Einde inhoudsopgave
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
Artikel 50 [Bezit voorwerpen]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2011
- Bronpublicatie:
13-12-2010, Stb. 2010, 818 (uitgifte: 21-12-2010, kamerstukken: 31915)
- Inwerkingtreding
01-07-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-06-2011, Stb. 2011, 296 (uitgifte: 23-06-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Justitiële jeugdinrichtingen
1.
In de huisregels kan worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de inrichting of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel de beperking van de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.
2.
De directeur kan een jeugdige toestemming geven hem toebehorende voorwerpen waarvan het bezit niet is verboden ingevolge het eerste lid, in zijn kamer te plaatsen dan wel bij zich te hebben voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:
- a.
de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
- b.
de geestelijke of de lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige;
- c.
de uitvoering van het perspectiefplan;
- d.
de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.
3.
De directeur kan aan de toestemming, bedoeld in het tweede lid, voorwaarden verbinden die kunnen betreffen het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld krachtens welke de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een jeugdige ingevolge het tweede lid onder zich heeft wordt beperkt tot een bepaald bedrag.
4.
De directeur is bevoegd aan de jeugdige toebehorende voorwerpen voor diens rekening te laten onderzoeken, ten einde vast te stellen of de toelating of het bezit daarvan kan worden toegestaan dan wel is verboden ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid.
5.
De directeur is bevoegd voorwerpen die verboden zijn dan wel ten aanzien waarvan geen toestemming is verleend ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid, in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de jeugdige op diens kosten worden bewaard, hetzij met toestemming van de jeugdige worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten.