding van de “Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd” bevat niet alleen een gewijzigde datum waarop een belanghebbende aanspraak kan maken op een AOW-pensioen, maar in ieder geval ook een rechtsvaststelling met betrekking tot het substantieel gewijzigde aanvangstijdstip van verzekering. Een pensioenoverzicht valt daarom aan te merken als een wijziging van het tijdstip waarop een toekomstige aanspraak zal ontstaan en is mitsdien gericht op rechtsgevolg. De SVB zal alsnog inhoudelijk op bezwaar moeten beslissen.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/5544
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: [naam]),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder.
Procesverloop
Op 4 februari 2013 is door eiser een aanvraag pensioenoverzicht bij verweerder ingediend. Bij besluit van 19 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder kenbaar gemaakt dat eiser gedurende de periode 27 juli 1971 tot en met 19 februari 2013 AOW-recht in Nederland heeft opgebouwd. Daarnaast is meegedeeld dat eisers AOW-leeftijd is begonnen op 27 juli 1971 en dat zijn AOW-leeftijd op [datum 2] is bereikt.
Bij brief van 9 april 2013 is naar aanleiding van het namens eiser ingediende bezwaarschrift, voorgesteld om het bezwaar aan te houden totdat de hoogste rechter uitspraak heeft gedaan over de uitleg van de wet. Bij brief van 19 april 2013 is namens eiser aangegeven dat eiser niet wenst te wachten op het oordeel van de hoogste rechter. Bij brief van 4 juli 2013 is namens eiser verweerder ingebreke gesteld en aangezegd dat na ommekomst van twee weken van de ingebrekestelling de beslissing op bezwaar zal uitblijven, verweerder voor elke dag dat te laat op het bezwaar is beslist, een dwangsom zal verbeuren. Bij besluit van 16 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 7 februari 2014 heeft eiser de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 8 oktober 2010 onder de aandacht gebracht. Bij fax van 28 februari 2014 heeft verweerder een vraagstelling van de rechtbank beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A. van der Weerd.
Overwegingen
Feiten en standpunten
Op 5 juni 2012 is het wetsvoorstel voor de “Wet verhoging AOW en Pensioenrichtleeftijd” (hierna: de Wet verhoging AOW-leeftijd) ingediend. Dit voorstel is op 21 juni 2012 door de Tweede Kamer aangenomen en op 18 juli 2012 door de Eerste Kamer. Op 18 juli 2012 is de wet gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2012, nr. 328).
De wet voorziet in een stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd. De AOW-leeftijd wordt vanaf 2013 tot en met 2019 verhoogd naar 66 jaar. In de jaren 2013 tot en met 2015 wordt de AOW-leeftijd jaarlijks met één maand verhoogd, in de periode van 2016 tot en met 2018 jaarlijks met twee maanden en in 2019 met drie maanden. In de periode van 2020 tot en met 2023 wordt de AOW-leeftijd jaarlijks met drie maanden verhoogd naar 67 jaar.
Uit de memorie van toelichting blijkt dat de verhoging van de AOW-leeftijd noodzakelijk wordt geacht om het stelsel van voorzieningen, sociale zekerheid en zorg betaalbaar te houden.
Op 11 april 2013 is tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties het Sociaal Akkoord gesloten. In dat Akkoord zijn onder meer afspraken gemaakt over een overbruggingsregeling. Op 10 juni 2013 is de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (hierna: Overbruggingsregeling) gepubliceerd in de Staatscourant (Stcr. 2013, nr. 15137).
De Overbruggingsregeling is bedoeld voor mensen met een laag inkomen die zich onvoldoende hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdverhoging en kent een inkomens- en vermogenstoets. Het inkomen waarbij recht bestaat op een overbruggingsuitkering bedraagt maximaal 200% van het wettelijk bruto minimumloon voor alleenstaanden en maximaal 300% van dit loon voor een tweepersoonshuishouden. Het vrijgelaten vermogen bedraagt € 21.139,- per persoon en dus bij een tweepersoonshuishouden € 42.278,-.
Met ingang van 1 mei 2011 is eiser functioneel leeftijdsontslag verleend vanuit zijn aanstelling als kapitein bij de Militaire Inlichtingen Dienst (MIVD). Eiser ontvangt sedertdien als oudedagsvoorziening een Uitkering Gewezen Militairen (UGM). Deze uitkering loopt door tot de leeftijd van 65 jaar. Eiser is geboren op [geboortedatum].
Ingevolge het wettelijk bepaalde in artikel 7a lid 1 sub j van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is eisers aanvangsleeftijd voor de AOW 16 jaar en zes maanden, te weten [datum 1]. Uit hetzelfde artikel volgt dat eisers pensioengerechtigde leeftijd 66 jaar en zes maanden is, te weten [datum 2]. Bij eiser is hierdoor sprake van een zogenoemd ‘AOW-gat’ van 1 jaar en zes maanden.
Er bestaan twee algemene overbruggingsregelingen voor dat ‘AOW-gat’:a. De hiervoor genoemde overbruggingsregeling van de Sociale Verzekerings Bank (SVB) waarbij de overheid een overbruggings-uitkering biedt ter hoogte van de AOW-uitkering voor mensen met een lager (pensioen)inkomen.b. De ‘versleepregeling’ van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) waarbij eigen opgebouwd pensioen wordt gebruikt om het AOW-gat te overbruggen. Deze regeling geldt ook voor militairen die de Defensieorganisatie met leeftijdsontslag hebben verlaten.
