Bij financieringsvraagstukken hebben kapitaalvennootschappen in beginsel de keuze tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. De fiscale consequenties van concernfinanciering met eigen vermogen wijken in een aantal situaties sterk af van financiering met vreemd vermogen. Denk aan de aftrekbaarheid van de vergoeding bij vreemd vermogen en de mogelijkheid tot het afwaarderen van de hoofdsom. Als hoofdregel geldt dat fiscaal de civielrechtelijke vorm van een geldverstrekking wordt gevolgd. Hierop bestaan wel verschillende uitzonderingen. Ook vinden er zowel nationaal als Europees belangrijke ontwikkelingen plaats op dit vlak.
Financiering van een kapitaalvennootschap in de vennootschapsbelasting kan plaatsvinden met eigen- en vreemd vermogen. Het verschil tussen deze twee vermogensvormen is aanzienlijk.
Eigen versus vreemd vermogen
In de vennootschapsbelasting zijn als hoofdregel de kosten van eigen vermogen (zoals dividend op aandelen) niet aftrekbaar. Kosten van vreemd vermogen (zoals bankleningen en leningen van gelieerde partijen) zijn daarentegen wel aftrekbaar. Vanuit fiscaal perspectief is het daarom vaak aantrekkelijk om Nederlandse vennootschappen te financieren met relatief veel vreemd vermogen. Vanuit civielrechtelijk en bedrijfseconomisch oogpunt is financiering met teveel vreemd vermogen overigens vaak juist niet wenselijk. Bovendien leiden dit soort structuren, en structuren die inspelen op zogenoemde hybrid mismatches, tegenwoordig steeds vaker tot maatschappelijke weerstand. In het BEPS-project (Base Erosion and Profit Shifting) van de OECD zijn hiertegen maatregelen voorgesteld. Ook de EU kent vergelijkbare acties, zoals de in 2022 te verwachten richtlijn voor een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen; de Debt Equity Bias Reduction Allowance (DEBRA).
Grensvlak
Een eventuele waardedaling van een aandelenparticipatie komt door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling vaak niet ten laste van de winst. Daarentegen is de waardedaling van een lening in beginsel wel aftrekbaar. Dit leidt ertoe dat financieringen op het grensvlak zitten van vreemd vermogen en eigen vermogen. Op dit gebied is een aanzienlijke hoeveelheid jurisprudentie gewezen, in het bijzonder op het vlak van de zogenoemde ‘onzakelijke lening’.
Weg met de borgstellingsanalogie, X.G.R. Auerbach, WFR 2018/140
De onzakelijke lening anno 2018 – deel I en II, A.C.P. Bobeldijk, R.L.P. van der Velden, L.A.Schakenraad, MBB 2018, nr. 4, p. 122-139 en nr. 5, p. 215-230
De onzakelijke lening, P.G.H. Albert, TFO 2014/134.1
Nu eindelijk duidelijkheid over het fiscale kapitaalbegrip?, R. Snoeij en L. Wagenaar, WFR 2014/622
Vakstudie Vennootschapsbelasting, Artikel 9 Wet op de vennootschapsbelasting 1969, Aant. 16.5, Het onderscheid tussen vreemd vermogen en eigen vermogen
Jeroen van Strien
Dr. Jeroen van Strien, Partner en Hoofd Bureau Vaktechniek Belastingadvies Newtone, universitair docent VU Amsterdam en Radboud Universiteit Nijmegen
Meer over Jeroen van Strien
Bij financieringsvraagstukken hebben kapitaalvennootschappen in beginsel de keuze tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. De fiscale consequenties van concernfinanciering met eigen vermogen wijken in een aantal situaties sterk af van financiering met vreemd vermogen. Denk aan de aftrekbaarheid van de vergoeding bij vreemd vermogen en de mogelijkheid tot het afwaarderen van de hoofdsom. Als hoofdregel geldt dat fiscaal de civielrechtelijke vorm van een geldverstrekking wordt gevolgd. Hierop bestaan wel verschillende uitzonderingen. Ook vinden er zowel nationaal als Europees belangrijke ontwikkelingen plaats op dit vlak.
Financiering van een kapitaalvennootschap in de vennootschapsbelasting kan plaatsvinden met eigen- en vreemd vermogen. Het verschil tussen deze twee vermogensvormen is aanzienlijk.
Eigen versus vreemd vermogen
In de vennootschapsbelasting zijn als hoofdregel de kosten van eigen vermogen (zoals dividend op aandelen) niet aftrekbaar. Kosten van vreemd vermogen (zoals bankleningen en leningen van gelieerde partijen) zijn daarentegen wel aftrekbaar. Vanuit fiscaal perspectief is het daarom vaak aantrekkelijk om Nederlandse vennootschappen te financieren met relatief veel vreemd vermogen. Vanuit civielrechtelijk en bedrijfseconomisch oogpunt is financiering met teveel vreemd vermogen overigens vaak juist niet wenselijk. Bovendien leiden dit soort structuren, en structuren die inspelen op zogenoemde hybrid mismatches, tegenwoordig steeds vaker tot maatschappelijke weerstand. In het BEPS-project (Base Erosion and Profit Shifting) van de OECD zijn hiertegen maatregelen voorgesteld. Ook de EU kent vergelijkbare acties, zoals de in 2022 te verwachten richtlijn voor een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen; de Debt Equity Bias Reduction Allowance (DEBRA).
Grensvlak
Een eventuele waardedaling van een aandelenparticipatie komt door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling vaak niet ten laste van de winst. Daarentegen is de waardedaling van een lening in beginsel wel aftrekbaar. Dit leidt ertoe dat financieringen op het grensvlak zitten van vreemd vermogen en eigen vermogen. Op dit gebied is een aanzienlijke hoeveelheid jurisprudentie gewezen, in het bijzonder op het vlak van de zogenoemde ‘onzakelijke lening’.
Documenten bij dit thema
Wetgeving
Artikel 8 Wet Vpb 1969
Artikel 3.8 Wet IB 2001
Artikel 10 lid 1 Wet Vpb 1969
Artikel 10, lid 1, onderdeel d Wet Vpb 1969
Artikel 13, lid 17 Wet Vpb 1969
Artikel 29a Wet Vpb 1969 (vervallen)
Brief Staatssecretaris van Financiën van 13 september 2021, nr. 2021-0000165979, V-N 2021/43.11
Kamerbrief over onderzoek fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen, MvF, 13 september 2021, NLF 2021/1873
Kennisgroepstandpunt van 25 mei 2022, KG:011:2022:10, Kwalificatie geldverstrekking – profit participation rights (PPR)
Kennisgroepstandpunt van 16 juni 2022, KG:011:2022:8, Omgekeerde converteerbare lening – artikel 10-1-d Wet Vpb 1969 – aftrek opslag conversierecht
Standaardarrest
HR 18 oktober 1950, nr. 1950-10-18, ECLI:NL:HR:1950:82, BNB B 8843
HR 27 januari 1988, nr. 23 919, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744, BNB 1988/217, V-N 1988/1078, 17, FED 1988/233, FED 1988/401
HR 11 maart 1998, nr. 32240, ECLI:NL:PHR:1998:AA2453, BNB 1998/208, WFR 1998/438, V-N 1998/15.26, FED 1998/179, FED 1998/272
HR 25 november 2011, nr. 08/05323, ECLI:NL:PHR:2011:BN3442, BNB 2012/37, V-N 2011/63.10, FED 2012/20, NJB 2011/2281
HR 7 februari 2014, nr. 12/03540, ECLI:NL:HR:2014:224, BNB 2014/79, V-N 2013/10.13, V-N 2014/9.13, FED 2014/37
Belangrijkste uitspraken
HR 15 maart 2013, nrs. 11/02248 en 11/02248, ECLI:NL:HR:2013:BW6552, BNB 2013/149, V-N 2012/35.13, V-N 2013/14.13, FED 2013/64, Belastingadvies 2013/14-15.9
HR 5 januari 2018, nr. 16/01047, ECLI:NL:HR:2018:2, BNB 2018/60, V-N 2018/4.5, FED 2018/77, TaxVisions editie 19 januari 2018
HR 15 mei 2020, nr. 18/03178, ECLI:NL:HR:2020:874, BNB 2020/117, V-N 2020/24.9, FED 2020/107, NJB 2020/1512
Hoge Raad 17 mei 2024, 21/00415, ECLI:NL:HR:2024:706, BNB 2024/79, V-N 2021/52.8, FED 2024/54, NJB 2024/1187
Literatuur
Verrekenprijzen (FM nr. 115) 2024/1, Verrekenprijzen; de verdeling van de winst van een multinational, J.T. van Egdom, Deventer: Wolters Kluwer 2024
HR 13 januari 2023, bodemlozeputleningen en onzakelijke geldleningen, C.B. Bavinck en R.P.C. Cornelisse, WFR 2023/126
Leningen en garanties onder het Verrekenprijsbesluit 2022, R.P.F.M. Hafkenscheid, WFR 2022/211
Europese Commissie publiceert richtlijnvoorstel DEBRA, V-N 2022/29.11
Over de schoonheid van DEBRA!, H. van den Hurk, WFR 2022/124
De fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen: Het wiel opnieuw uitvinden?, A. Nolten en J.R. Goudsmit, WFR 2022/2
Onzakelijke lening (FM nr. 163) 2021/1, R.R. Boltjes, F.J. Elsweier, Deventer: Wolters Kluwer 2021
Weg met de borgstellingsanalogie, X.G.R. Auerbach, WFR 2018/140
De onzakelijke lening anno 2018 – deel I en II, A.C.P. Bobeldijk, R.L.P. van der Velden, L.A.Schakenraad, MBB 2018, nr. 4, p. 122-139 en nr. 5, p. 215-230
De onzakelijke lening, P.G.H. Albert, TFO 2014/134.1
Nu eindelijk duidelijkheid over het fiscale kapitaalbegrip?, R. Snoeij en L. Wagenaar, WFR 2014/622
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/3, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, Hoofdstuk 3, Dr. J. van Strien, Fiscale monografieën nr. 119, Kluwer, Deventer 2007
Naslag
Vakstudie Vennootschapsbelasting, Artikel 9 Wet op de vennootschapsbelasting 1969, Aant. 16.5, Het onderscheid tussen vreemd vermogen en eigen vermogen
Cursus Belastingrecht, Wegwijzer 'Onzakelijke geldlening', T.A.R. van Brederode
Verwante onderwerpen
Thema: Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Thema: De onzakelijke lening
Thema: De 10a-renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting