Einde inhoudsopgave
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Bijlage
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2023
- Redactionele toelichting
De wijziging betreffende het vervallen van onderdeel B, onder III, de onderdelen f en g, is reeds aangebracht bij de wijziging van 03-04-2018, Stcrt. 7154. Ten aanzien van gedragingen die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van deze wijziging, blijft de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 van toepassing, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze wijziging.
- Bronpublicatie:
26-01-2023, Stcrt. 2023, 3433 (uitgifte: 27-01-2023, regelingnummer: IENW/BSK-2023/13807)
- Inwerkingtreding
01-04-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-01-2023, Stcrt. 2023, 3433 (uitgifte: 27-01-2023, regelingnummer: IENW/BSK-2023/13807)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Handhaving verkeersvoorschriften
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Verkeersrecht / Rijbevoegdheid
bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
I. Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig
I.1. Bediening van het motorrijtuig
- 1.
Een onjuiste bediening van het koppelingspedaal dan wel het gaspedaal, zich manifesterend in het bij herhaling afslaan van de motor dan wel schokkend en slingerend rijden en bochten te ruim nemen dan wel het intrappen van het onjuiste pedaal of het niet intrappen van het juiste pedaal;
- 2.
een onjuiste bediening van het versnellingsmechanisme, al dan niet in combinatie met het koppelings- of het gaspedaal, waardoor hoorbaar regelmatig de verkeerde versnelling wordt gekozen, langdurig in een te hoge of te lage versnelling wordt gereden en met een te laag of te hoog toerental;
- 3.
een onjuiste bediening van de rem, waardoor bij herhaling abrupt wordt vertraagd en gestopt of met blokkerende wielen wordt geremd;
- 4.
een onjuist gebruik of nalaten van het gebruik van mechanismen en apparatuur van het motorrijtuig die van belang zijn voor de verkeersveiligheid, zoals ruitenwissers, richtingaanwijzers, verlichting en voorruitverwarming.
I.2. Beheersing van het motorrijtuig
- 1.
Gebrek aan stuurvastheid waardoor, al dan niet in combinatie:
- a.
slingerend wordt gereden;
- b.
bij herhaling van de juiste koers wordt afgeweken;
- c.
bij het richting veranderen bochten niet vloeiend worden genomen;
- d.
bij het volgen van bochten in het wegverloop het motorrijtuig uit de bocht ‘zeilt’.
- 2.
Onvoldoende rekening houden met de omvang van het motorrijtuig waardoor bijvoorbeeld bochten te ruim of te krap worden genomen.
- 3.
Overige feiten of omstandigheden waaruit een gebrek in de vaardigheid in de beheersing van het motorrijtuig blijkt:
- a.
het motorrijtuig niet onder controle houden;
- b.
bij herhaling op onjuiste wijze keren, achteruitrijden of parkeren;
- c.
bij herhaling veroorzaken van aanrijdingen.
II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer
- 1.
Niet adequaat kijkgedrag
Hanteren van een verkeerde kijktechniek en een slecht kijkgedrag al of niet met gebruikmaking van spiegels waardoor in gevaarlijke situaties niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet, zich onder meer manifesterend bij het:
- a)
wegrijden;
- b)
naderen en oprijden van kruispunten;
- c)
voorsorteren;
- d)
inhalen en het wisselen van rijstrook;
- e)
invoegen en het uitvoegen;
- f.
dan wel zich manifesterend door slecht kijkgedrag in het algemeen.
- 2.
Gebrekkige rijvaardigheid
Gebrekkige rijvaardigheid die blijkt uit:
- a.
de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
- b.
rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
- c.
onjuist invoegen en uitvoegen;
- d.
onnodig remmen en stoppen;
- e.
naar links of rechts afslaan op een wijze waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht;
- f.
rakelings passeren van andere weggebruikers en obstakels;
- g.
onvoldoende anticiperen op het gedrag van andere deelnemers;
- h.
niet adequaat reageren op bijzondere verkeerssituaties, zoals filevorming;
- i.
niet tijdig onderkennen van de invloed van externe of interne factoren.
III. Rijgedrag
1
Gevaarzettend rijgedrag waardoor:
- a)
andere weggebruikers of obstakels rakelings worden gepasseerd;
- b)
andere weggebruikers worden klem gereden of de weg wordt afgesneden.
2
Gebrek aan inzicht in risico's in het verkeer, zoals:
- a)
onvoldoende anticiperen op het gedrag van andere weggebruikers;
- b)
niet adequaat reageren op bijzondere verkeerssituaties, zoals filevorming;
- c)
niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of wegwerkzaamheden, of van interne factoren zoals het ‘hand held bellen’, afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid;
- d)
uitvoeren van gevaarlijke inhaalmanoeuvres of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen, waarbij voetgangers duidelijk in gevaar zijn gebracht;
- e)
met een te hoge snelheid naderen van of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen of in andere onoverzichtelijke situaties, zoals kruisingen en spoorwegovergangen;
- f)
aanhouden van, gelet op de snelheid waarmee gereden wordt, een te korte en derhalve onveilige volgafstand;
- g)
geen rekening houden met de belangen van andere weggebruikers, zoals het:
- 1)
geen gelegenheid geven tot invoegen bij een rijbaanversmalling, na inhalen, vanaf de invoegstrook;
- 2)
blokkeren van doorgangen of dubbel parkeren.
