Rb. Oost-Brabant, 30-11-2023, nr. C/01/384811 / FA RK 22-3520
ECLI:NL:RBOBR:2023:5564
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
30-11-2023
- Zaaknummer
C/01/384811 / FA RK 22-3520
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2023:5564, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 30‑11‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBOBR:2023:629, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 21‑02‑2023; (Beschikking)
- Wetingang
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2023-0385
JGz 2024/10 met annotatie van mr. A. Blok
Uitspraak 30‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Na terugverwijzing door de Hoge Raad verklaart de rechtbank de klacht over het algehele rookverbod van GGzE gegrond. GGzE had geen wettelijke verplichting om per 1 juli 2022 een algeheel rookverbod in te voeren. Verder geldt dat het algehele rookverbod, dat als een huisregel kan worden beschouwd, niet dient voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid binnen de accommodatie in de zin van artikel 8:15 lid 1 van de Wvggz, dan wel dat GGzE dit onvoldoende heeft onderbouwd.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/384811 / FA RK 22-3520
Uitspraak : 30 november 2023
Beschikking over een verzoek tot verkrijging van een beslissing over een klacht ex artikel 10:7, eerste lid, van de Wvggz en een verzoek om schadevergoeding ex artikel 10:11, tweede lid, Wvggz
in de zaak van:
[naam verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van het verzoek wonende en verblijvende te [naam en adres instelling 1],
thans wonende en verblijvende te [naam en adres instelling 2],
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. M.J.J. Spieringhs,
tegen
STICHTING GGzE, gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: verweerster,
gemachtigden: [naam 1], [naam 2] en [naam 3].
1. Het procesverloop
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift (met bijlagen) van 15 augustus 2022, ter griffie ingekomen op
15 augustus 2022;
- het verweerschrift (met bijlagen) van 12 september 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023 in het gerechtsgebouw in Eindhoven (gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de zaken C/01/384824 / FA RK 22/3532, C/01/384815 / FA RK 22/3523 en C/01/384831 / FA RK 22/3539). De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- verzoeker (via een beeldbelverbinding), bijgestaan door mr. Spieringhs;
- [ naam mentor], de mentor van verzoeker;
- namens verweerster: [naam 1] ( [functie] bij [instelling 1]), [naam 2] ( [functie] bij [instelling 1] en [naam 3] ( [functie] bij [instelling].
1.3.
Bij beschikking van 21 februari 2023 heeft de rechtbank het verzoek tot gegrondverklaring van de klacht over het door verweerster opgelegde rookverbod niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van de Hoge Raad van 7 juli 2023 (hierna: de uitspraak van de Hoge Raad) is deze beschikking vernietigd en is de zaak terugverwezen naar deze rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
1.4.
Vervolgens heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
het aanvullend verzoekschrift van 5 oktober 2023;
- -
het aanvullend verweerschrift van 25 oktober 2023;
- -
de e-mail met bijlage van verzoeker van 30 oktober 2023.
1.5.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad heeft op 31 oktober 2023 een nadere mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden in het gerechtsgebouw in Eindhoven. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- verzoeker (via een beeldbelverbinding), bijgestaan door mr. Spieringhs;
- [ naam mentor], de mentor van verzoeker;
- namens verweerster: [naam 1] ( [functie] bij [instelling 1]), [naam 2] ( [functie] bij [instelling 1] en [naam 3] ( [functie] bij [instelling].
1.6.
Verzoeker is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft mr. Spieringhs aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat verzoeker vanwege de spanningen rondom de zitting niet gehoord wilde worden.
2. De feiten
2.1.
De rechtbank heeft op 20 december 2021 ten aanzien van verzoeker een zorgmachtiging verleend met een geldigheidsduur tot en met 20 december 2023.
2.2.
Verzoeker verbleef ten tijde van zijn klacht in Eindhoven bij [naam en adres instelling 1]. [instelling 1] is een onderdeel van GGzE (Geestelijke Gezondheidszorg voor mensen in Eindhoven en omgeving). Inmiddels verblijft hij bij [naam en plaats instelling 2].
2.3.
In de huisregels van [instelling 1] (hierna: de huisregels) is onder meer het volgende bepaald:
“11. Roken
Op grond van de tabakswet, gevaar voor de gezondheid en vanuit het oogpunt voor de brandveiligheid/-preventie geldt voor alle gebouwen van [instelling 1] een rookverbod. Ook de e-smoker valt onder dit verbod.”
2.4.
Per 1 juli 2022 geldt een algeheel rookverbod voor de instelling van verweerster. Vanaf die datum geldt niet alleen een rookverbod in alle gebouwen, maar ook in de open lucht op het terrein van de instelling van verweerster. De huisregels zijn hierop niet aangepast. Het algehele rookverbod wordt wel vanaf 1 juli 2022 toegepast.
2.5.
Op 4 juli 2022 heeft verzoeker een klacht ingediend bij de onafhankelijke klachtencommissie regio Eindhoven (hierna: de klachtencommissie). Verzoeker is het niet eens met het algehele rookverbod. Door het algehele rookverbod wordt hij gedwongen te stoppen met roken, terwijl hij dat niet wil en ook niet met dat doel is opgenomen in de instelling. Verzoeker wil toestemming om te kunnen blijven roken.
2.6.
Bij beslissing van 14 juli 2022 heeft de klachtencommissie zich onbevoegd verklaard om van de klacht kennis te nemen.
2.7.
Verzoeker heeft vervolgens een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend met het verzoek om zijn klacht gegrond te verklaren. Bij beschikking van 21 februari 2023 heeft de rechtbank dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
2.8.
Namens verzoeker is op 30 maart 2023 cassatieberoep ingesteld. Bij uitspraak van 7 juli 2023 heeft de Hoge Raad de beschikking van deze rechtbank van 21 februari 2023 vernietigd en het geding terugverwezen naar deze rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad heeft verder overwogen dat:
“In het geding na terugwijzing zo nodig kan worden onderzocht of een algeheel rookverbod dwingend voortvloeit uit de toepasselijke regelgeving (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.11-3.15), zodat geen ruimte bestaat voor een daarvan afwijkende huisregel, en – bij ontkennende beantwoording van die vraag – of een huisregel die een algeheel rookverbod inhoudt, noodzakelijk is “voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie” als bedoeld in art. 8:15 lid 1 Wvggz.”
3. Het (aanvullende) verzoek en het verweer3.1. Verzoeker verzoekt de klacht ontvankelijk en gegrond te verklaren.
3.2.
Bij aanvullend verzoekschrift van 5 oktober 2023 is namens verzoeker verzocht om aan hem schadevergoeding toe te kennen ten laste van de zorgaanbieder voor het hem aangedane leed van € 1.000,00.
3.3.
Verweerster voert tegen beide verzoeken verweer. Verweerster stelt dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. Voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding stelt verweerster zich primair op het standpunt dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair stelt verweerster dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
4. 4. De beoordeling
Ontvankelijkheid van het verzoek
4.1.
Met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad acht de rechtbank verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank volgt daarin de volgende overwegingen van de Hoge Raad. De klacht van verzoeker houdt onder meer in dat verweerster met het invoeren en handhaven van het algehele rookverbod, dat ook betrekking heeft op het terrein van de instelling, onder instandhouding van het beperktere rookverbod zoals opgenomen in de huisregels, in strijd heeft gehandeld met artikel 8:15, eerste, tweede en derde lid, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz). Verzoeker kon hierover op grond van artikel 10:3 lid 1, aanhef onder k, van de Wvggz een klacht indienen bij de klachtencommissie. Nadat de klachtencommissie een beslissing had genomen, kon verzoeker op grond van artikel 10:7 Wvggz de rechtbank verzoeken een beslissing over de klacht te geven. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek inhoudelijk zal beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4.2.
De strekking van het verzoek is dat het algehele rookverbod, zoals dat per 1 juli 2022 geldt, in strijd is met de huisregels en dat artikel 11 van de huisregels ten onrechte niet wordt toegepast. Verzoeker voert daartoe onder meer aan dat het algehele rookverbod niet dwingend is voorgeschreven in de toepasselijke wet- en regelgeving. De rechtbank deelt dit standpunt van verzoeker. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Het nieuwe rookbeleid van verweerster is terug te voeren op het ‘Nationaal Preventieakkoord – Naar een gezonder Nederland’ uit november 2018. Hierin is onder meer de doelstelling opgenomen dat de gehele zorg in 2030 rookvrij is. De ggz-instellingen die zijn aangesloten bij koepel GGZ Nederland moeten al in 2025 rookvrij zijn.
4.4.
