Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade
Artikel 2 Definities
Geldend
Geldend vanaf 18-07-2013
- Bronpublicatie:
12-06-2013, PbEU 2013, L 178 (uitgifte: 28-06-2013, regelingnummer: 2013/30/EU)
- Inwerkingtreding
18-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-06-2013, PbEU 2013, L 178 (uitgifte: 28-06-2013, regelingnummer: 2013/30/EU)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
- 1.
‘milieuschade’:
- a)
schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, dat wil zeggen elke vorm van schade die aanmerkelijke negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten of habitats. Of schade aanmerkelijk is, wordt bepaald aan de hand van de referentietoestand, rekening houdend met de criteria van bijlage I;
Schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats omvat niet de vooraf vastgestelde negatieve effecten van handelingen van een exploitant waarvoor de betrokken instanties uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven in overeenstemming met bepalingen ter uitvoering van artikel 6, leden 3 en 4, of artikel 16 van Richtlijn 92/43/EEG, dan wel artikel 9 van Richtlijn 79/409/EEG, of, in het geval van niet onder het Gemeenschapsrecht vallende habitats en soorten, in overeenstemming met gelijkwaardige bepalingen van de nationale wetgeving betreffende natuurbehoud.
- b)
‘schade aan wateren’, dat wil zeggen elke vorm van schade die een aanmerkelijke negatieve invloed heeft op:
- i)
de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand of het ecologisch potentieel, als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG, van de betrokken wateren, met uitzondering van de negatieve effecten waarop artikel 4, lid 7, van die richtlijn van toepassing is, of
- ii)
de milieutoestand van de betrokken maritieme wateren, als omschreven in Richtlijn 2008/56/EG, voor zover bijzondere aspecten van de milieutoestand van het mariene milieu al niet in Richtlijn 2000/60/EG worden behandeld;
- c)
bodemschade, dat wil zeggen elke vorm van bodemverontreiniging die een aanmerkelijk risico inhoudt voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid, waarbij direct of indirect op, in of onder de bodem, stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen aangebracht zijn;
- 2.
‘schade’: een meetbare negatieve verandering in de natuurlijke rijkdommen of een meetbare aantasting van een ecosysteemfunctie, die direct of indirect optreedt;
- 3.
‘beschermde soorten en natuurlijke habitats’:
- a)
de soorten genoemd in bijlage I of bedoeld in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 79/409/EEG, of in de bijlagen II en IV van Richtlijn 92/43/EEG;
- b)
de habitats van de soorten genoemd in bijlage I of bedoeld in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 79/409/EEG of genoemd in bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG, de natuurlijke habitats genoemd in bijlage I van Richtlijn 92/43/EEG en de voortplantings- of rustplaatsen genoemd in bijlage IV van Richtlijn 92/43/EEG; en
- c)
indien een lidstaat zulks bepaalt, niet in die bijlagen genoemde habitats of soorten die die lidstaat aanwijst voor doeleinden welke overeenkomen met de doeleinden van die twee richtlijnen;
- 4.
‘staat van instandhouding’:
- a)
met betrekking tot een natuurlijke habitat, de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten, hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, hetzij op het grondgebied van een lidstaat, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die habitat.
De staat van instandhouding van een natuurlijke habitat wordt als ‘gunstig’ beschouwd wanneer:
- —
het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen, en
- —
de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en
- —
de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is als omschreven onder b;
- b)
met betrekking tot een soort, de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en abundantie van de populaties daarvan, hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, hetzij op het grondgebied van een lidstaat, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort.
De staat van instandhouding van een soort wordt als ‘gunstig’ beschouwd wanneer:
- —
uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitats waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en
- —
het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en
- —
er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
- 5.
‘wateren’: alle wateren waarop Richtlijn 2000/60/EG van toepassing is;
- 6.
‘exploitant’: particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beroepsactiviteit verricht of regelt, of, als dit in de nationale wetgeving is bepaald, aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van een dergelijke activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van een dergelijke activiteit of de persoon die een dergelijke activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet;
- 7.
‘beroepsactiviteit’: een in het kader van een economische activiteit, een bedrijf of een onderneming verrichte activiteit, ongeacht het particuliere, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;
- 8.
‘emissie’: het als gevolg van menselijke activiteiten in het milieu brengen van stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen;
- 9.
‘onmiddellijke dreiging van schade’: een voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen;
- 10.
‘preventieve maatregelen’: maatregelen naar aanleiding van een gebeurtenis, handeling of nalatigheid waardoor een onmiddellijke dreiging van milieuschade is ontstaan, teneinde die schade te voorkomen of tot een minimum te beperken;
- 11.
‘herstelmaatregelen’: maatregel of combinatie van maatregelen, met inbegrip van inperkende of tussentijdse maatregelen, gericht op herstel, rehabilitatie of vervanging van de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties, of op het verschaffen van een gelijkwaardig alternatief voor rijkdommen of functies, als bedoeld in bijlage II;
- 12.
‘natuurlijke rijkdommen’: beschermde soorten en natuurlijke habitats, water en bodem;
- 13.
‘functies’ en ‘ecosysteemfuncties’: de functies die natuurlijke rijkdommen vervullen ten behoeve van andere natuurlijke rijkdommen of het publiek;
- 14.
‘referentietoestand’: de toestand waarin de natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties zich ten tijde van de schade zouden hebben bevonden indien zich geen milieuschade had voorgedaan, gereconstrueerd aan de hand van de beste beschikbare informatie;
- 15.
‘regeneratie’, met inbegrip van ‘natuurlijke regeneratie’: in het geval van water, beschermde soorten en natuurlijke habitats, de terugkeer van aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties tot de referentietoestand, en bij bodemschade, het verdwijnen van een aanmerkelijk gevaar van een nadelig effect op de menselijke gezondheid;
- 16.
‘kosten’: de kosten die verantwoord zijn in het licht van de noodzaak een juiste en doeltreffende toepassing van deze richtlijn te garanderen, met inbegrip van ramingskosten van milieuschade, onmiddellijke dreiging van zulke schade en alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten van het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht.