Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2024/1789 inzake de interne markten voor hernieuwbaar gas, aardgas en waterstof, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1227/2011, (EU) 2017/1938, (EU) 2019/942 en (EU) 2022/869 en Besluit (EU) 2017/684, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 715/2009 (herschikking)
Artikel 78 Nieuwe aardgas- en waterstofinfrastructuur
Geldend
Geldend vanaf 04-08-2024
- Bronpublicatie:
13-06-2024, PbEU L 2024, 2024/1789 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1789)
- Inwerkingtreding
04-08-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2024, PbEU L 2024, 2024/1789 (uitgifte: 15-07-2024, regelingnummer: 2024/1789)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Europees energierecht
Energierecht / Energieopwekking
1.
Grote nieuwe aardgasinfrastructuur, dat wil zeggen interconnectoren, lng-installaties en aardgasopslaginstallaties, kunnen op verzoek voor een vastgestelde periode worden ontheven van de toepassing van de bepalingen van deze verordening, met uitzondering van artikel 34, leden 5 en 6, en van de toepassing van artikel 31, lid 1, artikel 32, artikel 33, artikel 60, artikel 78, leden 7 en 9, en artikel 79, lid 1, van Richtlijn (EU) 2024/1788.
Grote nieuwe waterstofinfrastructuur, dat wil zeggen interconnectoren, waterstofterminals en ondergrondse waterstofopslaginstallaties, kunnen op verzoek voor een vastgestelde periode worden ontheven van de toepassing van de bepalingen van deze verordening, met uitzondering van artikel 34, leden 5 en 6, en van de toepassing van de artikelen 35, 36, 37 en 68 van Richtlijn (EU) 2024/1788.
Een dergelijke ontheffing is onderworpen aan elk van de volgende voorwaarden:
- a)
de investering versterkt de mededinging bij de levering van aardgas of waterstof, en versterkt de leveringszekerheid;
- b)
de investering draagt bij tot het koolstofvrij maken en de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie en er werd toe besloten met toepassing van het beginsel ‘energie-efficiëntie eerst’;
- c)
het investeringsrisico is zo groot dat de investering niet wordt gedaan als er geen ontheffing wordt verleend;
- d)
de infrastructuur is eigendom van een natuurlijke of rechtspersoon die op zijn minst qua rechtsvorm gescheiden is van de systeembeheerders in wier systemen die infrastructuur wordt gebouwd;
- e)
er worden tarieven in rekening gebracht bij de gebruikers van die infrastructuur;
- f)
de ontheffing gaat niet ten koste van de mededinging op de relevante markten waarop de investering waarschijnlijk een effect zal hebben, van de goede werking van de geïntegreerde interne markt voor aardgas of waterstof, van de goede werking van de betrokken gereguleerde systemen, van het koolstofvrij maken of van de leveringszekerheid van de Unie;
- g)
voor de infrastructuur is geen Uniefinanciering voor werkzaamheden verleend uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad (1).
De in de derde alinea bedoelde voorwaarden worden beoordeeld met inachtneming van het beginsel van energiesolidariteit. De bevoegde nationale instanties nemen de situatie in de andere betrokken lidstaten in acht en wegen mogelijke negatieve gevolgen af tegen de gunstige gevolgen op hun grondgebied.
2.
De in lid 1 bedoelde ontheffing is ook van toepassing op een aanzienlijke capaciteitsverhoging van bestaande infrastructuur en op wijzigingen van die infrastructuur die het mogelijk maken nieuwe bronnen voor de levering van hernieuwbaar gas en koolstofarm gas te ontwikkelen.
3.
De regulerende instantie kan per geval een besluit nemen over de in de leden 1 en 2 bedoelde vrijstelling.
Voordat een besluit over de ontheffing wordt genomen, gaat de regulerende instantie, of in voorkomend geval, een andere bevoegde instantie van de betrokken lidstaat, over tot raadpleging van:
- a)
de regulerende instanties van de lidstaten wier markten waarschijnlijk een effect zullen ondervinden van de nieuwe infrastructuur, en
- b)
de nationale regulerende instanties van de derde landen wier betrokken infrastructuur verbonden is met het Unienet dat onder het rechtsgebied van een lidstaat valt en begint of eindigt in een of meer derde landen.