De Tabaks- en rookwarenwet bevat rookverboden. Op grond van artikel 10, eerste lid onder b en c, van de Tabaks- en rookwarenwet is de volgende persoon of het volgende orgaan verplicht tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod:
- in een gebouw of inrichting, dat onderscheidenlijk die in gebruik is bij een instelling of vereniging voor gezondheidszorg, (…): degene die (…) over dat gebouw of die inrichting het beheer heeft;
- in een ruimte, gebouw of inrichting waar een werknemer zijn werkzaamheden verricht of pleegt te verrichten: de werkgever van die werknemer.
4.5.
Hierop zijn uitzonderingen mogelijk (artikel 10, tweede lid, van de Tabaks- en rookwarenwet). Die uitzonderingen zijn opgenomen in het Tabaks- en rookwarenbesluit. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van het Tabaks- en rookwarenbesluit geldt de verplichting van artikel 10, eerste lid, van de Tabaks- en rookwarenwet niet:
- a.
in ruimten waar geen inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer;
- b.
in de open lucht.
4.6.
Gelet op de hiervoor weergegeven wet- en regelgeving is de rechtbank van oordeel dat voor verweerster geen wettelijke verplichting bestond om per 1 juli 2022 een algeheel rookverbod in te voeren. Dat verweerster dat wel heeft gedaan, berust op een eigen keuze van verweerster. Onjuist is dan ook de stelling van verweerster dat het algehele rookverbod dwingend voortvloeit uit de wet en dat als gevolg daarvan het minder vergaande rookverbod van artikel 11 van de huisregels niet langer zou gelden.
4.7.
De rechtbank komt vervolgens toe aan het standpunt van verzoeker dat een rookverbod alleen in de huisregels kan worden opgenomen als het dient voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid in de accommodatie in de zin van artikel 8:15 van de Wvggz. Dit standpunt sluit aan bij de tweede vraag die de Hoge Raad in zijn slotoverweging heeft gesteld, te weten:
“(…) of een huisregel die een algeheel rookverbod inhoudt, noodzakelijk is “voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie” als bedoeld in art. 8:15 lid 1 van de Wvggz”.
4.8.
Ter beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat het algehele rookverbod dat verweerster sinds 1 juli 2022 toepast als een huisregel kan worden beschouwd. Het heeft immers naar zijn aard algemene toepassing. Het moet binnen en buiten de gebouwen van de instelling door iedereen worden nageleefd. Verweerster ontkent ook niet dat het algehele rookverbod thuishoort in de huisregels. Dat het algehele rookverbod niet in het huisreglement is opgenomen, zoals namens verzoeker tijdens de nadere mondelinge behandeling is aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders.
4.9.
Verweerster heeft in het aanvullend verweerschrift en tijdens de nadere mondelinge behandeling gesteld dat de rechtbank de huisregel die het algehele rookverbod inhoudt slechts marginaal kan toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze stelling geen steun in de wet noch in de jurisprudentie. Daarbij komt dat de hiervoor geciteerde vraag van de Hoge Raad ziet op de noodzakelijkheid van het algehele rookverbod. Dit vereist een inhoudelijke in plaats van een slechts marginale toetsing van het algehele rookverbod.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat verweerster onvoldoende heeft onderbouwd dat het algehele rookverbod noodzakelijk is voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, binnen de accommodatie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verweerster heeft in de gehele procedure vanaf de klachtencommissie tot en met de Hoge Raad telkens het standpunt ingenomen dat het algehele rookverbod voortvloeit uit het Nationaal Preventieakkoord en dient ter bescherming en bevordering van de gezondheid van cliënten, medewerkers en bezoekers van de instelling. Anders dan verweerster is de rechtbank van oordeel dat gezondheidsredenen niet vallen binnen de reikwijdte van “de ordelijke gang van zaken en de veiligheid” zoals genoemd in artikel 8:15, eerste lid, van de Wvggz. Verder heeft verweerster tijdens de eerste mondelinge behandeling van 24 januari 2023 weliswaar benoemd dat het rookverbod ook dient voor de brandveiligheid in de gebouwen, maar dit argument geldt niet ook voor het rookverbod in de open lucht op het terrein van de instelling. Pas voor het eerst bij aanvullend verweerschrift van 25 oktober 2023 (onder punt 29) gaat verweerster in op veiligheidsaspecten van het rookverbod in de open lucht. Verweerster stelt onder verwijzing naar onderzoeksrapporten in de voetnoten van het aanvullend verweerschrift dat het algehele rookverbod ook dient voor de veiligheid van cliënten, medewerkers en bezoekers die zich in de gebouwen en op het buitenterrein van [instelling 1] bevinden. Verweerster heeft verder toegelicht dat zij voor wat betreft het roken op het buitenterrein van [instelling 1] alternatieven heeft overwogen, zoals abri’s of zogenaamde rookparaplu’s in de binnentuin, maar dat daar niet voor is gekozen vanwege de vrees voor samenscholing en daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s (zoals het dealen van drugs). Ter onderbouwing van deze vrees verwijst verweerster wederom naar de onderzoeksrapporten die zijn genoemd in de voetnoten van het aanvullend verweerschrift. Verweerster heeft de bedoelde onderzoeksrapporten echter niet overgelegd, waardoor de rechtbank de juistheid van de stellingen van verweerster niet kan verifiëren. Dat de onderzoeksrapporten in de voetnoten van het aanvullend verweerschrift zijn genoemd maakt dit niet anders. Van de rechtbank noch van verzoeker kan worden verlangd dat zij op internet of in andere bronnen op zoek gaan naar de door verweerster in de voetnoten bedoelde onderzoeksrapporten. Tijdens de nadere mondelinge behandeling heeft verweerster nog gesteld dat niet alleen gezondheidsaspecten maar ook veiligheidsaspecten aan de invoering van het algehele rookverbod ten grondslag hebben gelegen. Deze stelling wordt echter niet onderbouwd door de overgelegde stukken. Integendeel, in de brieven van verweerster van 14 december 2021 en 4 april 2022 aan cliënten van [instelling 1]waarin zij over de invoering van het algehele rookverbod worden geïnformeerd, wordt uitsluitend gesproken over de gezondheidsredenen van het algehele rookverbod. Datzelfde geldt voor het instemmingsverzoek van verweerster van 18 mei 2022 aan de Centrale Cliënten Raad. Ook daarin wordt uitsluitend ingegaan op de gezondheidsaspecten van het algehele rookverbod.
4.11.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerster onvoldoende heeft onderbouwd dat het algehele rookverbod noodzakelijk is voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, binnen de accommodatie in de zin van artikel 8:15, eerste lid, van de Wvggz. De rechtbank zal daarom de klacht van verzoeker gegrond verklaren. Dit maakt dat de rechtbank niet toekomt aan bespreking van de overige gronden zoals genoemd in het verzoekschrift.
Verzoek om schadevergoeding
4.12.
Verzoeker heeft voor het eerst na cassatie en terugverwijzing door de Hoge Raad bij aanvullend verzoekschrift verzocht een schadevergoeding van € 1.000,00 toe te kennen ten laste van de zorgaanbieder voor het hem aangedane leed. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak geldt dat na cassatie en verwijzing een wijziging of vermeerdering van eis niet mogelijk is, omdat de rechter naar wie de zaak is verwezen deze moet behandelen in de stand waarin de zaak zich bevond toen de door de Hoge Raad vernietigde uitspraak werd gewezen (artikel 423 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Hierop zijn echter uitzonderingen mogelijk (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360). Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van zo’n uitzondering. Verzoeker verblijft inmiddels al geruime tijd elders, namelijk bij [naam en plaats instelling 2], waardoor hij niet kan profiteren van de gegrondverklaring van zijn klacht. Hij heeft echter mogelijk schade geleden als gevolg van het algehele rookverbod. De rechtbank acht het niet redelijk als verzoeker in dat kader een nieuwe procedure zou moeten starten. Bovendien is niet gesteld noch gebleken dat het verzoek om schadevergoeding in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank zal verzoeker daarom ontvangen in zijn verzoek om schadevergoeding. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek inhoudelijk zal beoordelen.
4.13.
Verweerster heeft onweersproken gesteld dat het toestandsbeeld van verzoeker in de periode vanaf de invoering van het algehele rookverbod niet is verslechterd, maar juist is verbeterd, waardoor hij uiteindelijk zelfs heeft kunnen uitstromen naar [instelling 2]. Daar komt bij dat verzoeker niet inzichtelijk heeft gemaakt waarop het verzochte bedrag aan schadevergoeding van € 1.000,00 is gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker dan ook onvoldoende gemotiveerd dat hij als gevolg van het ingevoerde algehele rookverbod schade heeft geleden. De rechtbank wijst daarom het verzoek om schadevergoeding af.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
verklaart de klacht gegrond;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Aarts (voorzitter), mr. J. Iding enmr. M.R.A. de Werd, leden, tevens rechters, en in het openbaar uitgesproken op30 november 2023 in aanwezigheid van mr. S.F.M. van den Berge als griffier. | ||
Conc: SvdB | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Uitspraak 21‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Klacht over rookverbod. Is het verbod om te mogen roken op het terrein en in de eigen kamer in strijd met de huisregels? Rookverbod is niet opgenomen in de huisregels. Klacht niet gericht op de nakoming van een verplichting of een beslissing ex artikel 10:3 Wvggz. Verzoek niet-ontvankelijk.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/384811 / FA RK 22-3520
Uitspraak : 21 februari 2023
Beschikking over een verzoek tot verkrijging van een beslissing over een klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz
in de zaak van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende en verblijvende te [instelling] , [afdeling] te[adres] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. M.J.J. Spieringhs,
tegen
sTICHTING GGzE, gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: verweerster,
gemachtigden: [naam] , [naam] en [naam] .
1. Het procesverloop
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
het verzoekschrift (met bijlagen) van 15 augustus 2022, ter griffie ingekomen op15 augustus 2022;
- -
het verweerschrift (met bijlagen) van 12 september 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft op 24 januari 2023 plaatsgevonden in het gerechtsgebouw te Eindhoven, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de zaken met zaaknummers C/01/384824 / FA RK 22/3532, C/01/384815 / FA RK 22/3523 en C/01/384831 / FA RK 22/3539. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- -
verzoeker (via een beeldbelverbinding), bijgestaan door mr. M.J.J. Spieringhs;
- -
[naam] , de mentor van verzoeker;
- -
namens verweerster directeur behandeling bij [instelling] , [naam] , beleidsadviseur juridische zaken bij [instelling] , [naam] en beleidsadviseur juridische zaken bij GGzE, [naam] .
2. De feiten
2.1.
Verzoeker is met een zorgmachtiging opgenomen in [instelling] , [afdeling] , onderdeel van verweerster.
In de ‘Huisregels [instelling] (Beveiligingsniveau 2)’ (hierna: de huisregels) is onder meer het volgende bepaald:
“11. Roken
Op grond van de tabakswet, gevaar voor de gezondheid en vanuit het oogpunt voor de brandveiligheid/-preventie geldt voor alle gebouwen van [instelling] een rookverbod. Ook de e-smoker valt onder dit verbod.”
2.2.
Vanaf 1 juli 2022 is het niet toegestaan om in de gebouwen en op het terrein van verweerster te roken.
2.3.
Verzoeker heeft op 4 juli 2022 een klacht ingediend tegen het rookverbod.
2.4.
De klachtencommissie heeft bij beslissing van 14 juli 2022 zichzelf onbevoegd verklaard jegens de klacht over het opgelegde rookverbod. De klachtencommissie heeft onder meer het volgende overwogen:
“Door verweerder wordt aangegeven dat GGzE, waar [instelling] integraal deel van uitmaakt, uitvoering heeft gegeven aan de verplichtingen die de Tabaks- en Rookwarenwet per 1 juli 2021 aan instellingen voor gezondheidszorg heeft opgelegd. Deze verplichtingen zijn om geen rookwaar meer te verstrekken en om een rookverbod in te stellen binnen de instelling en in de directe omgeving daarvan. De instelling dient dit rookverbod ook aan te duiden en te handhaven.
Het is voor de klachtencommissie duidelijk dat de Tabaks- en Rookwarenwet aan GGzE geen enkele ruimte biedt om zich te onttrekken aan deze bepalingen. Terecht wijst verweerder er op dat eigen regelingen van GGzE, zoals de huisregels, niet tegen wettelijke bepalingen mogen ingaan.
Doordat GGzE gebruik heeft gemaakt van de beleidsvrijheid om de verplichtingen van de Tabaks- en Rookwarenwet voor de cliënten in te voeren per 1 juli 2022, betekent dat dat bepalingen in de huisregels die in strijd zijn met de Tabaks- en Rookwarenwet buiten werking zijn gesteld. Dat betekent dat ook bepalingen in de huisregels die het mogelijk maakten om in de directe omgeving van de instelling te kunnen roken niet langer meer van kracht zijn. Een cliënt van GGzE kan zich na 1 juli 2022 niet meer beroepen op de nakoming door GGzE van deze huisregels.
Een klacht over de huisregels die op grond van artikel 10:3 Wvggz aan de klachtencommissie wordt voorgelegd dient zich te richten op het nakomen van een verplichting of over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van huisregels die van kracht zijn. Omdat klager een klacht heeft ingediend over een huisregel die niet meer van kracht is, is de klachtencommissie niet bevoegd om de klacht te beoordelen. De klachtencommissie zal de klacht om die reden niet in behandeling nemen.”
3. Het geschil
3.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank om de klacht gegrond te verklaren. Volgens verzoeker is het verbod om te mogen roken in strijd met de huisregels.
3.2.
Verweerster voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel ongegrondheid van de klacht.
3.3.
Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang, bij de beoordeling nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 10:3, eerste lid, aanhef en onder k, Wvggz kan verzoeker een klacht indienen over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van de huisregels.
Omvang van het geding
4.2.
De rechtbank begrijpt verzoeker zo dat hij vraagt om het rookbeleid van verweerster terug te draaien. Dat kan de rechtbank niet in deze procedure, omdat de rechtbank op grond van de Wvggz alleen een oordeel kan geven over de klacht. Dit betekent dat de rechtbank alleen een oordeel kan geven over de vraag of het verbod om te mogen roken in strijd is met de huisregels als bedoeld in artikel 8:15 Wvggz.
4.3.
De klacht van verzoeker bestaat uit twee onderdelen: enerzijds ziet de klacht op het niet mogen roken in de open lucht op het instellingsterrein buiten de gebouwen (hierna te noemen: roken in de open lucht) en anderzijds ziet de klacht op het niet mogen roken op de eigen kamer van verzoeker. De rechtbank zal de onderdelen afzonderlijk beoordelen.
Roken in de open lucht
4.4.
De rechtbank stelt vast dat het verbod om in de open lucht te mogen roken niet voorkomt in de op schrift gestelde huisregels. De mededelingen die aan verzoeker zijn gedaan over dit onderwerp kunnen niet gelijk worden gesteld met een huisregel (HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1282, r.o. 3.2.4). Het gevolg is dat de klacht dus niet ziet op het nakomen van een verplichting of een beslissing op grond van de huisregels. Nu de klacht niet gebaseerd is op de huisregels kan de rechtbank de klacht op grond van artikel 10:3, eerste lid, Wvggz niet inhoudelijk beoordelen.
Roken op de eigen kamer
4.5.
De vraag is of het op grond van de huisregels is toegestaan om op de eigen kamer te roken. In de huisregels van verweerster is een verbod opgenomen om te roken in alle gebouwen. Partijen zijn het er echter over eens dat uit deze huisregel geen verbod voortvloeit om te mogen roken op de eigen kamer, zij het op basis van andere argumenten.
4.6.
Anders dan verzoeker heeft aangevoerd, leidt de passage “op grond van de tabakswet” uit de huisregels niet tot de conclusie dat verzoeker op de eigen kamer mag roken op grond van de huisregels. Dit staat er niet en dit kan in redelijkheid ook niet uit deze verwijzing worden afgeleid. Dat in artikel 6.2 van het Tabaks- en rookwarenbesluit is bepaald dat de verplichting voor verweerster om een rookverbod in te stellen niet geldt voor ruimten waar geen inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer, leidt niet tot de conclusie dat in de huisregels is bepaald dat verzoeker op zijn eigen kamer mag roken.
4.7.
De conclusie is dat in de huisregels geen bepaling is opgenomen over het roken op de eigen kamer. Het gevolg is dat de klacht niet ziet op het nakomen van een verplichting of een beslissing op grond van de huisregels. De rechtbank kan ook deze klacht inhoudelijk niet beoordelen.
Conclusie
4.8.
De rechtbank kan alleen een klacht beoordelen indien die klacht gaat over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van een in artikel 10:3, eerste lid, van de Wvggz genoemde bepaling. Nu de klacht hier niet op ziet, kan de rechtbank de klacht niet beoordelen. Nu niet is geklaagd over het nakomen van een verplichting of een beslissing op grond van de huisregels, zal het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kooijman, mr. E.C.M. de Klerk, mr. J. Iding, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier. | ||
Conc: SvdB | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.