Einde inhoudsopgave
Wet houdbare overheidsfinanciën
Artikel 2 Begrotingsbeleid
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Bronpublicatie:
17-10-2018, Stb. 2018, 408 (uitgifte: 15-11-2018, kamerstukken: 34859)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2018, Stb. 2018, 486 (uitgifte: 19-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / Algemeen
1.
Onze Minister van Financiën voert trendmatig begrotingsbeleid met betrekking tot de uitgaven en de ontvangsten van de rijksdienst en de sociale fondsen.
2.
Het trendmatig begrotingsbeleid wordt gevoerd:
- a.
met inachtneming van vaste kaders voor de uitgaven en de niet-belastingontvangsten binnen de budgetdisciplinesectoren, bedoeld in artikel 2.23, vierde lid, onder a, van de Comptabiliteitswet 2016;
- b.
met inachtneming van het uitgangspunt van automatische stabilisatie voor de belastingontvangsten en sociale premies, en
- c.
op basis van de meerjarencijfers en de macro-economische ramingen van de relevante variabelen van het CPB.
3.
Het voeren van het trendmatig begrotingsbeleid geschiedt voorts:
- a.
met inachtneming van:
- i.
de geldende MTO voor het structureel EMU-saldo;
- ii.
de binnen de Europese Unie geldende norm voor het feitelijk EMU-saldo;
- iii.
de binnen de Europese Unie geldende norm voor de feitelijke EMU-schuld;
- b.
met inachtneming van de binnen de Europese Unie vastgestelde procedures voor het respecteren van de onder a genoemde elementen;
- c.
rekening houdend met de door een van de instellingen van de Europese Unie aan de lidstaat Nederland gegeven aanbevelingen voor het respecteren van de onder a bedoelde MTO en normen, en
- d.
rekening houdend met de nationale normen en internationale normen voor het meerjarig geprognosticeerde feitelijk EMU-saldo.
4.
Onze Ministers die het aangaat nemen, in overeenstemming met het oordeel van de ministerraad, adequate uitgavenbeperkende en/of inkomstenverhogende maatregelen, indien door Onze Minister van Financiën wordt vastgesteld, dat het gevoerde trendmatig begrotingsbeleid niet in voldoende mate leidt tot het respecteren van de in het derde lid bedoelde normen en aanbevelingen.
5.
Het vierde lid is in ieder geval van toepassing, indien de daartoe bevoegde instelling van de Europese Unie vaststelt dat het gevoerde begrotingsbeleid niet in voldoende mate leidt tot het respecteren van de in het derde lid, onderdeel a, onder i, bedoelde norm en daartoe een aanbeveling doet, in welk geval de te nemen adequate maatregelen, naar budgettaire omvang en in de tijd, in overeenstemming zijn met de aanbeveling.
6.
Onze Minister van Financiën neemt de te treffen maatregelen, bedoeld in het vijfde lid, in de vorm van een herstelplan op in een daartoe aan de Staten-Generaal aan te bieden budgettaire nota.
7.
De Staten-Generaal wordt over de uitvoering van een herstelplan als bedoeld in het zesde lid, in ieder geval jaarlijks in de Miljoenennota geïnformeerd.
8.
De Afdeling advisering van de Raad van State is de onafhankelijke instantie belast met het toezicht op de naleving van begrotingsregels als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone (PbEU 2013, L 140).
9.
De Afdeling advisering van de Raad van State wordt over de Miljoenennota gehoord.
10.
Onze Minister van Financiën maakt voor het berekenen van de raming van het EMU-saldo en van de EMU-schuld gebruik van de meerjarige budgettaire ramingen van de collectieve sector, die gebaseerd zijn op de macro-economische variabelen van het CPB.
11.
Onze Minister van Financiën baseert het middellange- en langetermijnbegrotingsbeleid op onafhankelijke studies over de houdbaarheid van de financiën van de collectieve sector, die zo nodig door hem worden geëntameerd.
12.
Voor de beoordeling van het gevoerde begrotingsbeleid over een jaar wordt uitgegaan van de berekening van het CBS van het gerealiseerde EMU-saldo en van de gerealiseerde EMU-schuld.