Procestaal: Engels.
HvJ EG, 16-07-2009, nr. C-427/07
ECLI:EU:C:2009:457
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
16-07-2009
- Magistraten
C.W.A. Timmermans, J.-C. Bonichot, K. Schiemann, J. Makarczyk, C. Toader
- Zaaknummer
C-427/07
- LJN
BJ3746
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2009:457, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 16‑07‑2009
Uitspraak 16‑07‑2009
C.W.A. Timmermans, J.-C. Bonichot, K. Schiemann, J. Makarczyk, C. Toader
Partij(en)
In zaak C-427/07,*
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 14 september 2007,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Recchia, P. Oliver en J.-B. Laignelot als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Ierland, vertegenwoordigd door D. O'Hagan als gemachtigde, bijgestaan door M. Collins, SC, en D. McGrath, BL, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerder,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-C. Bonichot, K. Schiemann, J. Makarczyk (rapporteur) en C. Toader, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 november 2008,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 januari 2009,
het navolgende
Arrest
1
De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat Ierland:
- —
door niet overeenkomstig de artikelen 2, lid 1, en 4, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 (PB L 73, blz. 5; hierna: ‘richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11’), alle maatregelen te treffen die nodig zijn om te verzekeren dat, vóórdat een vergunning wordt verleend, de projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, in de categorie aanleg van wegen, bedoeld in punt 10, sub e, van bijlage II bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, aan een vergunningsprocedure en een beoordeling van hun effecten worden onderworpen volgens de artikelen 5 tot en met 10 van deze richtlijn, en
- —
door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 3, leden 1 en 3 tot en met 7, en 4, leden 1 tot en met 6, van richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 156, blz. 17), of door althans de Commissie niet tijdig van deze bepalingen in kennis te stellen,
de krachtens richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, en artikel 6 van richtlijn 2003/35 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
Richtlijn 2003/35
2
Artikel 1 van richtlijn 2003/35 bepaalt:
‘Deze richtlijn heeft ten doel bij te dragen tot de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Aarhus [betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden], in het bijzonder door:
- a)
te voorzien in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu;
- b)
de inspraak van het publiek te verbeteren en in de richtlijnen 85/337[…] en 96/61/EG bepalingen betreffende toegang tot de rechter op te nemen.’
3
Artikel 6 van richtlijn 2003/35 luidt:
‘De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 25 juni 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.’
Richtlijn 85/337
4
Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij artikel 3, punt 1, van richtlijn 2003/35, dient te worden verstaan onder:
‘[…]
‘publiek’: één of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en, in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen;
‘betrokken publiek’: het publiek dat gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van of belanghebbende is bij de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures; voor de toepassing van deze omschrijving worden niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten en voldoen aan de eisen van nationaal recht, geacht belanghebbende te zijn’.
5
Artikel 2, leden 1 en 3, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij artikel 3, punt 3, van richtlijn 2003/35, bepaalt:
- ‘1.
De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te verzekeren dat een vergunning vereist is voor projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, onder meer gezien hun aard, omvang of ligging, en een beoordeling van hun effecten moet plaatsvinden alvorens een vergunning wordt verleend. Deze projecten worden omschreven in artikel 4.
[…]
- 3.
Onverminderd de bepalingen van artikel 7, kunnen de lidstaten in uitzonderlijke gevallen voor een welbepaald project gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de bepalingen van deze richtlijn.
In dit geval:
- a)
gaan de lidstaten na of er geen andere vorm van beoordeling geschikt is;
- b)
stellen zij de gegevens die zijn verzameld door andere vormen van beoordeling zoals bedoeld sub a, alsmede de gegevens over en de redenen van de vrijstelling ter beschikking van het betrokken publiek.
[…]’
6
Artikel 4 van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, luidt:
‘1.
Onder voorbehoud van artikel 2, lid 3, worden de in bijlage I genoemde projecten onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.
Onder voorbehoud van artikel 2, lid 3, bepalen de lidstaten voor de in bijlage II genoemde projecten:
- a)
door middel van een onderzoek per geval,
of
- b)
aan de hand van door de lidstaten vastgestelde drempelwaarden of criteria,
of het project al dan niet moet worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.
De lidstaten kunnen besluiten om beide sub a en b genoemde procedures toe te passen.
3.
Bij het onderzoek per geval of bij de vaststelling van drempelwaarden of criteria bij de toepassing van lid 2 moet met de relevante selectiecriteria van bijlage III rekening worden gehouden.
4.
De lidstaten zorgen ervoor dat de overeenkomstig lid 2 door de bevoegde instanties verrichte bepalingen ter beschikking van het publiek worden gesteld.’
7
Artikel 5 van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, bepaalt:
- ‘1.
Bij projecten die krachtens artikel 4 moeten worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10, treffen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de opdrachtgever in passende vorm de in bijlage IV bedoelde informatie verstrekt, voor zover:
- a)
de lidstaten deze informatie van belang achten in een bepaald stadium van de vergunningsprocedure en voor de specifieke kenmerken van een bepaald project of projecttype en van de milieuaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed;
- b)
de lidstaten, onder meer op grond van de bestaande kennis en beoordelingsmethoden, menen dat redelijkerwijs van een opdrachtgever mag worden verlangd dat hij die informatie verzamelt.
[…]
- 3.
De informatie die de opdrachtgever overeenkomstig lid 1 moet verstrekken, moet ten minste het volgende bevatten:
- —
een beschrijving van het project met informatie over vestigingsplaats, ontwerp en omvang van het project;
- —
een beschrijving van de beoogde maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen;
- —
de nodige gegevens om de voornaamste milieueffecten die het project vermoedelijk zal hebben, te kunnen bepalen en beoordelen;
- —
een schets van de voornaamste alternatieven die de opdrachtgever heeft onderzocht, met opgave van de voornaamste motieven voor zijn keuze, met inachtneming van de milieueffecten;
- —
een niet-technische samenvatting van de in de vorige streepjes bedoelde gegevens.
[…]’
8
Artikel 6, leden 2 tot en met 6, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij artikel 3, punt 4, van richtlijn 2003/35, luidt:
- ‘2.
Het publiek wordt door openbare kennisgevingen of op een andere passende wijze, bijvoorbeeld met elektronische middelen, indien beschikbaar in een vroeg stadium van de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures en uiterlijk zodra redelijkerwijs informatie kan worden verstrekt in kennis gesteld van het volgende:
- a)
de aanvraag om een vergunning;
- b)
het feit dat het project aan een milieueffectbeoordelingsprocedure is onderworpen en, voor zover relevant, het feit dat artikel 7 van toepassing is;
- c)
nadere gegevens betreffende de bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor de besluitvorming, die waarbij relevante informatie kan worden verkregen, die waaraan opmerkingen of vragen kunnen worden voorgelegd en nadere gegevens betreffende de termijnen voor het toezenden van opmerkingen of vragen;
- d)
de aard van de eventuele besluiten of, indien van toepassing, van het ontwerp-besluit;
- e)
een indicatie van de beschikbaarheid van de ingevolge artikel 5 verzamelde informatie;
- f)
tijd, plaats en wijze van verstrekking van de relevante informatie;
- g)
nadere gegevens inzake de regelingen voor inspraak die ingevolge lid 5 zijn vastgesteld.
- 3.
De lidstaten zorgen ervoor dat het volgende binnen een redelijke termijn ter beschikking van het betrokken publiek wordt gesteld:
- a)
de ingevolge artikel 5 verzamelde informatie;
- b)
in overeenstemming met de nationale wetgeving, de voornaamste rapporten en adviezen die aan de bevoegde instanties zijn uitgebracht op het tijdstip waarop het betrokken publiek wordt geïnformeerd in overeenstemming met lid 2;
- c)
overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie […], andere informatie dan de in lid 2 bedoelde die relevant is voor het besluit overeenkomstig artikel 8 en die pas beschikbaar wordt nadat het betrokken publiek overeenkomstig lid 2 is geïnformeerd.
- 4.
Het betrokken publiek dient in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak in de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures te krijgen en heeft daartoe het recht, wanneer alle opties open zijn, opmerkingen en meningen kenbaar te maken aan de bevoegde instantie(s) voordat het besluit over de vergunningsaanvraag wordt genomen.
- 5.
De nadere regelingen voor het informeren van het publiek (bijvoorbeeld met aanplakbiljetten binnen een bepaalde omtrek of publicatie in plaatselijke kranten) en de raadpleging van het betrokken publiek (bijvoorbeeld schriftelijk of met een openbare enquête) worden bepaald door de lidstaten.
- 6.
Er wordt voor de onderscheidene fasen in redelijke termijnen voorzien, die toereikend zijn voor de voorlichting van het publiek en, voor het betrokken publiek, voor doeltreffende voorbereiding op en inspraak in het milieubesluitvormingsproces overeenkomstig dit artikel.’
9
Artikel 7 van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij artikel 3, punt 5, van richtlijn 2003/35, bepaalt:
- ‘1.
Wanneer een lidstaat constateert dat een project vermoedelijk aanzienlijke milieueffecten zal hebben in een andere lidstaat of wanneer een lidstaat waarvan het milieu vermoedelijk aanzienlijke effecten zal ondervinden, hierom verzoekt, doet de lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren, de andere lidstaat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk wanneer hij zijn eigen publiek informeert, onder meer toekomen:
- a)
een beschrijving van het project, met alle beschikbare informatie over het mogelijke grensoverschrijdende effect ervan;
- b)
informatie over de aard van de beslissing die kan worden genomen,
en geeft hij de andere lidstaat een redelijke termijn om kenbaar te maken of hij wenst deel te nemen aan de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures; tevens kan hij de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie verstrekken.
- 2.
Wanneer een lidstaat die krachtens lid 1 informatie ontvangt, aangeeft dat hij voornemens is aan de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures deel te nemen, dient de lidstaat op het grondgebied waarvan het project zal worden uitgevoerd, voor zover hij dit nog niet heeft gedaan, de betrokken lidstaat de informatie toe te sturen die krachtens artikel 6, lid 2, verstrekt en krachtens artikel 6, lid 3, sub a en b, ter beschikking gesteld moet worden.
[…]
- 5.
De nadere regelingen voor de uitvoering van dit artikel kunnen worden bepaald door de betrokken lidstaten en bieden het betrokken publiek op het grondgebied van de getroffen lidstaat reële mogelijkheden tot inspraak bij de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures betreffende het project.’
10
In artikel 9 van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij artikel 3, punt 6, van richtlijn 2003/35, wordt bepaald:
- ‘1.
Wanneer een beslissing over het verlenen of weigeren van een vergunning is genomen, brengen de bevoegde instanties het betrokken publiek overeenkomstig de toepasselijke procedures op de hoogte en stellen zij de volgende informatie ter beschikking van het publiek:
- —
de inhoud van de beslissing en de eventuele voorwaarden die daaraan zijn verbonden;
- —
na bestudering van de bezorgdheid en meningen van het betrokken publiek, de voornaamste redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd, met inbegrip van informatie over de inspraakprocedure;
- —
indien nodig, een beschrijving van de voornaamste maatregelen om aanzienlijke schadelijke effecten te voorkomen, te beperken en zo mogelijk te verhelpen.
- 2.
De bevoegde instantie of instanties brengen elke lidstaat die overeenkomstig artikel 7 is geraadpleegd, op de hoogte en doen hem de in lid 1 vermelde informatie toekomen.
De geraadpleegde lidstaten zorgen ervoor dat die informatie op een geschikte wijze ter beschikking wordt gesteld van het betrokken publiek op hun grondgebied.’
11
Artikel 10 bis van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, bepaalt:
‘De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek die:
- a)
een voldoende belang hebben, dan wel
- b)
stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt,
in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen betreffende de inspraak van het publiek van deze richtlijn aan te vechten.
De lidstaten bepalen in welk stadium de besluiten, handelingen of nalatigheden kunnen worden aangevochten.
Wat een voldoende belang dan wel een inbreuk op een recht vormt, wordt bepaald door de lidstaten in het licht van de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen. Te dien einde wordt het belang van een niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de vereisten van artikel 1, lid 2, geacht voldoende te zijn in de zin van punt a van dit artikel. Tevens worden die organisaties geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van punt b van dit artikel.
De bepalingen van dit artikel sluiten een toetsingsprocedure in eerste instantie bij een bestuursrechtelijke instantie niet uit en doen niet af aan de eis dat de bestuursrechtelijke toetsingsprocedures doorlopen moeten zijn alvorens beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht.
Een dergelijke procedure moet eerlijk, billijk en snel zijn en mag niet buitensporig kostbaar zijn.
Ter verhoging van de effectiviteit van het bepaalde in dit artikel dragen de lidstaten er zorg voor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over toegang tot beroepsprocedures bij bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties.’
12
Bijlage II bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, somt de projecten op die zijn bedoeld in artikel 4, lid 2, van deze gewijzigde richtlijn. Punt 10, sub e, van deze bijlage vermeldt, onder het opschrift ‘Infrastructuurprojecten’, de aanleg van wegen, havens en haveninstallaties, met inbegrip van visserijhavens (niet onder bijlage I vallende projecten).
Richtlijn 96/61/EG
13
Overeenkomstig artikel 2, punten 13 en 14, van richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257, blz. 26), zoals gewijzigd bij artikel 4, punt 1, van richtlijn 2003/35, dient te worden verstaan onder:
- ‘13)
‘publiek’: één of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen;
- 14)
‘betrokken publiek’: publiek dat gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van of belanghebbende is bij de besluitvorming over de afgifte of de bijstelling van een vergunning of van vergunningsvoorwaarden; in de zin van deze omschrijving worden niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten en aan de eisen van nationaal recht voldoen, geacht belanghebbende te zijn’.
14
In artikel 15, leden 1 en 5, van richtlijn 96/61, zoals gewijzigd bij artikel 4, punt 3, van richtlijn 2003/35, wordt bepaald:
- ‘1.
De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt bij de besluitvormingsprocedure voor
- —
de afgifte van een vergunning voor nieuwe installaties;
- —
de afgifte van een vergunning voor een belangrijke wijziging in de exploitatie van een installatie;
- —
de bijstelling van een vergunning of van vergunningsvoorwaarden voor een installatie overeenkomstig artikel 13, lid 2, eerste streepje.
De procedure van bijlage V is voor deze inspraak van toepassing.
[…]
- 5.
