Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten
Artikel X [Vrijstelling van belastingen]
Geldend
Geldend vanaf 23-08-1953
- Bronpublicatie:
19-06-1951, Trb. 1953, 10 (uitgifte: 27-01-1953, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-08-1953
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-07-1954, Trb. 1954, 81 (uitgifte: 01-01-1954, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Indien het onderworpen zijn aan enige vorm van belasting in de Staat van verblijf afhankelijk is van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap, worden voor de heffing van zodanige belasting de tijdvakken, gedurende welke een lid van een krijgsmacht of van een civiele dienst aanwezig is op het grondgebied van deze Staat uitsluitend uit hoofde van zijn hoedanigheid van lid van een zodanige krijgsmacht of civiele dienst, niet beschouwd als tijdvakken van verblijf of van woonplaats aldaar, noch beschouwd verandering van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap te weeg te brengen.
Leden van een krijgsmacht of van een civiele dienst zijn in de Staat van verblijf vrijgesteld van belastingen op het salaris en de emolumenten, welke aan hen in die hoedanigheid worden uitbetaald door de Staat van herkomst, alsmede van belastingen op roerende lichamelijke zaken, waarvan de aanwezigheid in de Staat van verblijf uitsluitend voortvloeit uit de tijdelijke aanwezigheid aldaar van deze leden.
2.
Dit artikel stelt een lid van een krijgsmacht of van een civiele dienst in geen enkel opzicht vrij van belastingheffing terzake van op voordeel gerichte handelingen — andere dan de dienst, welke het lid als zodanig uitoefent — welke hij verricht in de Staat van verblijf, en de bepalingen van dit artikel — behalve voor zoveel zijn salaris, zijn emolumenten en de roerende lichamelijke zaken, vermeld in het eerste lid, betreft — verzetten zich in geen enkel opzicht tegen de heffing van belastingen, waaraan zodanig lid krachtens de wet van de Staat van verblijf is onderworpen, ook al wordt hij geacht zijn verblijf of zijn woonplaats buiten het grondgebied van die Staat te hebben, dan wel geen ingezetene van die Staat te zijn.
3.
De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op ‘rechten’ in de zin van lid 12 van artikel XI.
4.
Voor de toepassing van dit artikel is onder de uitdrukking ‘lid van een krijgsmacht’ niet begrepen een persoon, die de nationaliteit bezit van de Staat van verblijf.