3
Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
- a)
rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
- b)
onnodig remmen en stoppen;
- c)
snijden: het niet juist afmaken van de inhaalmanoeuvre door te snel en te abrupt naar rechts of naar links te gaan;
- d)
op te korte afstand volgen van voorliggers;
- e)
onjuist invoegen of onjuist uitvoegen.
4
Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
- a.
de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
- b.
het inhalen;
- c.
het verlenen van voorrang;
- d.
het naar links of rechts afslaan;
- e.
het gebruik van lichten en geven van signalen;
- f.
het rijden op auto(snel)wegen: bijvoorbeeld het rijden op de vluchtstrook of het negeren van het rode kruis boven een rijstrook;
- g.
het negeren van een rood verkeerslicht;
- h.
het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom;
- i.
het als bestuurder van een motorrijtuig overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 31 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden;
- j.
het als bestuurder van een bromfiets overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 31 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom.
IV. Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens
In de hoedanigheid van beginnende bestuurder, onverminderd het overigens in deze bijlage bepaalde, twee maal een of meer van de navolgende feiten hebben begaan waarvoor hij tijdens of na de in artikel 1, onder beginnende bestuurder, genoemde termijn onherroepelijk is veroordeeld, tenzij voor het feit in eerste instantie een strafbeschikking als bedoeld in artikel 257b van het Wetboek van Strafvordering is uitgevaardigd, dan wel indien voor deze feiten tijdens of na die termijn ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden strafbeschikking als bedoeld in artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering is uitgevaardigd:
- a.
overtreding van artikel 5 van de wet;
- b.
artikel 5a van de wet;
- c.
overtreding van artikel 6 van de wet;
- d.
overtreding van artikel 19 van het RVV 1990;
- e.
overtreding van de artikelen 20, 21, 22 en 45 RVV 1990;
- f.
overtredingen van artikel 62 juncto de borden A1 en A3 van het RVV 1990;
- g.
overige overtredingen van het RVV 1990 indien daarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
B. Geschiktheid
I. Lichamelijke geschiktheid
- a.
bewusteloosheid of stoornis in het bewustzijn;
- b.
wegraking / black-out;
- c.
hevige duizeligheid;
- d.
evenwichtsstoornis;
- e.
coördinatiestoornis, ongecontroleerde bewegingen;
- f.
stoornis in het gebruik van één of meer ledematen;
- g.
duidelijk verminderd gezichtsvermogen;
- h.
betrokkene verklaart geneesmiddelen te hebben ingenomen die, al dan niet in combinatie met alcohol, de rijvaardigheid beïnvloeden;
- i.
lichamelijk gebrek of functieverlies terwijl op het rijbewijs niet is vermeld dat betrokkene slechts:
- —
een motorrijtuig mag besturen dat aan bijzondere eisen voldoet die zijn gericht op dat gebrek of functieverlies;
- —
een motorrijtuig mag besturen onder gebruikmaking van kunst- of hulpstukken;
- j.
uit een medische verklaring blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico op een situatie als bedoeld onder a tot en met i.
II. Geestelijke geschiktheid
- a.
verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen;
- b.
ernstig gestoord inzicht of gedrag;
- c.
ernstig onaangepast rijgedrag;
- d.
agressiviteit in het verkeer;
- e.
paniekaanvallen;
- f.
abnormale opwindingstoestanden;
- g.
poging tot zelfdoding in het verkeer;
- h.
een van de in onderdeel A, subonderdelen I of II, genoemde gedragingen, indien het vermoeden bestaat dat ze het gevolg zijn van onvoldoende geestelijke geschiktheid.
III. Drogerende stoffen
Alcohol
- a.
bij betrokkene is een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 μg/l, respectievelijk 0,8‰;
- b.
bij betrokkene is in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 220 μg/l, respectievelijk 0,5‰;
- c.
ten aanzien van betrokkene is binnen een periode van vijf jaar tenminste twee maal proces-verbaal is opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van de wet, waarbij bij één van die verdenkingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 220 μg/l, respectievelijk 0,5‰, of dat hoger is dan 88 μg/l, respectievelijk 0,2‰, indien tenminste een van de feiten is begaan als beginnende bestuurder;
- d.
- e.
uit een verklaring van een medisch deskundige blijkt dat betrokkene alcoholafhankelijk is.
Andere drogerende stoffen of een combinatie van drogerende stoffen
- –
ten aanzien van betrokkene is binnen vijf jaar ten minste twee keer proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, die leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.