Wanneer een besluit is genomen, stelt de bevoegde autoriteit het publiek volgens de passende procedures hiervan in kennis en stelt zij het publiek de volgende informatie ter beschikking:
- a)
de inhoud van het besluit, waaronder een afschrift van de vergunning en van alle voorwaarden en eventuele latere bijstellingen, en,
- b)
na bestudering van de bezorgdheid en meningen van het betrokken publiek, de redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd, met inbegrip van informatie over de inspraakprocedure.’
15
Artikel 15 bis van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van richtlijn 2003/35, bepaalt:
‘De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek die:
- a)
een voldoende belang hebben, dan wel
- b)
stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt,
in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen betreffende de inspraak van het publiek van deze richtlijn aan te vechten.
De lidstaten bepalen in welk stadium de besluiten, handelingen of nalatigheden kunnen worden aangevochten.
Wat een voldoende belang dan wel een inbreuk op een recht vormt, wordt bepaald door de lidstaten in het licht van de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen. Te dien einde wordt het belang van een niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de vereisten van artikel 2, punt 14, geacht te voldoen aan punt a van dit artikel. Tevens worden die organisaties geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van punt b van dit artikel.
De bepalingen van dit artikel sluiten een toetsingsprocedure in eerste instantie bij een bestuursrechtelijke instantie niet uit en doen niet af aan de eis dat de bestuursrechtelijke toetsingsprocedures doorlopen moeten zijn alvorens beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht.
Een dergelijke procedure moet eerlijk, billijk en snel zijn en mag niet buitensporig kostbaar zijn.
Ter verhoging van de effectiviteit van het bepaalde in dit artikel dragen de lidstaten er zorg voor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over toegang tot beroepsprocedures bij bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties.’
Nationale regeling
16
Volgens Section 176 van de Public Act no 30/2000, Planning and Development Act, 2000 (Ierse wet nr. 30/2000 van 2000 inzake ruimtelijke ordening en ontwikkeling), zoals gewijzigd bij de Public Act no 27/2006, Planning and Development (Strategic Infrastructure) Act, 2006, Order 2006, S. I. no 525/2006 [Ierse wet nr. 27/2006 van 2006 inzake ruimtelijke ordening en ontwikkeling (strategische infrastructuur), verordening van 2006, S. I. nr. 525/2006; hierna: ‘PDA’] juncto bijlage 5 bij de Planning and Development Regulations 2001, S. I. no 600/2001 (Ierse verordeningen van 2001 inzake ruimtelijke ordening en ontwikkeling, S. I. nr. 600/2001) zijn voor bepaalde projecten een milieueffectrapportage en een milieueffectbeoordeling verplicht, indien bepaalde drempels overschreden worden. Tot deze projecten behoort niet de bijzondere categorie van de particuliere wegenbouwprojecten.
17
De rechterlijke toetsingsprocedure (‘judicial review’) is geregeld in Order 84 van de Rules of the Superior Courts (Ierse regels inzake de hogere rechterlijke instanties). Deze Courts zijn, onder bepaalde voorwaarden, bevoegd tot het toetsen van beslissingen van lagere rechterlijke instanties en bestuursorganen.
18
In het kader van judicial review kunnen publiek- en civielrechtelijke rechtsmiddelen worden aangevoerd. De traditionele publiekrechtelijke rechtsmiddelen hebben betrekking op de toetsing van de overschrijding van bevoegdheid en de toetsing van de uitoefening door voornoemde instanties en organen van hun bevoegdheid.
19
Judicial review is een procedure in twee etappes. Bij de rechter moet een verzoek worden ingediend om toestemming voor het inleiden van een dergelijke procedure. Dit verzoek moet vergezeld gaan van een uiteenzetting van de gronden van de ingestelde vordering en van een verklaring waarin de feiten worden genoemd waarop deze vordering is gebaseerd. Indien de toestemming wordt verleend, kan de verzoeker judicial review inleiden.
20
Een specifieke juridische procedure geldt voor verzoeken om judicial review die zijn gericht tegen de besluiten van de bevoegde autoriteiten op het gebied van stedenbouw. Deze procedure wordt geregeld in Section 50 en Section 50A van de PDA.
21
In Section 50A(3) van de PDA wordt bepaald:
‘Toestemming op grond van Section 50 wordt door de rechter niet verleend tenzij is aangetoond dat
- (a)
er gegronde redenen zijn om te betogen dat de betrokken beslissing of handeling ongeldig is of ongeldig moet worden verklaard, en
- (b)
- (i)
verzoeker een wezenlijk belang heeft bij de zaak die het voorwerp is van het beroep, of
- (ii)
verzoeker — wanneer de beslissing of handeling een project betreft dat in of krachtens de ten tijde van de feiten geldende, overeenkomstig Section 176 vastgestelde wettelijke regelingen, wordt aangemerkt als een project dat een aanzienlijk milieueffect kan hebben —
- (I)
een lichaam of organisatie is (met uitzondering van een overheidsautoriteit, een publiekrechtelijk lichaam of een regeringsorgaan of -agentschap), waarvan de doelstellingen verband houden met de bevordering van milieubescherming,
- (II)
in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de datum van het verzoek die doelstellingen heeft nagestreefd, en
- (III)
in voorkomend geval voldoet aan de vereisten waaraan een lichaam of organisatie ingevolge Section 37(4)(d)(iii) dient te voldoen wanneer het beroep wil instellen krachtens Section 37(4)(c) (voor de toepassing van deze bepaling wordt elk vereiste op grond van Section 37(4)(e)(iv) toegepast alsof de daarin opgenomen verwijzing naar de categorie van zaken waartoe de beschikking behoort die voorwerp is van het beroep, een verwijzing is naar de categorie van zaken waartoe de beslissing of handeling behoort die het voorwerp vormt van een verzoek om toestemming als bedoeld in Section 50).’
22
Section 50A(4) van de PDA maakt duidelijk dat bovengenoemd wezenlijk belang zich niet beperkt tot onroerend goed of financiële belangen.
23
Ingevolge Section 50A(10) en (11)(b) van de PDA dient de rechter de bij hem ingestelde procedures zo spoedig mogelijk als een goede rechtsbedeling toelaat, af te handelen. Section 50A(12) van de PDA biedt de mogelijkheid nadere regels vast te stellen teneinde de procedure te bespoedigen.
Precontentieuze procedure
24
De Commissie heeft in de onderhavige zaak de grieven samengebracht die voortvloeien uit twee precontentieuze procedures.
25
In de eerste plaats ontving de Commissie in 2001 een klacht tegen Ierland over de aantasting van een kustzone in Commogue Marsh, te Kinsale, County Cork, door een particulier wegenbouwproject. Op 18 oktober 2002 stuurde de Commissie Ierland een aanmaningsbrief, waarin zij aangaf dat voor het betrokken project geen vergunning leek te zijn verleend en dat, ondanks de kwetsbaarheid van het gebied, geen voorafgaande beoordeling van de milieueffecten van het project heeft plaatsgevonden, hetgeen in strijd is met de vereisten van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11.
26
Deze lidstaat heeft op 5 maart 2003 op deze aanmaningsbrief geantwoord dat het betrokken project deel uitmaakte van een bouwproject waarvoor vergunning was verleend.
27
Daar zij met dit antwoord geen genoegen kon nemen, heeft de Commissie op 11 juli 2003 een met redenen omkleed advies uitgebracht waarin zij Ierland verzocht binnen een termijn van twee maanden na de betekening ervan de nodige maatregelen te nemen om aan richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, te voldoen.
28
Bij brief van 9 september 2003 heeft Ierland verzocht om een verlenging van de termijn van twee maanden om te antwoorden op het met redenen omkleed advies. Ierland beantwoordde dit advies bij brief van 10 november 2003.
29
In de tweede plaats heeft de Commissie Ierland op 28 juli 2005 een aanmaningsbrief gezonden inzake de omzetting van richtlijn 2003/35 waarin zij Ierland verzocht binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst ervan zijn opmerkingen te maken.
30
Ierland heeft geantwoord bij brief van 7 september 2005, waarin het erkende, richtlijn 2003/35 slechts gedeeltelijk te hebben omgezet.
31
Op 19 december 2005 heeft de Commissie een met redenen omkleed advies uitgebracht waarin zij Ierland uitnodigde binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van dat advies de nodige maatregelen te nemen om aan voornoemde richtlijn te voldoen.
32
Bij brief van 14 februari 2006 heeft Ierland gepreciseerd dat omzettingsmaatregelen in voorbereiding waren.
33
Op 18 oktober 2006 heeft de Commissie een aanvullend met redenen omkleed advies uitgebracht, waarin zij Ierland verzocht binnen twee maanden na ontvangst van dat advies de nodige maatregelen te nemen om daaraan te voldoen. Ierland heeft geantwoord bij brief van 27 februari 2007, buiten de door de Commissie gestelde termijn.
34
Van mening dat de antwoorden van Ierland in het kader van deze twee precontentieuze procedures onvoldoende waren, heeft de Commissie krachtens artikel 226, tweede alinea, EG het onderhavige beroep ingesteld.
Het beroep
35
Het beroep van de Commissie is gebaseerd op twee grieven.
Eerste grief
Argumenten van partijen
36
De Commissie is van mening dat de bouw van een particulier wegennet een infrastructuurproject vormt dat valt onder punt 10, sub e, van bijlage II bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, en dat de Ierse autoriteiten derhalve verplicht zijn om, overeenkomstig artikel 2 van deze gewijzigde richtlijn, ervoor te zorgen dat, alvorens de vergunning wordt verleend, dergelijke projecten worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling, indien deze projecten worden geacht aanzienlijke effecten te kunnen hebben op het milieu.
37
Door het vereiste van een milieueffectbeoordeling te beperken tot door de autoriteiten voorgestelde projecten voor openbare wegen, voldoet de Ierse wettelijke regeling dus niet aan de communautaire vereisten.
38
Ierland betoogt dat particuliere wegenbouwprojecten, waarvan zij niet betwist dat deze vallen onder punt 10, sub e, van bijlage II bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, bijna altijd deel uitmaken van andere projecten, die op hun beurt, ingevolge Section 176 van de PDA juncto bijlage 5 bij de Planning and Development Regulations 2001, zijn onderworpen aan het vereiste van een milieueffectbeoordeling, indien deze projecten aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu.
39
Deze lidstaat erkent voorts dat richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, geen onderscheid maakt tussen particuliere en openbare wegenbouwprojecten en geeft te kennen van plan te zijn om zijn wettelijke regeling te wijzigen teneinde van de projecten voor wegenaanleg een geheel aparte categorie te maken, die is onderworpen aan het vereiste van een milieueffectbeoordeling, indien het wegenbouwproject aanzienlijke effecten kan hebben op het milieu.
Beoordeling door het Hof
40
Krachtens artikel 4, lid 2, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, bepalen de lidstaten voor de in bijlage II van deze gewijzigde richtlijn genoemde projecten hetzij door middel van een onderzoek per geval, hetzij aan de hand van drempelwaarden of criteria, of deze projecten al dan niet moeten worden onderworpen aan een beoordeling van hun effecten op het milieu overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 van deze richtlijn. Volgens diezelfde bepaling kunnen de lidstaten ook besluiten om deze beide procedures toe te passen.
41
Hoewel de lidstaten aldus een beoordelingsmarge is gelaten voor het specificeren van bepaalde projecttypes die aan een beoordeling moeten worden onderworpen, of voor het vaststellen van de noodzakelijke criteria en/of drempelwaarden, wordt deze begrensd door de in artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, neergelegde verplichting om projecten die met name gezien hun aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, aan een beoordeling van dat effect te onderwerpen (zie arresten van 24 oktober 1996, Kraaijeveld e.a., C-72/95, Jurispr. blz. I-5403, punt 50; 28 februari 2008, Abraham e.a., C-2/07, Jurispr. blz. I-1197, punt 37, en 30 april 2009, Mellor, C-75/08, Jurispr. blz. I-00000, punt 50).
42
Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat een lidstaat die de criteria en/of drempelwaarden zo vaststelt dat in de praktijk een volledige categorie van projecten bij voorbaat aan de verplichting tot milieueffectbeoordeling wordt onttrokken, de grenzen overschrijdt van de beoordelingsmarge waarover hij krachtens de artikelen 2, lid 1, en 4, lid 2, van deze gewijzigde richtlijn beschikt, tenzij alle uitgesloten projecten op grond van een algemene beoordeling konden worden geacht niet een aanzienlijk milieueffect te hebben (zie arrest Kraaijeveld e.a., reeds aangehaald, punt 53, en arrest van 16 september 1999, WWF e.a., C-435/97, Jurispr. blz. I-5613, punt 38).
43
Punt 10, sub e, van bijlage II bij deze gewijzigde richtlijn verwijst naar de ‘aanleg van wegen’, als een van de projecten die vallen onder artikel 4, lid 2, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11.
44
In dit verband had de Ierse wettelijke regeling, zoals die luidde ten tijde van het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, door particuliere wegenbouwprojecten enkel te onderwerpen aan een beoordeling van hun effecten op het milieu wanneer deze projecten deel uitmaken van andere projecten, die binnen de werkingssfeer vallen van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, en die wel aan de beoordelingsverplichting zijn onderworpen, tot gevolg dat elk particulier wegenbouwproject dat afzonderlijk werd uitgevoerd, kon ontsnappen aan de beoordeling van zijn effecten op het milieu, zelfs wanneer dit project aanzienlijke milieueffecten kon hebben.
45
Bovendien moet worden opgemerkt dat het criterium inzake het particuliere of openbare karakter van een weg niet relevant is voor de toepasselijkheid van punt 10, sub e, van bijlage II bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11.
46
Bijgevolg is de eerste grief gegrond.
Tweede grief
47
Uit de laatste versie van de schriftelijke stukken van de Commissie blijkt dat volgens haar, en gelet op de intrekking van de grieven betreffende artikel 4, punten 1, 5 en 6, van richtlijn 2003/35, de omzetting door Ierland tot op heden onvolledig is wat de artikelen 3, punten 1 en 3 tot en met 7, en 4, punten 2 tot en met 4, van deze richtlijn betreft, hetgeen een niet-nakoming van de uit artikel 6 van voornoemde richtlijn voortvloeiende verplichtingen oplevert.
48
Bovendien meent de Commissie dat Ierland hoe dan ook, in strijd met de voorschriften van voornoemd artikel 6, niet binnen de gestelde termijn de bepalingen heeft meegedeeld die worden geacht de bovengenoemde artikelen uit te voeren.
