Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade
Artikel 12 Verzoeken om maatregelen
Geldend
Geldend vanaf 30-04-2004
- Bronpublicatie:
21-04-2004, PbEU 2004, L 143 (uitgifte: 30-04-2004, regelingnummer: 2004/35/EG)
- Inwerkingtreding
30-04-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-04-2004, PbEU 2004, L 143 (uitgifte: 30-04-2004, regelingnummer: 2004/35/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Natuurlijke of rechtspersonen die
- a)
milieuschade lijden of dreigen te lijden dan wel
- b)
een voldoende belang hebben bij de besluitvorming inzake de schade, of, anderzijds,
- c)
stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt,
kunnen bij de bevoegde instantie opmerkingen indienen betreffende gevallen van milieuschade of onmiddellijke dreiging daarvan waarvan zij kennis hebben en kunnen de bevoegde instantie verzoeken maatregelen te treffen krachtens deze richtlijn.
De lidstaten bepalen wat een voldoende belang en een inbreuk op een recht vormt.
Hiertoe wordt het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die milieubescherming bevordert en voldoet aan voorschriften van de nationale wetgeving voldoende geacht in de zin van het voorgaande punt b. Dergelijke organisaties worden tevens geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van het voorgaande punt c.
2.
Het verzoek om maatregelen gaat vergezeld van de relevante informatie en gegevens ter ondersteuning van de opmerkingen die met betrekking tot de milieuschade in kwestie worden voorgelegd.
3.
Wanneer het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen en gegevens aannemelijk maken dat er milieuschade is, neemt de bevoegde instantie deze opmerkingen en dit verzoek om maatregelen in overweging. In dat geval biedt de bevoegde instantie de betrokken exploitant de gelegenheid zijn standpunt met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen kenbaar te maken.
4.
De bevoegde instantie stelt zo spoedig mogelijk, en in elk geval overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het nationale recht, de in lid 1 bedoelde personen die opmerkingen bij haar hebben ingediend in kennis van haar besluit inzake het al dan niet nemen van maatregelen, en motiveert dat besluit.
5.
De lidstaten kunnen besluiten de leden 1 en 4 niet toe te passen op gevallen van onmiddellijke dreiging van schade.