Indien de geraadpleegde autoriteiten van de derde landen niet binnen een redelijke periode of binnen een vastgelegde termijn van ten hoogste drie maanden reageren, kan de betrokken regulerende instantie het vereiste besluit nemen.
4.
Wanneer de betrokken infrastructuur is gelegen op het grondgebied van meer dan één lidstaat, kan ACER, binnen twee maanden vanaf de datum waarop de laatste van de regulerende instanties een verzoek om ontheffing heeft ontvangen, een advies aan de regulerende instanties van de lidstaten in kwestie doen toekomen. Het besluit van de regulerende instanties kan op een dergelijk advies worden gebaseerd.
Indien alle betrokken regulerende instanties binnen zes maanden vanaf de datum waarop de laatste regulerende instantie het verzoek om ontheffing heeft ontvangen, overeenstemming hebben bereikt over dit verzoek, stellen zij ACER op de hoogte van hun besluit. Indien de betrokken infrastructuur een transmissieleiding is tussen een lidstaat en een derde land kan de regulerende instantie of, in voorkomend geval, een andere bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zich het eerste interconnectiepunt met het net van de lidstaten bevindt, alvorens een besluit over de ontheffing te nemen, de bevoegde autoriteit van dat derde land raadplegen, teneinde ervoor te zorgen dat, wat de betrokken infrastructuur betreft, deze verordening consequent wordt toegepast op het grondgebied en, in voorkomend geval, in de territoriale wateren van die lidstaat. Indien de geraadpleegde autoriteit van het derde land niet binnen een redelijke periode of vastgelegde termijn van ten hoogste drie maanden reageert, kan de betrokken regulerende instantie het noodzakelijke besluit nemen.
ACER voert, in overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EU) 2019/942, de taken waarmee de regulerende instanties van de betrokken lidstaten uit hoofde van dit artikel worden belast, uit:
- a)
indien alle betrokken regulerende instanties niet in staat zijn gebleken overeenstemming te bereiken binnen zes maanden vanaf de datum waarop de laatste van deze regulerende instanties het verzoek om ontheffing heeft ontvangen, of
- b)
naar aanleiding van een gezamenlijk verzoek van de betrokken regulerende instanties.
Alle betrokken regulerende instanties kunnen gezamenlijk verzoeken de in de derde alinea, punt a), bedoelde termijn met ten hoogste drie maanden te verlengen.
5.
Alvorens een besluit vast te stellen raadpleegt ACER de betrokken regulerende instanties en de aanvragers.
6.
Een ontheffing kan gelden voor het geheel of voor gedeelten van de capaciteit van de nieuwe infrastructuur, of van de bestaande infrastructuur met aanzienlijk verhoogde capaciteit.
Bij de besluitvorming over de ontheffing wordt per geval nagegaan of er voorwaarden gesteld moeten worden met betrekking tot de duur van de ontheffing en de niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur. Bij de vaststelling van deze voorwaarden wordt met name rekening gehouden met de aan te leggen extra capaciteit of de wijziging van de bestaande capaciteit, de geplande looptijd van het project en de nationale omstandigheden.
Voordat een ontheffing wordt verleend, besluit de regulerende instantie over de voorschriften en de mechanismen voor het beheer en/of de toewijzing van de capaciteit. De voorschriften omvatten de eis dat alle potentiële gebruikers van de infrastructuur wordt verzocht hun belangstelling voor het inkopen van capaciteit aan te geven alvorens de toewijzing van capaciteit in de nieuwe infrastructuur, inclusief voor eigen gebruik, plaatsvindt. De regulerende instantie eist dat de voorschriften voor het congestiebeheer de verplichting omvatten om ongebruikte capaciteit op de markt aan te bieden, en eist dat gebruikers van de infrastructuur het recht krijgen de door hen ingekochte capaciteit te verhandelen op de secundaire markt. Bij haar beoordeling van de in lid 1, punten a), c) en f), bedoelde criteria houdt de regulerende instantie rekening met de resultaten van de capaciteitstoewijzingsprocedure.
Het ontheffingsbesluit, met inbegrip van eventuele voorwaarden als bedoeld in de tweede alinea van dit lid, wordt naar behoren met redenen omkleed en wordt gepubliceerd.
7.
Bij de beoordeling of belangrijke nieuwe infrastructuur op grond van lid 1, punt a), van dit artikel naar verwachting de leveringszekerheid zal versterken, overweegt de bevoegde instantie in hoeverre de nieuwe infrastructuur de naleving door de lidstaten van hun verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2017/1938 op regionaal en nationaal niveau naar verwachting zal verbeteren.
8.
Indien een andere instantie dan de regulerende instantie bevoegd is voor de vaststelling van ontheffingsbesluiten kunnen de lidstaten bepalen dat de regulerende instantie of ACER, naargelang het geval, vóór de vaststelling van het formele ontheffingsbesluit een advies inzake het verzoek om ontheffing aan die bevoegde instantie in de betrokken lidstaat moet voorleggen. Dat advies wordt samen met het besluit bekendgemaakt.
9.
De bevoegde instantie doet na ontvangst onverwijld een afschrift van ieder verzoek om ontheffing toekomen aan de Commissie. De bevoegde instantie stelt de Commissie onverwijld in kennis van het ontheffingsbesluit, alsook van alle relevante informatie. De informatie kan in geaggregeerde vorm aan de Commissie worden voorgelegd om haar in staat te stellen het ontheffingsbesluit te beoordelen en omvat in het bijzonder:
- a)
de gedetailleerde redenen op grond waarvan de regulerende instantie of de lidstaat de ontheffing heeft verleend of geweigerd, samen met een verwijzing naar het desbetreffende punt of de desbetreffende punten van lid 1 waarin de voorwaarden zijn vastgesteld waarop dat besluit is gebaseerd, met inbegrip van de financiële informatie ter staving van de noodzaak van een ontheffing;
- b)
de analyse van de gevolgen voor de mededinging en de goede werking van de interne markt die het verlenen van de ontheffing met zich meebrengt;
- c)
de motivering omtrent de duur van de ontheffing en het gedeelte van de totale capaciteit van de infrastructuur waarvoor de ontheffing is verleend;
- d)
indien de ontheffing betrekking heeft op een interconnector, het resultaat van het overleg met de betrokken regulerende instanties;
- e)
de bijdrage van de infrastructuur aan de diversifiëring van de levering.
10.
Binnen vijftig werkdagen na ontvangst van de kennisgeving uit hoofde van lid 9 kan de Commissie een besluit vaststellen waarbij zij de kennisgevende instanties verzoekt het besluit tot verlening van een ontheffing te wijzigen of in te trekken. De Commissie kan, voordat zij het ontheffingsbesluit vaststelt, de uit hoofde van artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering verzoeken advies uit te brengen over de vraag of de ontheffing bijdraagt tot de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie. Die termijn kan met vijftig werkdagen worden verlengd indien de Commissie om aanvullende informatie verzoekt. Deze extra termijn begint op de dag na de datum van ontvangst van de volledige informatie. Ook deze termijn kan met instemming van zowel de Commissie als de kennisgevende instanties worden verlengd.
Wanneer de opgevraagde informatie niet binnen de in het verzoek om informatie vastgestelde termijn wordt verstrekt, wordt de kennisgeving als ingetrokken beschouwd, tenzij, alvorens die termijn afloopt, de termijn is verlengd met de instemming van zowel de Commissie als de regulerende instantie of tenzij de regulerende instantie de Commissie er in een met redenen omklede verklaring van op de hoogte heeft gebracht dat zij de kennisgeving als volledig beschouwt.
De regulerende instantie voldoet binnen een termijn van een maand aan het besluit van de Commissie om het ontheffingsbesluit te wijzigen of in te trekken en stelt de Commissie daarvan in kennis.
De Commissie bewaart de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens.
Indien de Commissie een ontheffingsbesluit goedkeurt, verliest die goedkeuring haar effect:
- a)
twee jaar na de vaststelling daarvan indien de bouw van de infrastructuur nog niet van start is gegaan;
- b)
vijf jaar na de vaststelling daarvan indien de infrastructuur nog niet operationeel is geworden, tenzij de Commissie vaststelt dat de vertraging het gevolg is van grote hindernissen die buiten de macht liggen van de persoon aan wie de ontheffing is verleend.
11.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door richtsnoeren vast te stellen voor de toepassing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden en voor de procedure die moet worden gevolgd voor de toepassing van de leden 3, 6, 8 en 9 van dit artikel.
Voetnoten
Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PB L 249 van 14.7.2021, blz. 38).
Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).