49
De verschillende onderdelen van de tweede grief, zoals deze in wezen door de Commissie is aangevoerd, hebben dus enkel betrekking op de niet-omzetting van sommige bepalingen van richtlijn 2003/35, wat de Commissie overigens ter terechtzitting heeft bevestigd, zodat de kwaliteit van de omzetting derhalve niet wordt bekritiseerd en, bijgevolg, door de Commissie in de onderhavige zaak niet in geding kan worden gebracht.
50
Voorts zij opgemerkt dat de bepalingen van de PDA waarnaar in het onderhavige beroep wordt verwezen, de bepalingen zijn die voortvloeien uit de wijzigingen die zijn aangebracht bij de in punt 16 van het onderhavige arrest genoemde wijzigingswet van 2006, en dat deze wijzigingen, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 53 van haar conclusie, in werking zijn getreden op 17 oktober 2006, dus vóór het verstrijken van de in het aanvullend met redenen omkleed advies gestelde termijn.
Vereiste van omzetting van de bepalingen van artikel 3, punt 1, van richtlijn 2003/35
— Argumenten van partijen
51
Wat artikel 3, punt 1, van richtlijn 2003/35 betreft, betoogt de Commissie dat de Ierse autoriteiten bepalingen dienen vast te stellen die ervoor moeten zorgen dat de begrippen ‘publiek’ en ‘betrokken publiek’ in de Ierse wettelijke regeling niet enger worden gedefinieerd dan in richtlijn 2003/35. Zij beklemtoont dat met name de rechten die zijn toegekend aan niet-gouvernementele organisaties onvoldoende zijn gegarandeerd, zoals blijkt uit de rechtspraak, terwijl voornoemde richtlijn aan deze organisaties, als betrokken publiek, bepaalde rechten toekent.
52
Ierland antwoordt dat de invoering van wettelijke bepalingen die de begrippen ‘publiek’ en ‘betrokken publiek’ moeten definiëren, in het licht van de algemene verplichting om het nationale recht in overeenstemming met de eisen van het gemeenschapsrecht uit te leggen, die met name rust op rechterlijke instanties, niet noodzakelijk is om deze definities volle werking te geven. Het voegt hieraan toe dat de nieuw toegekende rechten reeds aan het gehele publiek zijn gegarandeerd en dat derhalve geen bijzondere definitie behoeft te worden gegeven van het begrip ‘betrokken publiek’.
53
Ierland betoogt voorts dat niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten, overeenkomstig artikel 50A(3)(b)(ii) van de PDA zijn vrijgesteld van de verplichting om aan te tonen dat zij een wezenlijk belang hebben.
— Beoordeling door het Hof
54
Volgens vaste rechtspraak vereist de omzetting van een richtlijn in nationaal recht niet noodzakelijkerwijs dat de bepalingen ervan formeel en letterlijk in een uitdrukkelijke en specifieke wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling worden overgenomen, en kan een algemene juridische context volstaan wanneer deze daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn op voldoende duidelijke en nauwkeurige wijze verzekert (zie, met name, arresten van 16 november 2000, Commissie/Griekenland, C-214/98, Jurispr. blz. I-9601, punt 49; 7 december 2000, Commissie/Frankrijk, C-38/99, Jurispr. blz. I-10941, punt 53, en 30 november 2006, Commissie/Luxemburg, C-32/05, Jurispr. blz. I-11323, punt 34).
55
Het is ook vaste rechtspraak dat de bepalingen van een richtlijn moeten worden uitgevoerd met een onbetwistbare dwingende kracht en met de specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan het vereiste van rechtszekerheid, dat, indien een richtlijn rechten voor particulieren in het leven roept, verlangt dat de begunstigden hun rechten in volle omvang kunnen kennen (zie met name arresten van 13 maart 1997, Commissie/Frankrijk, C-197/96, Jurispr. blz. I-1489, punt 15, en 4 december 1997, Commissie/Italië, C-207/96, Jurispr. blz. I-6869, punt 26, en arrest Commissie/Luxemburg, reeds aangehaald, punt 34).
56
Gezien het doel van artikel 3, punt 1, van richtlijn 2003/35, dat is gelegen in het toevoegen van definities aan die welke worden genoemd in artikel 1, lid 2, van richtlijn 85/337, en met name in het aangeven wat, in de zin van laatstgenoemde richtlijn, moet worden verstaan onder ‘betrokken publiek’, en hoewel richtlijn 2003/35 tegelijkertijd nieuwe rechten aan dit publiek toekent, kan uit het feit dat deze definities niet uitdrukkelijk zijn overgenomen in het Ierse recht niet worden afgeleid dat Ierland de op hem rustende verplichting tot omzetting van de betrokken bepalingen niet is nagekomen.
57
De strekking van de aldus bij richtlijn 2003/35 ingevoerde nieuwe definitie van ‘betrokken publiek’ kan immers, zoals de advocaat-generaal opmerkt in de punten 36 en 37 van haar conclusie, enkel worden onderzocht met betrekking tot alle rechten die deze richtlijn aan het ‘betrokken publiek’ toekent, aangezien het hier gaat om twee aspecten die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
58
In dit verband toont de Commissie niet aan in hoeverre het ‘betrokken publiek’, waarmee wordt bedoeld het publiek dat gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij milieubesluitvormingsprocedures, niet beschikt over de rechten waarop het geacht wordt aanspraak te hebben krachtens de bij richtlijn 2003/35 ingevoerde wijzigingen.
59
Ten slotte zij vastgesteld dat de door de Commissie aangevoerde argumenten inzake de in de rechtspraak heersende opvatting omtrent de rol van niet-gouvernementele organisaties die zich, als onderdeel van het ‘betrokken publiek’, voor milieubescherming inzetten, hoofdzakelijk betrekking hebben op mogelijke gebreken bij de daadwerkelijke verwezenlijking van de rechten waarop deze organisaties zich kunnen beroepen, met name op het gebied van juridische procedures, en dus buiten het kader vallen van de aan het Hof voorgelegde grief, die uitsluitend betrekking heeft op de niet-omzetting.
60
Uit het voorgaande volgt dat de tweede grief, voor zover zij betrekking heeft op het vereiste van omzetting van de bepalingen van artikel 3, punt 1, van richtlijn 2003/35, ongegrond is.
Vereiste van omzetting van de artikelen 3, punten 3 tot en met 6, en 4, punten 2 en 3, van richtlijn 2003/35
— Argumenten van partijen
61
Volgens de Commissie zijn de artikelen 3, punten 3 tot en met 6, en 4, punten 2 en 3, van richtlijn 2003/35 niet volledig omgezet.
62
Ten aanzien van deze bepalingen betoogt Ierland dat wel omzetting heeft plaatsgevonden wat het stelsel van bouwvergunningen betreft, maar geeft het toe dat, aan het einde van de in het aanvullend met redenen omkleed advies gestelde termijn, deze bepalingen nog moesten worden omgezet door de vaststelling van wettelijke maatregelen met betrekking tot andere vergunningsprocedures.
63
Ten aanzien van de bepalingen van artikel 4, punten 2 en 3, van voornoemde richtlijn, erkent Ierland dat het met betrekking tot de volledige omzetting van deze bepalingen, aan het einde van de in voornoemd met redenen omkleed advies gestelde termijn bepaalde maatregelen nog moest vaststellen en meedelen.
