Uitvoeringsverordening (EU) 2015/244 verlening vergunning voor chinolinegeel als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor niet-voedselproducerende dieren
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 09-03-2015
- Bronpublicatie:
16-02-2015, PbEU 2015, L 41 (uitgifte: 17-02-2015, regelingnummer: 2015/244)
- Inwerkingtreding
09-03-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-02-2015, PbEU 2015, L 41 (uitgifte: 17-02-2015, regelingnummer: 2015/244)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Algemeen
(Voor de EER relevante tekst)
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/244 van de Commissie van 16 februari 2015 tot verlening van een vergunning voor chinolinegeel als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor niet-voedselproducerende dieren
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).
- (2)
Voor chinolinegeel is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor niet-voedselproducerende dieren en voor voedselproducerende dieren wat bepaalde verwerkte diervoeders betreft, in de groep ‘kleurstoffen’. Deze stof is vervolgens overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het bij artikel 17 van die verordening opgestelde repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.
- (3)
Overeenkomstig artikel 10, lid 2, juncto artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van chinolinegeel als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor niet-voedselproducerende dieren, en de aanvrager heeft overeenkomstig artikel 7 van die verordening verzocht dit toevoegingsmiddel in te delen in de categorie ‘sensoriële toevoegingsmiddelen’. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten zijn bij de aanvraag verstrekt.
- (4)
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 10 juli 2013 geconcludeerd dat chinolinegeel onder de voorgestelde voorwaarden voor gebruik in diervoeding geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens of het milieu heeft. Op grond van het door de aanvrager aangeleverde bewijsmateriaal heeft de EFSA tevens geconcludeerd dat de werkzaamheid van chinolinegeel met betrekking tot de dosering en de aard van de diervoeders en de verwerking daarvan niet kan worden beoordeeld. Zij heeft evenwel ook verklaard dat de werkzaamheid van dit toevoegingsmiddel, dat is toegestaan in levensmiddelen, niet meer hoeft te worden aangetoond wanneer de functie ervan in diervoeders dezelfde is als in levensmiddelen. Aangezien het aanbevolen maximumgehalte dat de EFSA voor dit toevoegingsmiddel heeft voorgesteld, gelijk is aan het gehalte dat voor verschillende soorten levensmiddelen is toegestaan, was de Commissie van oordeel dat er voldoende bewijs voorhanden is voor de werkzaamheid van deze stof. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.
- (5)
- (6)
Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.
- (7)
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).