Bij (primair) besluit van 19 februari 2013 is aan eiser, op zijn verzoek, een SVB Pensioenoverzicht verstrekt. Daaruit blijkt dat eisers AOW-opbouw is begonnen op [datum 1] en dat eiser op [datum 2] zijn AOW-leeftijd bereikt. Eisers AOW-opbouw is uitgezocht tot en met 19 februari 2013. Daaruit blijkt dat eiser van [datum 1] tot en met 19 februari 2013 verzekerd is geweest en tot en met 19 februari 2013 84% van het AOW-pensioen heeft opgebouwd.
Verweerder stelt dat geen besluit is genomen over het AOW-pensioen zelf en daarmee ook niet over de ingangsdatum van het AOW-pensioen. Het pensioenoverzicht vermeldt de AOW-leeftijd, omdat de opbouw van het AOW-pensioen eindigt bij het bereiken van de AOW-leeftijd. Het vermelden van de AOW-leeftijd heeft volgens verweerder geen rechtsgevolg, omdat eiser de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op ouderdomspensioen. Verweerder mag - dwingendrechtelijk voorgeschreven - geen rekening houden met verzekerde of niet-verzekerde tijdvakken die liggen vóór de aanvangsleeftijd die voor een persoon geldt. Alle gronden van bezwaar zijn gericht op de ingangsdatum van eisers AOW-pensioen. Verweerder meent dat daarover geen besluit is genomen. Om die reden is verweerder niet ingegaan op eisers bezwaargronden.
Eiser betwist, onder verwijzing naar zijn gronden in bezwaar, dat verweerders besluit geen rechtgevolg zou hebben nu in het (primaire) besluit is meegedeeld dat eiser de AOW-leeftijd bereikt op [datum 2]. Deze mededeling kan niet los worden gezien van de gehele context waarin de beschikking van verweerder is opgesteld. Eiser merkt terzijde op dat verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Eiser bestrijdt de gewijzigde aanvangsdatum van de (maximaal) 50 jaar durende verzekeringsopbouw. Volgens eiser moet die worden gesteld op [datum 3] en niet [datum 1]. Ten onrechte is eiser niet gehoord. Ter zitting heeft eiser zijn standpunt nader toegelicht en daarbij benadrukt dat hij niet in de positie verkeerd dat hij in de komende jaren het ‘AOW-gat’ nog kan sparen.Anders dan in de sector Rijk - Zorg en bij ‘politieke ambtsdragers’ heeft de minister van defensie nagelaten een meer passende regeling met de vakbonden af te spreken, aldus eiser.Eisers gemachtigde heeft ter zitting onder meer gewezen op de financiële schade voor eiser als gevolg van het AOW-gat. Het gemis aan AOW-uitkering bedraagt voor eiser € 13.948,- en daarnaast zal eiser aan loon- en inkomstenbelasting per jaar € 9.490,- verschuldigd zijn, die hij niet hoefde te betalen als eiser zijn AOW-uitkering zou ontvangen vanaf de 65ste verjaardag.
Verweerder meent dat aan eiser een pensioenoverzicht is afgegeven inhoudende een rechtsvaststelling met betrekking tot de toekomstige aanspraken van eiser. In dit besluit is de datum van de pensioenleeftijd van eiser genoemd om tot uitdrukking te brengen vanaf welke datum onderzocht is of eiser verzekerd is voor de AOW. Met het noemen van de pensioendatum is volgens verweerder geen rechtsgevolg beoogd. Verweerder meent dan ook dat dit onderdeel van de beschikking niet appellabel is. Nu de bezwaren van eiser zich uitsluitend tegen de ingangsdatum van het AOW-pensioen zijn gericht, terwijl de bezwaren niet inhoudelijk gericht waren tegen het oordeel van verweerder dat eiser over de volledige onderzochte periode verzekerd is voor de AOW, was voor verweerder duidelijk dat de bezwaren van eiser kennelijk ongegrond waren en de redelijkerwijs geen twijfel was voor die conclusie. Daarom is eiser niet gehoord.
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht en daarbij onder meer aangegeven dat de ingangsdatum van verzekeringstijdvak weliswaar is verschoven en dat dit feit als een inbreuk op het eigendomsrecht, als bedoeld in het Eerste Protocol EVRM, kan worden gezien, maar de inbreuk kan pas worden bepaald op het moment dat de AOW-uitkering zal worden toegekend.
Beoordeling
Anders dan door verweerder is betoogd overweegt de rechtbank dat verweerders besluit van 19 februari 2013 in zijn geheel moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onder verwijzing naar de door eiser aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:VRvB:2010:BN9959) moet een beslissing van een uitvoeringsinstelling als de onderhavige, waarbij, zonder dat een concrete uitkeringssituatie zich direct aandient, een rechtsvaststelling plaatsvindt ten aanzien van het al dan niet verzekerd zijn voor de de volksverzekeringen, opgevat worden als een beslissing die verband houdt met het recht op een uitkering.
Verweerders besluit bevat niet alleen een gewijzigde datum waarop eiser aanspraak kan maken op een AOW-uitkering ([datum 2]), maar is in ieder geval ook een rechtsvaststelling met betrekking tot het substantieel gewijzigde aanvangstijdstip van verzekering (([datum 1] in plaats van [datum 3]). Verweerders besluit valt daarom aan te merken als een wijziging van het tijdstip waarop een toekomstige aanspraak zal ontstaan en is mitsdien gericht op rechtgevolg.
Verweerder heeft ten onrechte eisers bezwaar afgedaan als zijnde geheel gericht tegen de ingangsdatum van AOW-uitkering en daarom kennelijk ongegrond geacht. Eiser is bovendien naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet door verweerder gehoord.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder alsnog inhoudelijk ingaan op alle bezwaargronden.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van H. de Groot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesprokenop:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.