— Beoordeling door het Hof
64
Er zij aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn (zie met name arresten van 4 juli 2002, Commissie/Griekenland, C-173/01, Jurispr. blz. I-6129, punt 7, en 10 april 2003, Commissie/Frankrijk, C-114/02, Jurispr. blz. I-3783, punt 9).
65
Vaststaat dat Ierland aan het einde van de in het aanvullend met redenen omkleed advies gestelde termijn niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen had vastgesteld waarmee een volledige omzetting van de artikelen 3, punten 3 tot en met 6, en 4, punten 2 en 3, van richtlijn 2003/35 werd verzekerd. Bovendien kan het Hof, volgens vaste rechtspraak, geen rekening houden met sindsdien, na de instelling van het beroep wegens niet-nakoming, opgetreden wijzigingen (zie met name arrest van 6 maart 2003 Commissie/Luxemburg, C-211/02, Jurispr. blz. I-2429, punt 6).
66
Voor zover de tweede grief betrekking heeft op de omzetting van de artikelen 3, punten 3 tot en met 6, en 4, punten 2 en 3, van richtlijn 2003/35, is zij derhalve gegrond.
Vereiste van omzetting van de artikelen 3, punt 7, en 4, punt 4, van richtlijn 2003/35
— Argumenten van partijen
67
De Commissie betoogt dat Ierland niet de vereisten heeft omgezet die voortvloeien uit de artikelen 3, punt 7, en 4, punt 4, van richtlijn 2003/35, bij welke bepalingen respectievelijk artikel 10 bis van richtlijn 85/337 en artikel 15 bis van richtlijn 96/61 zijn ingevoerd. Zij voert vijf argumenten aan tot staving van dit onderdeel van de tweede grief.
68
Met het eerste argument, betreffende het in de artikelen 3, punt 7, en 4, punt 4, van richtlijn 2003/35 neergelegde begrip ‘voldoende belang’, betoogt de Commissie dat het criterium inzake het aantonen van een ‘wezenlijk belang’, dat van toepassing is in het kader van de in Section 50 van de PDA neergelegde specifieke juridische procedure die geldt voor verzoeken om judicial review die zijn gericht tegen de besluiten van de bevoegde autoriteiten op het gebied van stedenbouw, niet beantwoordt aan het in voornoemde richtlijn neergelegde begrip ‘voldoende belang’.
69
De vaststelling van een dergelijk criterium, dat strenger is dan dat wat wordt gehanteerd in artikel 10 bis van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en in artikel 15 bis van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn, staat volgens de Commissie gelijk aan een niet-omzetting van de door richtlijn 2003/35 gestelde vereisten.
70
Ten slotte merkt de Commissie op dat twee uitspraken van de High Court (Ierland), daterend van 14 juli en 8 december 2006, die zijn gewezen in de zaak Friends of the Curragh Environment Ltd, aantonen dat het in Ierland geldende stelsel van rechterlijke toetsing niet als een uitvoering van richtlijn 2003/35 kan worden aangemerkt, aangezien de High Court in het tweede van deze arresten, naar aanleiding van het onderzoek van het ‘wezenlijk belang’, heeft aangegeven dat deze richtlijn niet in Iers recht was omgezet.
71
Ierland bestrijdt de relevantie van voornoemde uitspraken van de High Court, daar deze vooral betrekking hadden op de vraag naar de rechtstreekse werking van richtlijn 2003/35.
72
Het voegt daaraan toe dat het op 26 april 2007 door de High Court gewezen arrest in de zaak Sweetman daarentegen juist aantoont dat de bovengenoemde bepalingen van deze richtlijn worden uitgevoerd middels de judicial review, zoals aangevuld door in bepaalde wetten vastgelegde specifieke procedureregels, en met name door Section 50 van de PDA, aangezien het criterium dat betrekking heeft op het wezenlijk belang, door de rechter als flexibel werd aangeduid en werd geacht niet in strijd te zijn met artikel 10 bis van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35.
73
Met het tweede argument voert de Commissie aan dat artikel 10 bis van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en artikel 15 bis van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn, niet zijn omgezet, omdat het vereiste dat de verzoeker de materiële rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen in elk van deze richtlijnen inzake de inspraak van het publiek, moet kunnen aanvechten, niet is omgezet in Iers recht, hetgeen in strijd is met de eerste alinea van elk van deze artikelen.
74
Dienaangaande stelt Ierland dat deze artikelen niet vereisen dat wordt voorzien in een uitputtende materiële toetsing van een beslissing, maar enkel dat de mogelijkheid wordt geboden de materiële rechtmatigheid van een besluit aan te vechten. Het Ierse recht voorziet in een dergelijke toetsing.
75
Ierland stelt ook dat de vereisten van artikel 10 bis van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en van artikel 15 bis van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn, volledig zijn omgezet in Iers recht door het bestaan van de procedure van judicial review voor de Ierse rechterlijke instanties. Het doel van judicial review is het realiseren van een vorm van toetsing van besluiten en handelingen van rechterlijke instanties en bestuursorganen, teneinde te verzekeren dat de aan deze autoriteiten opgedragen taken correct en rechtmatig worden vervuld.
76
Voorts, aldus deze lidstaat, is een specifieke judicial review van toepassing op beroepen tegen de bevoegde autoriteiten op het gebied van stedenbouw, die wordt geregeld in Section 50 en Section 50A van de PDA.
77
Met het derde argument betoogt de Commissie dat Ierland geen enkele maatregel heeft genomen om de omzetting te verzekeren van de vereisten inzake de snelheid van de procedures die zijn voorzien in artikel 10 bis van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en in artikel 15 bis van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn.
78
In het vierde argument stelt zij dat ook het vereiste dat deze procedures niet buitensporig kostbaar mogen zijn, niet is omgezet, waarbij zij opmerkt dat wat de kosten betreft er geen plafond is ingesteld voor het bedrag dat de in het ongelijk gestelde klager dient te betalen, aangezien geen enkele wettelijke bepaling erop wijst dat de procedures niet buitensporig kostbaar mogen zijn.
79
Volgens Ierland zijn de bestaande procedures eerlijk, billijk en niet buitensporig kostbaar. Zij maken bovendien een snelle toetsing mogelijk van de in de richtlijnen 85/337 en 96/61, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35, bedoelde besluiten.
80
Met het vijfde argument, ten slotte, verwijt de Commissie Ierland dat het niet aan het publiek de praktische informatie heeft verstrekt over toegang tot beroepsprocedures bij bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties, zoals artikel 10 bis, zesde alinea, van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en artikel 15 bis, zesde alinea, van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn, hem verplichten te doen.
81
Ierland meent aan deze verplichting te hebben voldaan omdat de in punt 17 van het onderhavige arrest genoemde Order 84 van de Rules of the Superior Courts een wettelijke bepaling is en er bovendien een internetsite bestaat van de Courts Service of Ireland (Ierse organisatie voor dienstverlening op het gebied van de rechtspleging) die de verschillende rechterlijke instanties en hun bevoegdheden omschrijft en toegang biedt tot de arresten van de High Court.
— Beoordeling door het Hof
82
Wat het eerste argument betreft, dat betrekking heeft op het procesbelang, volgt uit artikel 10 bis, eerste alinea, sub a en b, van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en uit artikel 15 bis, eerste alinea, sub a en b, van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn, dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek die een voldoende belang hebben, of stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het nationale recht dit als voorwaarde stelt, onder de in deze bepalingen gepreciseerde voorwaarden beroep kunnen instellen, en daarbij moeten bepalen wat een dergelijk voldoende belang dan wel een inbreuk op een recht vormt, in het licht van de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen.
