Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/48
48 Het rechtszekerheidsbeginsel
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS577794:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EU 16 juli 2009, C-427/07, ECLI:EU:C:2009:457 (Commissie/Ierland), r.o. 54 met verwijzing naar rechtspraak.
HvJ EU 14 maart 2006, C-177/04, ECLI:EU:C:2006:173 (Commissie/Frankrijk); HvJ EU 16 juli 2009, C-427/07, ECLI:EU:C:2009:457 (Commissie/Ierland), r.o. 55. NB: het begrip ‘particulier’ in Europeesrechtelijke zin is veel ruimer dan in het Nederlandse civiele recht gebruikelijk is: het omvat naast burgers ook bedrijven (met of zonder rechtspersoonlijkheid naar nationaal recht) en belangengroeperingen. Hieronder vallen niet (decentrale) overheden en instellingen; Freudenthal & Van Ooik 2007, p. 46.
HvJ EU 15 december 1987, C-325/85, EU:C:1987:546 (Ierland/Commissie), r.o. 18. Zie ook Conclusie A-G Campos inzake HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C-57/ 15, AMI 2016/2, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (United Video Properties/Telenet), sub 61.
HvJ EU 16 juli 2009, C-427/07, ECLI:EU:C:2009:457 (Commissie/Ierland).
HvJ EU 16 juli 2009, C-427/07, ECLI:EU:C:2009:457 (Commissie/Ierland), r.o. 92- 94.
HvJ EU 16 juli 2009, C-427/07, ECLI:EU:C:2009:457 (Commissie/Ierland), r.o. 36.
HvJ EU 16 juli 2009, C-427/07, ECLI:EU:C:2009:457 (Commissie/Ierland), r.o. 58.
HvJ EU 16 juli 2009, C-427/07, ECLI:EU:C:2009:457 (Commissie/Ierland), r.o. 55.
Zie ook Jans, Prechal & Widdershoven 2015, p. 374.
Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU vereist de omzetting van een richtlijn in nationaal recht niet noodzakelijkerwijs dat de bepalingen ervan formeel en letterlijk in een uitdrukkelijke en specifieke wettelijke (of bestuursrechtelijke) bepaling worden overgenomen. Een algemene juridische context volstaat wanneer deze daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn op voldoende duidelijke en nauwkeurige wijze verzekert.1 Wanneer een richtlijn echter rechten toekent of plichten oplegt aan ondernemingen of burgers dan worden er in verband met het beginsel van rechtszekerheid hoge eisen gesteld aan de duidelijkheid en kenbaarheid van de nationale bepalingen die dienen ter omzetting van de richtlijn. Het HvJ EU heeft verduidelijkt dat een dergelijke richtlijn in dat geval moet worden uitgevoerd ‘met een onbetwistbaar dwingende kracht en met de specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan het vereiste van rechtszekerheid, dat, indien een richtlijn rechten voor particulieren in het leven roept, verlangt dat de begunstigden hun rechten in volle omvang kunnen kennen’.2
De Handhavingsrichtlijn is een richtlijn die rechten en plichten toekent aan burgers en ondernemingen. Aldus gelden ook ten aanzien van de omzetting van (bepalingen van) de Handhavingsrichtlijn de (hoge) eisen van dwingende kracht, specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid. Daar komt bij, dat de richtlijn een regeling bevat die financiële consequenties kan hebben voor burgers en ondernemingen (art. 14 IE- Handhavingsrichtlijn). In dat geval is de rechtszekerheid in het bijzonder een dwingend vereiste, ‘teneinde de belanghebbenden in staat te stellen de omvang van hun verplichtingen nauwkeurig te kennen’.3 In verschillende arresten heeft het HvJ EU verduidelijkt wanneer sprake is van een met het rechtszekerheidsbeginsel strijdige nationale regeling. Het HvJ EU achtte hiermee in strijd regelingen op grond waarvan de verliezende partij alle kosten van de wederpartij moet dragen, zonder dat door een wettelijk maximum wordt verzekerd dat de rechtsbescherming niet buitensporig kostbaar is en zonder dat een redelijke voorspelbaarheid wordt gewaarborgd ten aanzien van zowel het bestaan als de omvang van de kosten van de procedure.
Zo heeft het HvJ EU in het arrest Commissie/Ierland geoordeeld dat een nationale bepaling op grond waarvan rechters de mogelijkheid hebben ervan af te zien de in het ongelijk gestelde partij in de kosten te verwijzen en de andere partij in de kosten kunnen verwijzen slechts een rechterlijke praktijk vormen.4 Volgens het HvJ EU kan een dergelijke praktijk, die naar haar aard onzeker is, niet voldoen aan de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid die worden gesteld aan een geldige uitvoering van de bepaling in de Richtlijn Milieueffectbeoordeling, die voorschrijft dat procedures niet buitensporig kostbaar mogen zijn.5
In de zaak Commissie/VK – wederom over het begrip ‘niet buitensporig kostbaar’ van de Richtlijn Milieueffectbeoordeling – overwoog het HvJ EU dat het voorgaande niet betekent dat elke rechterlijke praktijk een onzeker karakter heeft en van nature niet aan de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid kan voldoen.6 De litigieuze, in de rechtspraak ontwikkelde regeling tot beperking van de kosten kon echter volgens het Hof de verzoekende partij geen redelijke voorspelbaarheid waarborgen ten aanzien van zowel het bestaan als de omvang van de kosten van de procedure. Dat achtte het Hof met name kwalijk, daar ‘deze voorspelbaarheid des te noodzakelijker [lijkt] gelet op het feit dat gerechtelijke procedures in het Verenigd Koninkrijk – zoals deze lidstaat erkent – hoge advocatenhonoraria met zich brengen’.7 Aangezien niet is gebleken dat de rechter krachtens een rechtsregel gehouden is te verzekeren dat de procedure voor de verzoekende partij geen buitensporig karakter heeft, kwam het Hof tot het oordeel dat geen sprake is van een voldoende nauwkeurige en duidelijke uitvoering.8 Deze uitspraak heeft in Engeland mede aanleiding gegeven om cost caps te introduceren in procedures die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen.9
In de hoofdstukken 5, 6 en 8 zal het onderzoek worden gedaan dat nodig is om vast te stellen in hoeverre de Nederlandse implementatie, uitleg en toepassing van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn voldoen aan het beginsel van rechtszekerheid.