In de beschikking wordt per abuis gesproken over een geldbedrag van € 1.850,--.
HR, 24-01-2012, nr. S 10/04979 B
ECLI:NL:HR:2012:BU5266
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-01-2012
- Zaaknummer
S 10/04979 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BU5266
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU5266, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑01‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU5266
ECLI:NL:HR:2012:BU5266, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU5266
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2012/98
Conclusie 24‑01‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
Bij beschikking van 24 augustus 2010 heeft de Rechtbank te Utrecht het beklag van klager, strekkende tot teruggave van een geldbedrag van € 1.815,-- 1., niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 10/04979B en 10/03383. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens klager heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Alvorens ik tot de bespreking van het middel overga, merk ik met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep het volgende op. Op grond van art. 552d, eerste lid, Sv dient een beschikking ex art. 552a of art. 552b Sv onverwijld aan de klager te worden betekend. Het tweede lid van genoemde bepaling houdt in dat beroep in cassatie door de klager binnen veertien dagen na de betekening van de beschikking kan worden ingesteld. Uit de stukken blijkt dat het cassatieberoep is ingesteld op 27 augustus 2010, terwijl de bestreden beschikking eerst op 8 september 2010 aan de klager is betekend. Dit brengt mee dat het cassatieberoep is ingesteld voordat de termijn als bedoeld in art. 552d, tweede lid, Sv een aanvang had genomen, en het cassatieberoep derhalve niet binnen genoemde termijn is ingesteld. Die omstandigheid staat er niet aan in de weg klager in het cassatieberoep te ontvangen. Dat was al het geval toen een beschikking als de onderhavige niet in het openbaar werd uitgesproken2. maar geldt zeker nu een dergelijke beschikking, zoals in casu ook is geschied, in het openbaar wordt uitgesproken en het dus voor de hand ligt dat de belanghebbende reeds vóór de betekening van de beschikking van de inhoud daarvan op de hoogte kan raken.
5.
Het middel komt op tegen de beslissing van de Rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.
6.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat de Rechtbank door aan haar oordeel omtrent de niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag te leggen dat in de onderliggende strafzaak reeds over het inbeslaggenomen geldbedrag is beslist, eraan is voorbij gegaan dat het klaagschrift in de onderhavige zaak niet is ingediend door de beslagene, maar door klager, die stelt rechthebbende te zijn op het geldbedrag. Volgens de steller van het middel is — nu de beslissing tot verbeurdverklaring in de strafzaak van [betrokkene 1] nog niet onherroepelijk is — sprake van voortduring van het beslag, en staat op grond van art. 552a Sv voor een rechthebbende beklag open. Nu voorts het klaagschrift tijdig is ingediend had de Rechtbank dienen te beoordelen of klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.
Klager heeft bij klaagschrift — als bedoeld in art. 552a Sv — van 13 april 2010 aan de Rechtbank verzocht om teruggave van een op 4 september 20093. onder een derde ([betrokkene 1]) inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.815,-, van welk bedrag klager stelt rechthebbende te zijn. De Rechtbank heeft bij de bestreden beschikking het beklag van klager niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat in de onderliggende strafzaak reeds over het inbeslaggenomen geldbedrag is beslist, bestaande in verbeurdverklaring van genoemd geldbedrag door zowel de Rechtbank als het Hof.
8.
De onderliggende strafzaak waarover de Rechtbank spreekt betreft de met de onderhavige beklagzaak samenhangende zaak [betrokkene 1] (10/03383). In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest waarbij het voorwerp waarop het beklag betrekking heeft, verbeurd is verklaard. Die omstandigheid brengt mee dat genoemd arrest en dus de verbeurdverklaring van het geldbedrag nog niet onherroepelijk is geworden. Dan is er geen beletsel voor een belanghebbende anders dan de veroordeelde om op de voet van art. 552a Sv om teruggave van het voorwerp te verzoeken.4. Zou dit anders zijn dan zou een belanghebbende, niet zijnde de veroordeelde, niet om teruggave van het ten laste van hem inbeslaggenomen voorwerp kunnen vragen zolang de rechterlijke uitspraak houdende verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp niet in kracht van gewijsde is gegaan. Dat lijkt met redelijke wetstoepassing5. niet wel verenigbaar.6.
9.
De Rechtbank heeft klager dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.
10.
Het middel slaagt.
11.