83
Vaststaat dat Ierland, door leden van het ‘betrokken publiek’ die zich kunnen beroepen op een belang dat voldoet aan de voorwaarden van Section 50A(3) van de PDA toe te staan beroep in te stellen tegen bepaalde ruimtelijkeordeningsmaatregelen, bepalingen heeft vastgesteld die het op dat specifieke gebied toegekende recht op toegang tot de rechter rechtstreeks afhankelijk stellen van de vraag of deze verzoekers een procesbelang hebben, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 57 van haar conclusie.
84
Aangezien, zoals reeds gezegd in punt 49 van het onderhavige arrest, de Commissie in dit verband enkel de niet-omzetting van sommige bepalingen betwist, en daarbij bovendien uitdrukkelijk heeft aangegeven niet te bedoelen een onjuiste of onvolledige omzetting aan te voeren, behoeft niet te worden nagegaan of het criterium inzake het wezenlijk belang, zoals toegepast en uitgelegd door de Ierse rechter, samenvalt met het door richtlijn 2003/35 vastgestelde criterium inzake het voldoende belang, aangezien dat zou neerkomen op een onderzoek van de kwaliteit van de omzetting in het licht van — in het bijzonder — de bevoegdheid die deze richtlijn aan de lidstaten toekent om het begrip ‘voldoende belang’ te bepalen met inachtneming van het ermee nagestreefde doel.
85
Bovendien is het tweede arrest van de High Court in de zaak Friends of the Curragh Environment Ltd, waarop de Commissie zich primair beroept, gewezen onder de wettelijke regeling die gold vóór de in 2006 in de PDA aangebrachte wijzigingen, en is het hoe dan ook onvoldoende bewijs voor de verweten niet-omzetting.
86
Het eerste argument is derhalve ongegrond.
87
Wat het tweede argument betreft, staat vast dat het Ierse recht, naast de overeenkomstig Section 50 en Section 50A van de PDA toepasselijke specifieke juridische procedure, de judicial review kent, die wordt geregeld door Order 84 van de Rules of the Superior Courts. Deze procedures bieden de mogelijkheid te verzoeken om nietigverklaring van besluiten of handelingen, in het kader van de toetsing van de besluiten en handelingen van lagere rechterlijke instanties en van bestuursorganen, die bedoeld is om te verzekeren dat de aan deze autoriteiten opgedragen taken rechtmatig worden vervuld.
88
De verschillende aldus ingevoerde procedures, die voor een rechterlijke instantie kunnen worden ingeleid, zijn van toepassing op enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen betreffende de inspraak van het publiek in de richtlijnen 85/337 en 96/61, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35, met name op het specifieke gebied van de stedenbouw, en kunnen derhalve worden geacht uitvoering te geven aan artikel 10 bis van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en artikel 15 bis van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn, voor zover zij vereisen dat de verzoeker de materiële of formele rechtmatigheid van dit besluit, handelen of nalaten moet kunnen aanvechten.
89
Aangezien de aan het Hof voorgelegde grief niet is ontleend aan een gebrekkige omzetting van voornoemde bepalingen, kan het niet de argumenten onderzoeken die de Commissie heeft aangevoerd met betrekking tot de omvang van de toetsing die daadwerkelijk wordt verricht in het kader van judicial review, zoals deze met name blijkt uit de rechtspraak van de High Court.
90
Het tweede argument is dus ongegrond.
91
Wat het derde argument betreft, dat betrekking heeft op de niet-omzetting van artikel 10 bis van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en van artikel 15 bis van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn, dit is, voor zover deze artikelen eisen stellen aan de snelheid van de procedures, ongegrond, gelet op hetgeen in punt 49 van het onderhavige arrest is geconstateerd, aangezien uit Section 50A(10) en (11)b van de PDA volgt dat de bevoegde rechters de procedures zo spoedig mogelijk als de goede rechtsbedeling dit toelaat, moeten uitvoeren.
92
Aangaande het vierde argument, betreffende de kosten van de procedures, volgt uit artikel 10 bis van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en uit artikel 15 bis van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn, dat de in het kader van deze bepalingen ingestelde procedures niet buitensporig kostbaar mogen zijn. Hierbij worden enkel de kosten bedoeld die worden veroorzaakt door deelneming aan dergelijke procedures. Een dergelijk voorschrift verbiedt de rechters niet zich over de kosten uit te spreken onder de voorwaarde dat het bedrag van deze kosten aan dit vereiste voldoet.
93
Hoewel vaststaat dat de Ierse rechters de mogelijkheid hebben om ervan af te zien de in het ongelijk gestelde partij in de kosten te verwijzen, en bovendien kunnen beslissen dat de door die partij gemaakte kosten worden gedragen door de andere partij, moet worden geconstateerd dat het hierbij slechts om een rechterlijke praktijk gaat.
94
Deze enkele praktijk, die naar haar aard onzeker is, kan, gelet op eisen die worden gesteld in vaste rechtspraak van het Hof, aangehaald in de punten 54 en 55 van het onderhavige arrest, niet worden aangemerkt als een geldige uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 10 bis van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en uit artikel 15 bis van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn.
95
Het vierde argument is dus gegrond.
96
Wat het vijfde argument betreft, zij eraan herinnerd dat een van de belangrijkste beginselen van richtlijn 2003/35 het verbeteren is van de toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden, in de lijn van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.
97
In dit verband dient de verplichting om aan het publiek praktische informatie te verstrekken over de toegang tot beroepsprocedures bij bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties, zoals neergelegd in artikel 10 bis, zesde alinea, van richtlijn 85/337, ingevoegd bij artikel 3, punt 7, van richtlijn 2003/35, en in artikel 15 bis, zesde alinea, van richtlijn 96/61, ingevoegd bij artikel 4, punt 4, van diezelfde richtlijn, te worden aangemerkt als een nauwkeurig bepaalde resultaatsverplichting, op de uitvoering waarvan de lidstaten moeten toezien.
98
Bij het ontbreken van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen inzake het ter beschikking stellen van informatie over de aldus aan het publiek toegekende rechten, kunnen het enkel middels publicatie of via elektronische weg verstrekken van regels inzake de beroepsprocedures bij bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties, en de mogelijkheid van toegang tot rechterlijke beslissingen, niet worden geacht voldoende duidelijk en nauwkeurig te garanderen dat het betrokken publiek in staat is zijn rechten op toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden te kennen.
99
Het vijfde argument moet derhalve worden aanvaard.
100
Uit het voorgaande volgt dat de tweede grief, voor zover deze betrekking heeft op het vereiste van omzetting van de artikelen 3, punt 7, en 4, punt 4, van richtlijn 2003/35, wat het vierde en het vijfde argument ervan betreft, gegrond is.
Niet-naleving van artikel 6, eerste alinea, van richtlijn 2003/35, voor zover niet was voldaan aan de verplichting tot het verstrekken van informatie aan de Commissie
— Argumenten van partijen
101
De Commissie stelt dat de informatie die Ierland haar had verstrekt inzake de omzetting van de bepalingen van richtlijn 2003/35 waarbij artikel 10 bis van richtlijn 85/337 en artikel 15 bis van richtlijn 96/61 zijn ingevoerd, onvoldoende is.
