Einde inhoudsopgave
Wet houdbare overheidsfinanciën
Artikel 3 Normering budgettair beleid decentrale overheden
Geldend
Geldend vanaf 14-12-2013
- Bronpublicatie:
11-12-2013, Stb. 2013, 531 (uitgifte: 13-12-2013, kamerstukken: 33416)
- Inwerkingtreding
14-12-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2013, Stb. 2013, 531 (uitgifte: 13-12-2013, kamerstukken: 33416)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / Algemeen
1.
De decentrale overheden en de op grond van artikel 4 aangewezen overige rechtspersonen met een wettelijke taak zijn gehouden een gelijkwaardige inspanning te leveren als voor de rijksdienst en de sociale fondsen ten aanzien van het respecteren van de normen, bedoeld in artikel 2, derde lid, en treffen daartoe de nodige maatregelen.
2.
Onze Minister van Financiën stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, en met inachtneming van het derde en vierde lid, vast wat voor de decentrale overheden als een gelijkwaardige inspanning wordt aangemerkt. Bij de vaststelling van de gelijkwaardige inspanning dient het resultaat in termen van het collectieve aandeel van de decentrale overheden in het EMU-saldo in een redelijke verhouding te staan tot het aandeel van de decentrale overheden gezamenlijk in de collectieve uitgaven.
3.
Over de gelijkwaardige inspanning, te leveren door de decentrale overheden, wordt, vóór de vaststelling ervan, bestuurlijk overleg gevoerd dat gericht is op het bereiken van overeenstemming.
4.
In het bestuurlijk overleg komen verder in ieder geval aan de orde:
- a.
de schuldpositie van decentrale overheden;
- b.
de investeringsopgaven voor decentrale overheden, die zij van rijkswege geacht worden te doen en de investeringsopgaven die maatschappelijk wenselijk geacht worden;
- c.
de omvang van de bij de decentrale overheden aanwezige vermogens;
- d.
de verwachte ontwikkeling van het feitelijke EMU-saldo van de decentrale overheden, zoals dat wordt geraamd door het CPB.
5.
Onze Minister van Financiën deelt de voorgenomen vaststelling van de gelijkwaardige inspanning, bedoeld in het tweede lid, schriftelijk mee aan de Staten-Generaal nadat het bestuurlijk overleg, bedoeld in het derde lid, heeft plaatsgevonden. De vaststelling van de gelijkwaardige inspanning vindt plaats nadat ten minste vier weken na, de in vorige volzin genoemde, mededeling zijn verstreken en de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich over dit voornemen heeft kunnen uitspreken.
6.
Het vastgestelde resultaat in termen van een collectief aandeel in het EMU-saldo van de decentrale overheden gezamenlijk, uitgesplitst naar een aandeel voor de provincies gezamenlijk, de gemeenten gezamenlijk en de waterschappen gezamenlijk wordt openbaar gemaakt door plaatsing in de Staatscourant.
7.
Het CBS verstrekt aan Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu jaarlijks op hun verzoek informatie over de aandelen van de provincies gezamenlijk, de gemeenten gezamenlijk en de waterschappen gezamenlijk in het EMU-saldo en in de EMU-schuld en over de individuele aandelen van de waterschappen in het EMU-saldo en de EMU-schuld.