Indien de Hoge Raad het cassatieberoep in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak verwerpt, dan wel de zaak ondanks vernietiging zelf kan afdoen, dan is sprake van een in de cassatiefase van de beklagzaak onherroepelijk geworden arrest waarbij de verbeurdverklaring van het geldbedrag is uitgesproken, en dient het klaagschrift in de onderhavige zaak te worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv.7. De Hoge Raad zal de bestreden beschikking in dat geval (eveneens) dienen te vernietigen en de zaak voor verdere afdoening en behandeling dienen te verwijzen naar het ingevolge het tweede lid van art. 552b Sv bevoegde gerecht.
12.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de bestreden beschikking zou dienen te worden vernietigd.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en primair tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's Hertogenbosch teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan, subsidiair tot verwijzing van de zaak naar het ingevolge het tweede lid van art. 552b Sv bevoegde gerecht teneinde op het als beklag op de voet van art. 552b Sv op te vatten klaagschrift te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑01‑2012
Vgl. HR 14 oktober 1975, NJ 1976, 150 t.a.v. een beschikking betreffende een bezwaarschrift tegen de dagvaarding.
De Rechtbank spreekt over een op 19 augustus 2009 onder de broer van klager ([betrokkene 1]) gelegd beslag. De ‘kennisgeving van inbeslagneming’ vermeldt eveneens als datum van inbeslagneming 19 augustus 2009.
Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 5.4 op art. 552a (suppl. 135, juni 2003).
Dit argument werd ook ingeroepen in HR 10 maart 1992, NJ 1992, 627, m.nt. ThWvV ter onderbouwing van het oordeel dat een verdachte tijdens een tegen hem aanhangige strafzaak niettemin op de voet van art. 552a Sv kan opkomen tegen de inbeslagneming van voorwerpen voor zover niet verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer.
Dat de Rechtbank het klaagschrift niet heeft opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv, is gelet op het niet onherroepelijk zijn van het arrest waarbij de beslissing tot verbeurdverklaring is gegeven, een juist oordeel; vgl. HR 19 april 2011, LJN BM0781, NJ 2011, 195, rov. 3.3 en HR 15 mei 2001, LJN AB1599.
HR 19 april 2011, LJN BM0781, NJ 2011, 195, rov. 3.4.
Uitspraak 24‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, art. 552a en 552b Sv. Casus: de Rb heeft klaagster n-o verklaard omdat het geldbedrag in de strafzaak tegen X reeds verbeurdverklaard is. Het is de HR ambtshalve bekend dat deze strafzaak thans onherroepelijk is. HR herhaalt HR NJ 1994/263. In casu is de strafzaak (10/03383) in de cassatiefase van het beslag onherroepelijk geworden. Ook dan heeft te gelden dat het klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift ex art. 552b Sv. De HR vernietigt de beschikking en zendt de stukken naar het Hof.
24 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/04979 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 24 augustus 2010, nummer RK 10/552, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en primair tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan, subsidiair tot verwijzing van de zaak naar het ingevolge het tweede lid van art. 552b Sv bevoegde gerecht teneinde op het als beklag op de voet van art. 552b Sv op te vatten klaagschrift te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klager door de Rechtbank in zijn beklag.
2.2. Bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingekomen ter griffie van de Rechtbank te Utrecht op 13 april 2010, heeft de klager om teruggave verzocht van een op (de Hoge Raad leest) 19 augustus 2009 onder een derde ([betrokkene 1]) inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.815,-, daartoe stellende dat dat geld hem toebehoort. De Rechtbank heeft de klager bij de bestreden beschikking in dat beklag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het geldbedrag bij vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 29 december 2009 in de strafzaak tegen [betrokkene 1] reeds is verbeurdverklaard.
Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, op het tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep bij arrest van 5 juli 2010 voornoemd geldbedrag wederom heeft verbeurdverklaard. Het tegen dat arrest ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad bij arrest van 24 januari 2012 verworpen. Het arrest van het Hof van 5 juli 2010 is daardoor onherroepelijk geworden.
2.3. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat, indien het gerecht dat bevoegd is tot afdoening van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, constateert dat sedert de indiening daarvan de desbetreffende voorwerpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing zijn verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer, dit klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. Indien evenbedoeld gerecht, gelet op het tweede lid van dat artikel, niet bevoegd is tot behandeling van het aldus opgevatte klaagschrift dient het te bepalen dat de griffier de stukken zal zenden naar het tot die behandeling wel bevoegde gerecht (vgl. HR 23 november 1993, NJ 1994/263).
2.4. In dit geval is de verbeurdverklaring van het geldbedrag eerst in de cassatiefase van de beklagzaak onherroepelijk geworden. Ook in dat geval moet het klaagschrift worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden beschikking, de stukken doen zenden naar het ingevolge het tweede lid van art. 552b Sv bevoegde gerecht.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat de stukken ter verdere behandeling en afdoening zullen worden gezonden naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2012.