Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie
Artikel 15 Goedkeuring van wijzigingen in het monitoringplan
Geldend
Geldend vanaf 17-10-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2025.
- Bronpublicatie:
23-09-2024, PbEU L 2024, 2024/2493 (uitgifte: 27-09-2024, regelingnummer: 2024/2493)
- Inwerkingtreding
17-10-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-09-2024, PbEU L 2024, 2024/2493 (uitgifte: 27-09-2024, regelingnummer: 2024/2493)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
1.
De exploitant of vliegtuigexploitant stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van voorstellen tot wijziging van het monitoringplan.
De bevoegde autoriteit kan de exploitant of vliegtuigexploitant echter toestemming geven om wijzigingen van het monitoringplan die niet significant zijn in de zin van de leden 3 en 4 uiterlijk 31 december van hetzelfde jaar te melden.
2.
Voor significante wijzigingen van het monitoringplan in de zin van de leden 3 en 4 is de toestemming van de bevoegde autoriteit vereist.
In gevallen waarin de bevoegde autoriteit een wijziging als niet significant beschouwt, stelt zij de exploitant of vliegtuigexploitant hiervan onverwijld in kennis.
3.
De volgende wijzigingen van het monitoringplan van een installatie worden significant geacht:
- a)
veranderingen van installatiecategorie, indien dergelijke veranderingen een wijziging van de monitoringmethode vereisen of gevolgen hebben voor het toepasselijke materialiteitsniveau uit hoofde van artikel 23 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067;
- b)
in afwijking van artikel 47, lid 8, wijzigingen inzake de vraag of de installatie als ‘kleine emittent’ wordt beschouwd;
- c)
wijzigingen in emissiebronnen;
- d)
een overstap van op berekening naar op metingen gebaseerde methoden, of vice versa, of van een fall-backmethode naar een op niveaus gebaseerde methode, of vice versa, om emissies vast te stellen;
- e)
een verandering in het niveau dat wordt toegepast;
- f)
de invoering van nieuwe bronstromen;
- g)
een verandering in de categorisering van bronstromen, tussen grote, kleine of de-minimisbronstromen, indien die verandering een wijziging van de monitoringmethode vereist;
- h)
een verandering in de standaardwaarde voor een berekeningsfactor, wanneer deze waarde in het monitoringplan moet worden vastgelegd;
- i)
de introductie van nieuwe methoden of de wijziging van bestaande methoden met betrekking tot bemonstering, analyse of kalibratie, wanneer dat direct van invloed is op de nauwkeurigheid van de emissiegegevens;
- j)
de implementatie of aanpassing van een kwantificatiemethode voor emissies ten gevolge van lekkage in opslaglocaties.
4.
De volgende wijzigingen in het monitoringplan van een vliegtuigexploitant worden significant geacht:
- a)
wat emissies betreft:
- i)
een wijziging in de emissiefactorwaarden die in het monitoringplan zijn vastgelegd;
- ii)
een verandering van rekenmethode zoals omschreven in bijlage III, of een verandering van het gebruik van een rekenmethode in het gebruik van een schattingsmethode in overeenstemming met artikel 55, lid 2, of vice versa;
- iii)
de invoering van nieuwe bronstromen;
- iv)
- b)
met betrekking tot de niet-CO2-effecten van de luchtvaart:
- i)
een verandering van de gekozen CO2(e)-berekeningsmethode, zoals vastgesteld in artikel 56 bis, lid 4, van deze verordening, met name wat betreft de IT-instrumenten waarmee de CO2(e)-berekeningsmodellen wordt toegepast;
- ii)
veranderingen van de status van de vliegtuigexploitant als kleine emittent in de zin van artikel 55, lid 1, van deze verordening.