102
Dienaangaande betoogt zij dat Ierland haar niet de rechtspraak heeft meegedeeld waarin wordt vastgesteld dat het betrokken publiek toegang heeft tot judicial review, en evenmin de exacte wettelijke bepalingen waaruit blijkt dat de in deze bepalingen voorziene rechten en verplichtingen zijn omgezet, met name met betrekking tot het vereiste dat rechterlijke toetsing eerlijk, billijk en snel is en dat procedures niet buitensporig kostbaar zijn.
103
Zij voegt hieraan toe niet in kennis te zijn gesteld van de relevante nationale rechtspraak die specifiek betrekking heeft op het aanwenden van rechtsmiddelen in verband met richtlijn 2003/35, en met name dat de door de High Court gewezen arresten in de zaak Friends of Curragh Environment Ltd, haar niet door Ierland zelf zijn toegezonden. Van deze arresten is zij uit een afzonderlijke bron op de hoogte gebracht.
104
Ierland erkent niet volledig te hebben voldaan aan de in artikel 6 van richtlijn 2003/35 neergelegde verplichting tot het verstrekken van informatie aan de Commissie. Zij preciseert evenwel dat, voor zover de bepalingen van de artikelen 3, punt 7, en 4, punt 4, van deze richtlijn reeds door bestaande wettelijke bepalingen waren omgezet, zij niet verplicht was om deze mee te delen.
— Beoordeling door het Hof
105
Er zij aan herinnerd dat de Commissie, die in een niet-nakomingsprocedure krachtens artikel 226 EG het gestelde verzuim moet aantonen, het Hof weliswaar de gegevens moet verschaffen die het nodig heeft om te kunnen vaststellen, of er sprake is van dat verzuim, en zich daarbij niet kan baseren op een of ander vermoeden, doch dat de lidstaten krachtens artikel 10 EG verplicht zijn, de taak van de Commissie te vergemakkelijken, die er volgens artikel 211 EG met name in bestaat, toe te zien op de toepassing van zowel de bepalingen van het EG-Verdrag als van die welke de instellingen ingevolge dit Verdrag vaststellen (zie met name arresten van 12 september 2000, Commissie/Nederland, C-408/97, Jurispr. blz. I-6417, punten 15 en 16, en 16 juni 2005, Commissie/Italië, C-456/03, Jurispr. blz. I-5335, punt 26).
106
Ten behoeve van de in deze rechtsraak omschreven doeleinden legt artikel 6 van richtlijn 2003/35, net als andere richtlijnen, de lidstaten een verplichting op tot het verstrekken van informatie.
107
De inlichtingen die de lidstaten de Commissie op grond hiervan moeten verstrekken, dienen duidelijk en nauwkeurig te zijn. Zij moeten ondubbelzinnig aangeven, met welke wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen de lidstaat meent aan de verschillende uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen te hebben voldaan. Bij gebreke van dergelijke inlichtingen is de Commissie niet in staat na te gaan of de lidstaat de richtlijn werkelijk en volledig heeft uitgevoerd. Blijft de lidstaat met de nakoming van deze verplichting in gebreke, hetzij door in het geheel geen mededelingen te doen, hetzij door onvoldoende duidelijke en nauwkeurige inlichtingen te verschaffen, dan kan dit op zichzelf al de instelling rechtvaardigen van de in artikel 226 EG voorziene procedure ter vaststelling van dit verzuim (zie arrest van 16 juni 2005, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 27).
108
Hoewel voorts de omzetting van een richtlijn middels de reeds geldende voorschriften van het nationale recht kan worden verzekerd, zijn de lidstaten in dat geval niet vrijgesteld van de formele verplichting om de Commissie in kennis te stellen van het bestaan van die voorschriften, opdat deze kan beoordelen of zij in overeenstemming zijn met die richtlijn (zie in die zin arrest van 16 juni 2005, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 30).
109
Voor zover het reeds geldende recht geacht kon worden op zichzelf de uitvoering van de bepalingen van richtlijn 2003/35 betreffende de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden te verzekeren, stond het in casu aan Ierland om de betrokken wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen aan de Commissie mee te delen, en kan deze lidstaat kan zich niet met succes beroepen op eerdere mededelingen van deze nationale rechtsregels, die plaats hebben gevonden in het kader van de omzetting van de richtlijnen 85/337 en 96/61, zoals die golden vóór de bij richtlijn 2003/35 aangebrachte wijzigingen.
110
Aangezien Ierland betoogt dat in de nationale rechtspraak, met name in die van de High Court, is vastgesteld dat wél omzetting heeft plaatsgevonden, stond het eveneens aan deze lidstaat om aan de Commissie nauwkeurig de stand van deze rechtspraak mee te delen, opdat de Commissie kon nagaan of deze lidstaat, door eenvoudig de wetgeving toe te passen die gold vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2003/35, deze richtlijn daadwerkelijk had uitgevoerd, en het toezicht kon verzekeren dat zij krachtens het Verdrag dient uit te oefenen.
111
Bijgevolg is de tweede grief, voor zover zij betrekking heeft op de schending van de verplichting tot het verstrekken van informatie aan de Commissie, gegrond.
112
Gelet op voorgaande overwegingen dient derhalve te worden vastgesteld dat Ierland de krachtens richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, en artikel 6 van richtlijn 2003/35 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen
- —
door niet overeenkomstig de artikelen 2, lid 1, en 4, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, alle maatregelen te treffen die nodig zijn om te verzekeren dat, vóórdat een vergunning wordt verleend, de projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, in de categorie aanleg van wegen, bedoeld in punt 10, sub e, van bijlage II bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, aan een vergunningsprocedure en een beoordeling van hun effecten worden onderworpen volgens de artikelen 5 tot en met 10 van deze richtlijn, en
- —
door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 3, punten 3 tot en met 7, en 4, punten 2 tot en met 4, van richtlijn 2003/35 en door de Commissie niet van deze bepalingen in kennis te stellen.
113
Het beroep wordt verworpen voor het overige.
Kosten
114
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 69, lid 3, van dit Reglement kan het Hof de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.
115
Hoewel de Commissie in de onderhavige zaak heeft verzocht om verwijzing van Ierland in de kosten, moet rekening worden gehouden met het feit dat verzoekster met betrekking tot een groot aantal van haar grieven in het ongelijk is gesteld. Derhalve dient elk van de twee partijen te worden verwezen in haar eigen kosten.
Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:
- 1)
Ierland is de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997, en artikel 6 van richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337EEG en 96/61/EG van de Raad,
- —
door niet overeenkomstig de artikelen 2, lid 1, en 4, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, alle maatregelen te treffen die nodig zijn om te verzekeren dat, vóórdat een vergunning wordt verleend, de projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, in de categorie aanleg van wegen, bedoeld in punt 10, sub e, van bijlage II bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, aan een vergunningsprocedure en een beoordeling van hun effecten worden onderworpen volgens de artikelen 5 tot en met 10 van deze richtlijn, en
- —
door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 3, punten 3 tot en met 7, en 4, punten 2 tot en met 4, van richtlijn 2003/35, en door de Commissie van de Europese Gemeenschappen niet van deze bepalingen in kennis te stellen.
- 2)
Het beroep wordt verworpen voor het overige.
- 3)
De Commissie van de Europese Gemeenschappen en Ierland dragen hun eigen kosten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑07‑2009