Einde inhoudsopgave
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 25
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2020
- Redactionele toelichting
Mededelingen bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 die zijn ontvangen voor de inwerkingtreding van deze wijziging worden afgehandeld overeenkomstig de regels zoals die golden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding.
- Bronpublicatie:
17-06-2020, Stcrt. 2020, 32692 (uitgifte: 25-06-2020, regelingnummer: IenW/BSK-2020/106139)
- Inwerkingtreding
01-07-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-06-2020, Stcrt. 2020, 32692 (uitgifte: 25-06-2020, regelingnummer: IenW/BSK-2020/106139)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Handhaving verkeersvoorschriften
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Verkeersrecht / Rijbevoegdheid
1.
De kosten verbonden aan de oplegging en de kosten verbonden aan de uitvoering van een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid komen in de in artikel 23, eerste en tweede lid, bedoelde gevallen voor rekening van de betrokken rijbewijshouder.
2.
De kosten van oplegging van de in artikel 23, derde lid, bedoelde onderzoeken komen voor rekening van de betrokken rijbewijshouder. De kosten van uitvoering van de in artikel 23, derde lid, bedoelde onderzoeken komen voor rekening van de betrokken rijbewijshouder, voor zover het de kosten van het onderzoek zelf betreft.
3.
De kosten van oplegging van een in artikel 23, eerste tot en met derde lid, bedoeld onderzoek worden betaald binnen vijf weken nadat het besluit tot oplegging van dat onderzoek aan betrokkene bekend is gemaakt, op de wijze zoals aangegeven in dat besluit.
4.
De in het derde lid bedoelde termijn wordt niet verlengd.
5.
De kosten van uitvoering van een onderzoek dat op grond van het eerste of tweede lid voor rekening van betrokkene komt, worden betaald binnen tien weken nadat het verzoek tot betaling van de uitvoeringskosten van die maatregel aan betrokkene bekend is gemaakt, op de wijze zoals aangegeven in het in het derde lid bedoelde besluit.
6.
Binnen drie weken na ontvangst van het in het vijfde lid bedoelde verzoek kan betrokkene verzoeken om uitstel van betaling voor maximaal zes maanden.
7.
Het CBR brengt kosten in rekening indien betrokkene niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn heeft meegewerkt aan het onderzoek zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven. Indien de in het eerste lid bedoelde kosten reeds zijn betaald, wordt het verschil tussen de kosten voor het bedoelde onderzoek en de kosten vanwege het niet verschijnen door het CBR terugbetaald aan degene die de in het eerste lid bedoelde kosten heeft betaald.