Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 1831/2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding
Artikel 5 Voorwaarden voor vergunningverlening
Geldend
Geldend vanaf 07-11-2003
- Bronpublicatie:
22-09-2003, PbEU 2003, L 268 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: 1831/2003)
- Inwerkingtreding
07-11-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-09-2003, PbEU 2003, L 268 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: 1831/2003)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Algemeen
1.
Voor een toevoegingsmiddel mag slechts een vergunning worden verleend indien de aanvrager van de vergunning, overeenkomstig de in artikel 7 bedoelde uitvoeringsvoorschriften, afdoende en voldoende heeft aangetoond dat het middel, wanneer het wordt gebruikt overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld bij de vergunningsverordening voor het toevoegingsmiddel, aan de voorschriften van lid 2 voldoet en ten minste één van de in lid 3 beschreven kenmerken heeft.
2.
Het toevoegingsmiddel mag:
- a)
geen ongunstige gevolgen hebben voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu;
- b)
niet zodanig worden gepresenteerd dat de gebruiker kan worden misleid;
- c)
de consument niet schaden door afbreuk te doen aan de bijzondere kenmerken van de dierlijke producten of de consument misleiden wat betreft de bijzondere kenmerken van de dierlijke producten.
3.
Het toevoegingsmiddel moet:
- a)
de eigenschappen van diervoeder gunstig beïnvloeden;
- b)
de eigenschappen van dierlijke producten gunstig beïnvloeden;
- c)
de kleuren van siervissen en -vogels gunstig beïnvloeden;
- d)
voldoen aan de voedingsbehoeften van dieren;
- e)
het milieu-effect van de dierlijke productie gunstig beïnvloeden;
- f)
de dierlijke productie, prestaties of welzijn gunstig beïnvloeden, met name door in te werken op de maag- en darmflora of op de verteerbaarheid van de diervoeders, of
- g)
een coccidiostatische of histomonostatische werking teweeg te brengen.
4.
Andere antibiotica dan coccidiostatica of histomonostatica mogen als toevoegingsmiddel niet worden toegelaten.